Hoe de kosmopoliet het klootjesvolk als ‘racistisch’ wegzet

diversieteit-handen-in-de-lucht-vlaggen

Het debat over immigratie wordt gefrustreerd door wat gewone mensen vinden als ‘immoreel’ af te doen en hun opvattingen pijlsnel in verband te brengen met beschuldigingen van xenofobie, racisme en fascisme, schrijft Coos Huijsen. Dit artikel is ontleend aan zijn nieuwe boek ‘Ode aan het klootjesvolk. Populisme als smoesje van de falende elite’, dat onlangs verscheen bij uitgeverij Prometheus.

De intellectuele elite heeft in de afgelopen decennia de betekenis van maatschappelijke samenhang schromelijk onderschat. Kijk maar eens naar het natiebesef. De progressieve babyboomers waren dan wel op de postnationale tour gegaan, de natiestaat was ouderwets en had afgedaan, maar de gewone man hield het bij zijn Oranjegevoel en was niet van plan zich hiervoor te generen. Toch waren er in Nederland nauwelijks politici die rekening wilden houden met de belevingswereld van de gewone man. Zeker niet onder progressieve politici. Zij hadden er simpelweg geen affiniteit mee en waren vol van hun eigen belevingswereld.

Progressiviteit als pretentie

Een treffend voorbeeld van zo’n politicus is Hans van Mierlo (1931-2010). Als oprichter van D66 stond hij symbool voor de vernieuwing van de jaren zestig. In de jaren negentig was hij een promotor van de paarse coalitie. Toen hem als D66-minister van Buitenlandse Zaken werd gevraagd wat het voor hem betekende Nederlander te zijn, was zijn antwoord:

‘Daar denk ik nooit over na… Intellectueel ben ik Europeaan. De natiestaat is te groot geworden voor de kleine problemen en te klein voor de grote problemen. Van die natiestaat kan ik mij gemakkelijk distantiëren. Ik vind dat zelfs opwindend.’

Behalve dat hij zich hier beperkte tot een erg oppervlakkig en negatief oordeel over de natie, valt zijn wat onvolwassen opwinding op als hij zich kan afzetten tegen de natiestaat. Hij voelde zich wel prettig bij deze trendy beleving. Maar een minister van Buitenlandse Zaken, die er nooit over nadacht wat het betekent om Nederlander te zijn, noch voor hemzelf, noch voor anderen, en die het zich distantiëren van de natiestaat als opwindend beleeft en zich als zodanig ook nog eens publiekelijk uitlaat – dat alles tezamen geeft natuurlijk geen voorbeeld van een diepgaande, coherente visie. Laat staan van een doorvoelde rol als vertegenwoordiger van de Nederlandse natiestaat.

Het is niet veel meer dan de beleving van iemand die het wel prettig vindt te tonen dat hij niet zo burgerlijk is dat hij nog aan Nederland zou hechten, maar dat hij gezegend is met een kosmopolitische open mind. Het is, kortom, progressiviteit als pretentie, in lijn met wat de cultuurhistoricus en sociaaldemocraat René Cuperus schreef: ‘Elke hoger opgeleide, bereisde, cultureel verfijnde mens voelt zich verplicht zich kosmopoliet te noemen.’

‘Spruitjesnationalisme’

Dat zulke belevingen en niet slechts scherpzinnige overwegingen een rol kunnen spelen bij de opinievorming – het zij zo. Maar het is natuurlijk bijzonder kwalijk dat de gewone man er wel op wordt afgerekend dat zijn belevingen mogelijk niet altijd zo’n weloverwogen basis hebben. Dat zou op discriminatie van belevingen neerkomen. Desondanks gaat de kosmopolitische elite eraan voorbij dat het natiebesef nog steeds weerklank vindt bij de meerderheid van de bevolking en dat haar eigen kosmopolitisme allerminst zo weldoordacht is en niet superieur aan het natiebesef.

