Hoe Duitse ideeën over wereldpolitiek na de Tweede Wereldoorlog voortleefden in de VS

boek

In het boek The Atlantic Realists tracht de historicus Matthew Specter korte metten te maken met de ‘realistische’ visie op internationale betrekkingen. Hij doet verslag van de intellectuele uitwisseling tussen Duitse Geopolitiker en Amerikaanse proto-realisten. Dit leidt tot sterke kritiek op het realisme: als gedachtegoed op zich, maar ook vanwege de innige banden met imperialisme en nazisme.

Specter beschrijft hoe de opkomende grootmachten Amerika en Duitsland elkaar veel te leren hadden toen ze beiden, eind 19e eeuw, hun plaats probeerden te vinden binnen de door Frankrijk en Groot-Brittannië gevestigde orde. Amerikaanse denkers zoals Mahan beïnvloedden met hun ideeën over zeemacht Duitsers zoals Friedrich Ratzel die, geïnspireerd door de Amerikaanse Monroe-doctrine, met ideeën zoals Grossraum en Lebensraum op de proppen kwamen.

Duitse inspiratie voor de VS

Deze Duits-Amerikaanse uitwisseling bleef zelfs na de Tweede Wereldoorlog doorgaan, maar begon in de jaren twintig en dertig al te lijden onder associaties met nazisme en Bismarckiaanse Realpolitik. De realistische school in Amerika is terug te voeren op de Duits-joodse vluchteling Hans Morgenthau, die veel ideeën ontleende aan de Duitse denkers Carl Schmitt en Wilhelm Grewe.

Zo werd, de Tweede Wereldoorlog ten spijt, de ‘Duitse’ gedachtegang in Amerika voortgezet. Nog steeds wordt deze leerschool onderschreven door belangrijke bestuurders, met name in Amerika. Hier legt Specter de nadruk op haar populariteit bij populisten zoals de voormalige Amerikaanse president Donald Trump.

Opboksen tegen Groot-Brittannië

Met Mahan en Ratzel begint het geopolitiek denken aazijn opmars, eind 19e eeuw. In het bijzonder wordt de Duitse marine er door beïnvloed. Ratzel wordt verplichte kost voor marineofficiers en de Duitse vloot wordt snel vergroot omdat elke wereldmacht volgens Mahan een grote vloot nodig heeft.

Maar Duitsland heeft een kleine kustlijn en sommige Duitsers stellen de vraag: moeten we niet elders kijken, in plaats van met de Britse vloot te wedijveren? De balans tussen zeemacht, landmacht (en later ook luchtmacht) speelt een grote rol bij de vroege geopolitieke denkers, des te meer omdat het innig verbonden is met de daadwerkelijke geografie van landen.

Omdat de wereld in dit tijdperk rap kleiner wordt en feitelijk elk stukje aarde (in)direct door een koloniale macht bestierd wordt, gaan denkers zich afvragen wat het ‘domein’ van een grootmacht inhoudt. Hieruit ontstaat het vage concept van een Raum, ontwikkeld door Ratzel: het gebied waar een land of cultuur haar stempel op drukt.

De Duitsers worden hier geinspireerd door het Monroe-doctrine. Dit behelst dat de Verenigde Staten wensen dat Europese staten zich niet bemoeien met Latijns-Amerikaanse landen. Volgens Ratzel een duidelijk ‘Raum’ dat zich langzamerhand evolueerde: de aanspraken van de VS groeiden naarmate dit land machtiger werd.

Het concept ‘Raum’ is sindsdien op allerlei manieren ingevuld. Bij de Nazi’s ging het zeer strict om territorium waar een bepaald ras heerst. Maar eind 19e eeuw werd er ook gestreden om het ‘Raum’ van de Zuid-Amerikaanse afzetmarkt, waar vooral de VS en Duitsland hun commerciële stempel probeerden achter te laten. Men zou ook de Westerse filmindustrie kunnen zien als een door Hollywood gedomineerd ‘Kulturraum’.

De juristen gaan verder

Voor de Eerste Wereldoorlog werd geopolitiek vooral bedreven door geografen die in imperialistische termen dachten. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er ook Duitse juristen als Schmitt, Grewe, en Morgenthau om de hoek kijken. Het debat verschoof naar meer normatieve en legalistische vraagstukken, met het verdrag van Versailles altijd op de achtergrond. Morgenthau, als joodse vluchteling, paste zijn Duits-legalistische kennis toe op de uitoefening van geopolitiek in Amerika toen het zich langzaam ontpopte als “Internationale Betrekkingen”. Zijn boek Politics Among Nations wordt nog steeds als klassieker gezien.

