Nederland en de slavernij deel II: De nieuwe klanten in West-Indië

bussa-statue
Standbeeld op Barbados van de plaatselijke beeldhouwer Karl Broodhagen. Het stelt Bussa voor, de leider van een van de eerste slavenopstanden in 1816.

In 7 wekelijkse afleveringen beschrijft de Leidse historicus Piet Emmer de Nederlandse slavernijgeschiedenis. Vandaag aflevering 2: Hoe het gebrek aan Europese arbeiders de Engelse en Franse planters in West-Indië ertoe bracht over te stappen op slavenarbeid.

Na het verlies van Nederlands-Brazilië in 1654 leek de Nederlandse slavenhandel een stille dood te sterven. De Nederlanders beschikten weliswaar over voldoende mogelijkheden om op de Afrikaanse kust slaven te kopen, maar hun afzetgebied Brazilië was weer in Portugese handen. De vaderlandse handelaren waren echter niet voor één gat te vangen, want na 1650 namen de mogelijkheden toe om de Engelse en Franse eilanden in de Caribische Zee van Afrikaanse slaven te voorzien.

Vóór die tijd was dat niet nodig, omdat er voldoende aanbod was van arbeiders en krijgsgevangenen uit het moederland. De meesten van deze arme drommels sloten een contract met een planter uit de West voor een periode van vijf tot zeven jaar. De planter betaalde de overtocht, het eten en het onderdak.

Als ze nog in leven waren kregen deze arbeiders na afloop van hun contract een stukje grond en wat gereedschappen. Aan hen waren de planters minder kwijt dan aan de slaven uit Afrika zeker wanneer de contractanten tegen het einde van hun contracttijd stierven, terwijl de hoge sterfte voor de eigenaren van slaven juist desastreus was. Geen wonder dat de Europese arbeiders slechter werden behandeld dan de slaven uit Afrika.   

Tabak

Met behulp van de contractarbeiders slaagden de Engelsen en de Fransen erin om de Caribische kolonies om te toveren tot exporteurs van een nieuw ontdekte ‘drug’: tabak. Tussen 1625 en 1660 trokken maar liefst zestigduizend contractarbeiders naar het Caribische gebied, vooral naar het kleine eiland Barbados dat daardoor het dichtstbevolkte gebied ter wereld werd.

Rond 1660 stopte die migratie ten gevolge van de negatieve berichtgeving. De teruggekeerde contractarbeiders vertelden namelijk over hun belevenissen en algauw deden in de kroegen van de havensteden verhalen de ronde dat de zo zonnig lijkende Caribische eilanden in werkelijkheid een hel op aarde waren.

Het beeld werd nog somberder toen de Caribische tabak niet bleek te kunnen concurreren met de tabak uit Noord-Amerika, waardoor veel planters overstapten op de teelt en de verwerking van suikerriet. Dat was erg arbeidsintensief en zwaar werk. En omdat er nauwelijks meer arbeiders uit Europa kwamen, werden de planters afhankelijk van de aanvoer van slaven uit Afrika.  

Hoe maak je suiker?

Er is veel geraadseld wie de kennis van het suiker maken naar het Caribisch gebied heeft gebracht. De meeste berichten uit die tijd wezen naar de Portugees-Joodse kolonisten uit Nederlands-Brazilië, die naar het Caribisch gebied gevlucht waren nadat Brazilië weer in Portugese handen was gekomen zodat de inquisitie weer vrij spel had. Deze vluchtelingen zouden de Engelse en Franse planters in West-Indië hebben bijgebracht hoe je suiker maakte.

Wel is duidelijk dat de Nederlanders de suikerteelt in West-Indië hebben gestimuleerd in de hoop deze regio om te vormen tot een tweede Brazilië. Misschien is daardoor het beeld ontstaan van de overal aanwezige, sluwe en op winst beluste Hollandse en Zeeuwse koopvaarders, die de onschuldige Franse en Engelse kolonisten zouden hebben verleid om hun karige, maar eerlijk verdiende boterham in te ruilen voor het snelle geld van de plantages met koffie en suiker.

Zouden de Engelsen en de Fransen de rug recht gehouden hebben als de Nederlanders geen slaven naar het Caribische gebied hadden gebracht? Dat lijkt uiterst onwaarschijnlijk. Veel duidt erop dat de Engelse en Franse planters ook zonder Nederlandse slavenschepen de suikerteelt en de daarbij behorende slavernij net zo hartelijk zouden hebben omarmd.

Het gebrek aan Europese arbeiders en niet de Nederlandse kooplui met hun slaven heeft de Engelse en Franse planters in West-Indië ertoe gebracht om over te stappen op slavenarbeid net als hun Spaanse en Portugese collega’s een eeuw eerder.

Failliet

Daarbij komt dat de rol van de Nederlanders in de overgang van tabak naar suiker vaak erg wordt overschat. Ze waren in ieder geval niet in staat plotseling zo veel slaven te leveren. Alleen al op Barbados steeg het aantal slaven tussen 1650 en 1653 van zesduizend tot twintigduizend! Dat hebben de Nederlanders nooit alleen kunnen klaar spelen, ook al omdat de West-Indische Compagnie (WIC) met een monopolie in de Nederlandse slavenhandel na het verlies van Brazilië zo goed als failliet was.

Rond 1650 waren de Engelsen ook aan de slavenhandel gaan deelnemen tien jaar later gevolgd door de Fransen. Dat de Engelsen en Fransen hun eigen planters van voldoende slaven konden voorzien bleek wel toen Londen ter bescherming van de eigen koopvaardij in 1651 de Navigation Laws uitvaardigde, waarmee de aanvoer van slaven naar de Engelse koloniën met vreemde schepen werd geblokkeerd. In Frankrijk deed Colbert hetzelfde in 1675.    

Suriname

Die uitsluitingspolitiek dwong de Nederlandse slavenhandelaren weer op zoek te gaan naar nieuwe klanten voor hun slaven. Die vonden ze in de Spaanse koloniën alsmede in de eigen kolonies op de Noordkust van Zuid-Amerika, waarvan het in 1667 op Engeland veroverde Suriname de belangrijkste was. Aanvankelijk voeren de meeste Nederlandse slavenschepen naar Curaçao, waar de slaven werden doorverkocht aan Spaanse kolonisten.

Op den duur werd Nederland echter ook in Spaans-Amerika verdrongen door de Engelsen en Fransen. Dat betekende dat de Nederlandse slavenhandelaren zich steeds meer op afzet in de Nederlandse plantagekoloniën gingen richten, want daar mochten Engelse en Franse slavenhandelaren niet komen.

De Nederlandse regering lijkt wel de kampioen vrijhandel te zijn geweest, maar dat was alleen bedoeld om onbeperkt toegang tot andere landen en vreemde koloniën te krijgen. Zodra het om de eigen koloniën ging, heeft Nederland zijn eigen markt net zo afgeschermd als de buitenlandse concurrentie.   

Meer weten? P.C. Emmer, De geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel (Nieuw Amsterdam, 2019) Lees meer…