Dat maakt het extra stijlloos dat het natiebesef van de gewone man wordt weggezet als ‘spruitjesnationalisme’. Erger nog, zoals tot vervelens toe voorkomt, dat het natiebesef meteen maar wordt geassocieerd met verwerpelijke zaken als racisme. Behalve dat dit beledigend is, is het ook onverantwoord polariserend gedrag. Door zo, buiten de academische kaders tredend, het vriend-vijanddenken in het publieke debat mee te nemen, blijken deze progressieve intellectuelen zich onvoldoende bewust te zijn van hun verantwoordelijkheid. Zo begint de frustratie van het publieke debat voordat er ook maar één ‘populist’ aan te pas is gekomen.

Globalisering

De globalisering legt botsende belangen bloot van theoretisch en praktisch opgeleiden. Waar de eersten bij het woord globalisering sneller in nieuwe materiële kansen denken en in hun kosmopolitisme een open mind simuleren en interculturele kruisbestuiving bevorderen, zo hechten de praktisch opgeleiden eerder aan overzichtelijkheid, het dagelijkse en lokaal gewortelde leven en vrezen zij concurrentie. Behalve dat de laatsten dus veel minder in het buitenland komen en meer plaatselijk zijn georiënteerd, zijn hun concrete ervaringen ook anders. Zo weten zij uit ervaring dat de onbegrensde globale markt- en migratiesamenleving, die het management voor ogen staat, vaak niet in het belang van de praktisch opgeleiden is. Dat heeft hun maatschappelijke werkelijkheid hen allang doen inzien.

Desondanks werden vragen over eventuele begrenzing van de aantallen immigranten en vluchtelingen en over voorwaarden voor toelating en de mate waarin de nieuwkomers zich hadden aan te passen, lang als niet politiek correct gezien en waar mogelijk ontlopen. Het was duidelijk dat de theoretisch opgeleiden niet dezelfde prijs betaalden voor de multiculturele samenleving als de praktisch opgeleiden. Zij woonden meestal niet in dezelfde buurten en ook in werksituaties kwamen de theoretisch opgeleiden minder met immigranten in aanraking, die bovendien voor hun kinderen de zwarte scholen wel wisten te omzeilen.

De gewone man als ‘immoreel’ wegzetten

Toch moest de gewone man meemaken dat zijn belevingswereld, gebaseerd op concrete ervaringen, het moest afleggen tegen de belevingswereld van de progressieve intelligentsia, gebaseerd op vage ideeën, die ze zelf veel mooier vonden, maar waarvan ze de consequenties vaak niet konden overzien. Het noodzakelijke open debat hierover werd gefrustreerd door de overwegingen van de gewone man als immoreel af te doen en te snel te associëren met dooddoeners als xenofobie, racisme en fascisme.

Paul Scheffer wijst er al jaren op dat het debat hierover er gewoon behoort te zijn. Dat dit niet zo is, blijkt een internationaal verschijnsel. Ook Yascha Mounk, een Duits-Amerikaanse hoogleraar aan Harvard University, die zich zorgen maakt over opkomst van het populisme en overal ter wereld onder de elites populair is, zou willen dat politici gewoon over immigratiebeperkingen zouden gaan praten. Maar politieke correctheid onder de elite frustreert dit. Deze ‘hete migratieaardappel’ is nog steeds niet gedemonteerd.

Daarom verwijt de Franse demograaf Michèle Tribalat (geb. 1950) de elite dat die zich tot het multiculturalisme bekeerde en dat de meeste Europese politici weigeren de zorgen over de immigratie onder het grote publiek serieus te nemen. Anno 2019 vond zij het nog nodig om ervoor te pleiten dat het migratiedebat eindelijk uit zijn ‘morele keurslijf’ wordt gehaald. Ook in Nederland zou Tribalat het niet minder treffend kunnen verwoorden.

Coos Huijsen, ‘Ode aan het klootjesvolk. Populisme als smoesje van de falende elite’. Prometheus Amsterdam www.uitgeverijprometheus.nl ISBN 978 90 446 4276 6.