In de jaren twintig, dertig, en veertig ontstonden de denktranten die nog steeds typerend zijn voor internationale betrekkingen: kunnen staten zich aan regels houden, of zal er altijd een soort ‘wet van de jungle’ heersen waarbij de sterkste staat zijn wil opdringt? Er waar bestaat die ‘wil’ dan uit, wat zijn de belangen en drijfveren van een staat?

Deze denktranten vervlochten zich met de reeds bestaande opvattingen over geopolitiek. Vaak wekt het de indruk de Duitse houding na Versailles te vergoelijken. Zo werd er beargumenteerd dat soevereiniteit een relatief begrip was: alle staten waren niet gelijk, in tegenstelling tot het Angelsaksische standpunt, en dus golden er andere regels voor hoe Duitsland omging met de Sovjet-Unie dan met Frankrijk. Centraal in Duitsland stond Karl Haushofer, wiens assistent een tijdlang Rudolf Hess was, die als academicus aan Geopolitik werkte.

Nazibanden centraal

In de jaren dertig werd Geopolitik, zoals uitgedragen door Karl Haushofer, gezien als hét geheime wapen van de Nazi’s. De Amerikanen wilden het maar wat graag overnemen, maar het liefst zonder de nare kantjes. (Een Nederlander, Nicolas Spykman, werd als één van de vaandeldragers van Amerikaanse “Geopolitik” naar voren geschoven.) Specter lijkt te willen beargumenteren dat het misschien wel gelukt is om het realisme uit Nazi-Duitsland te halen, maar niet om Nazi-Duitsland uit het realisme te halen.

Het verband tussen realisme en nazisme weegt dus zwaar in The Atlantic Realists. Als het u interesseert bij precies welke overheidsinstanties Wilhelm Grewe werkte in de NS-tijd, of welke SS’ers kritiek hadden op Carl Schmitt’s visie op Grossraum omdat het niet ‘biologisch’ (lees: racistisch) genoeg was, dan bent u met dit boek aan  het juiste adres.

Terechte tekortkomingen van het realisme?

Helaas gaat het boek vaak dieper in op dit soort biografische feitjes dan op het werkelijke gedachtegoed van de omstreden denkers. Zeer zelden worden de kernideeën van de besproken intellectuelen – zoals bijvoorbeeld het ‘vriend-vijand onderscheid’ van Schmitt – nader verklaard. Dit maakt het boek ontoegankelijk voor wie hier niet mee bekend is, maar het betekent ook dat je nooit weet of Specter kritiek levert op een stroman of niet.

Dat is jammer, want Specter brengt interessante punten naar voren. Voor een wereldbeeld dat prat gaat op het ‘met Hanseatische onderkoeldheid’ onder ogen zien van feiten, is het realisme soms juist vrij warrig. Staten zijn ‘organische gehelen’ met hun eigen belangen die niet direct te ontwaren zijn, maar vereisen een groot staatsman die de kunst (letterlijk: Kunstlehre) verstaat.

Dat klinkt vrij onwetenschappelijk, maar realistische denkers weten dit ook weer vrij goed te verklaren. Specter gaat niet echt diep op de concepten in en levert daarom ook geen overtuigend inhoudelijk betoog tégen het realisme. Noch poogt hij de lezer te overtuigen van het gelijk van wedijverende stromingen zoals het liberalisme.

Het boek lijkt te zijn geschreven voor een beperkt publiek. Er wordt er vanuit gegaan dat de lezer bekend is met het gedachtegoed van de meeste denkers. Termen als ‘neorealisme’ en ‘constructivisme’ worden door de auteur niet uitgelegd. Bent u niet bekend met de gangbare theorieën in internationale betrekkingen, of de denkers die worden aangehaald, dan heeft het zin dit boek over te slaan of met Wikipedia ernaast te lezen.

Dit boek is dus geen beschrijving van de ontwikkeling van het realistisch gedachtegoed. Eerder beschrijft het de ontwikkeling van de mensen en de instituties eromheen, van Mahan tot Morgenthau. En hoe deze mensen, instituties, elkaar beïnvloedden en uiteindelijk ook beleidsmakers. Specter’s betoog tegen het realisme richt zich vooral op de mensen, niet de ideeën zelf, en laat de lezer daarom onovertuigd achter.

Felix van Litsenburg bericht voor Wynia’s Week uit Berlijn. Bent u al donateur van Wynia’s Week? Doneren kan HIER. Hartelijk dank!