Nederland Transitieland. Waar alles anders moet, want ‘niet van deze tijd’. Toch?

NL-Transitieland
Illustraties: René van Asselt

Een onzichtbare hand maakt van Nederland een ander land, een Nieuw Nederland. Want: ‘duurzaamheid’ en ‘diversiteit’ zijn de leidende modewoorden geworden. Was tot voor enkele jaren de economische crisis dominant, anno 2020 zijn de duurzame revolutie en de culturele omwenteling de sturende begrippen. Portret van een land in de puberteit.

‘Transitie’ is in enkele jaren het dominante modewoord geworden. Nederland wil klimaatkoploper van Europa en dus van de wereld worden, met als gevolg dat de economie, het landschap en de eetgewoonten planmatig worden veranderd. Dat gaat gelijk op met een culturele transitie, waarbij tradities, geschiedschrijving en zelfs de taal worden aangepast aan wat als de zowel gewenste als de onafwendbare Nieuwe Tijd wordt gezien.

In dat nieuwe Nederland gaat alles op de schop. Eeuwenlang was het typische Nederlandse landschap een boerenland, vooral van zwartbonte koeien in een groen landschap, doorsneden door rivieren, kanalen en meren. Boeren maakten het landschap, natuur was vooral in de 20ste eeuw schaars geworden. De Zuiderzee werd in de eerste plaats ingepolderd om extra landbouwgrond te scheppen.

De afgelopen decennia was het arcadische platteland al teloor gegaan door een vorige transitie, toen die naar schaalvergroting en megastallen. Steeds minder veehouders hadden steeds meer vee. Nederland is niet alleen het dichtst bevolkte land van het Europese continent, maar heeft per vierkante kilometer ook de meeste dieren. Klein als het land is, is het niettemin de 2e landbouwexporteur van de wereld.

In acht jaar weer een miljoen er bij

Ook dat Nederland heeft zijn langste tijd gehad. De bevolking groeit in hoog tempo en tot dusver zonder dat de overheid er grenzen aan stelt. In 2019 kwamen er netto weer 132.000 inwoners bij, voor het overgrote deel – 114.000 – door immigratie, zowel van expats, Oost-Europeanen, studenten als asielzoekers. In de loop van 2020 zal Nederland meer dan 17,5 miljoen inwoners hebben. Binnen acht jaar zijn er naar verwachting weer een miljoen bij.

Die groeiende bevolking legt zoveel druk op het landschap, dat boeren moeten opschuiven. Anders dan in het verleden, zijn de boeren niet meer politiek machtig en toonzettend in Nederland. De dagen dat de almachtige christendemocraten ruim baan gaven aan het boerenbelang zijn voorbij. De onmacht van de boerenlobby bleek eind 2019 met wekenlange tractoroptochten.

Een verstedelijkt land

Nederland is ook in hoog tempo aan het verstedelijken. Het is de stedelijke voorhoede die vaak groen of anderszins progressief stemt die de toon zet. Zij zijn de vertolkers van duurzaam en divers. Zij hebben het tij mee.

Zo regeert in Nederland al bijna tien jaar de liberale premier Mark Rutte, maar zijn huidige coalitie – sinds 2017 – laat in verregaande mate de oren hangen naar de urbane voorhoede in universiteitssteden als Amsterdam en Utrecht, waar GroenLinks de grootste en de links-liberalen van D66 de op één na grootste zijn. Jesse Klaver, de leider van GroenLinks, hoeft niet eens mee te regeren om zijn zin te krijgen. De coalitie van Rutte nam het klimaatbeleid van Klaver over, inclusief en Klimaatwet, die Nederland in 2050 planmatig klimaatneutraal moet hebben gemaakt.

In het land van Jesse Klaver en van D66 tellen boeren en het platteland niet meer mee. Het is nu de grootstedelijke blik die domineert. Voor de nieuwe machthebbers tellen klimaat, natuur en milieu. De grootschalige intensieve landbouw vormt  een sta in de weg.

Een landschap van zonneweiden en windparken

Regeringspartij D66 wil de Nederlandse veestapel halveren en het kabinet-Rutte heeft al besloten om minstens 100.000 hectare van het meest karakteristieke Nederlandse landschap – het veenweidegebied in vooral Friesland en Holland – uit productie te nemen, vooral omdat de veenweiden wordt aangerekend dat het CO2 uitstoot. Dat Nederland ook nog eens stikstofprobleem heeft dat voor de helft door veehouders wordt veroorzaakt heeft dat proces versneld.

Beoogd klimaatkampioen, tevens urbaniserend Nederland gaat de komende jaren het landschap volbouwen met torenhoge windmolens, en de landbouwgronden en meren vol leggen met zonnepanelen – alles met het doel om al in 2030 de helft van de broeikasuitstoot in vergelijking met 1990 te hebben gehalveerd. En waar de steden nog niet oprukken, zijn het wel de datacenters van Apple en Google, dan wel de gigantische dozen die de distributiecentra van internetwinkels herbergen.

Geregeerd door emobeleid

Of de ambitieuze klimaatdoelen van het kabinet-Rutte gehaald worden is hoogst twijfelachtig, al was het maar omdat Nederland het zichzelf extra moeilijk maakt door aardgas te verbieden – een merkwaardig besluit (aardgas is relatief klimaatvriendelijk en relatief schoon) dat alleen te verklaren is vanuit politieke emoties rond de aardbevingen die door de gaswinning in Groningen werden veroorzaakt. En kernenergie, dat een alternatief zou kunnen zijn, is vooralsnog te beladen bij de ideologische smaakmakers. En dus wordt er verboden, zonder toereikend alternatief. Nederland wordt geregeerd door emotie: emobeleid.

Premier Mark Rutte vertelt vaak, dat de ‘energietransitie’ waar zijn kabinet zich aan gezet heeft in economische zin juist voordelig is, omdat die veel opdrachten uit het buitenland zouden opleveren. Tot op heden is daar echter geen enkele aanwijzing voor. Verbazingwekkend is dat niet, want Nederland gaat van het gas af, maar komt met weinig innovatieve (zon en wind) of riskante, dure dan wel ongeloofwaardige alternatieven (CO2 onder de zeebodem, aardwarmte, houtstook als alternatief voor kolen).

Hoe gaat transitieland geld verdienen?

Als de Nederlandse land- en veeteelt een forse stap terug moet doen, de opbrengsten van het Groningse gas tot een einde komen en burgers vanwege het dure klimaatbeleid fors hogere lasten hebben kan het haast niet anders, of Nederland Transitieland gaat daar een forse economische terugslag van ondervinden. Volgens de jongste prognoses is dat al in bescheiden mate het geval doordat bouw en landbouw hinder ondervinden van stikstof- en andere milieubesluiten. Het illustreert dat een bloeiende toekomst vol duurzaamheid en diversiteit geen vanzelfsprekendheid is.

Pal voor de jaarwisseling 2019-2020 kwam Eric Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat, dan toch met een ‘groeiagenda’ voor Nederland. Die groeiagenda leek echter verrassend veel op eerdere, soortgelijke nota’s van eerdere kabinetten en staat ook verder vol met open deuren. Er moet levenslang geleerd worden (dat zei het kabinet-Kok een kwart eeuw eerder ook al) en verder moet er ‘gedigitaliseerd’ worden.

Wordt het gasverbod geëxporteerd?

Verder verwacht ook Wiebes veel van de ‘transities’ van industrie, landbouw en energie, al moet de minister toegeven dat het opleggen van strenge normen er ook toe kan leiden dat bedrijven hun heil elders zoeken. Wat hij niet zegt: hoezo denkt Nederland geld te kunnen aan deze transitie? Wat doet Nederland beter? Het gasverbod dat geen enkel ander land kent en wenst? Het gesubsidieerd onder de zeebodem stoppen van CO2 van chemische fabrieken waar verder nergens vraag naar is?

De ontwikkeling in de wereldhandel waar Nederland altijd van profiteerde is ondertussen helemaal niet gunstig. De vrijhandel staat immers onder druk. Nederland, dat graag prat gaat op de eigen ‘open economie’, is ook een ongebruikelijk autarkische route richting zelfvoorziening ingeslagen. De landbouw moet bij voorkeur geen kunstmest of veevoer meer importeren. Gas en olie uit het buitenland zijn in beginsel ook niet meer welkom, al helemaal niet uit het Rusland van Poetin. Hoe het dan trouwens verder moet met de haven van Rotterdam? Niemand lijkt zich er zorgen over te maken.

Zee vol windmolens, land vol zonneweiden

Ondertussen dijt Nederland als stadsstaat verder uit. Het Nederlandse deel van de Noordzee komt volgens plan voor bijna een derde vol windmolens te staan en de nationale luchthaven Schiphol gaat – als een lobby van bouwers, baggeraars en politici lukt – eveneens naar de Noordzee. De zonneweiden gaan minstens één volle provincie beslaan. En nog is het niet genoeg om Nederland in 2050 ‘klimaatneutraal’ te naken, zoals het kabinet-Rutte en de Tweede Kamer (in ruime meerderheid) wil.

Rob Jetten, de leider van regeringspartij D66, heeft het urbaniseren en verduurzamen van Nederland zelfs in één, zijns inziens onafwendbaar concept gegoten. ‘In 2050 is Nederland wat het hoort te zijn,’ zei Jetten in september 2019. ‘Berlijn aan de Rijn. Divers, open, dynamisch, tolerant, energiek en vrij. Een land waar hijskranen de wolken doorboren. Waar de windmolens draaien. Een land met kansen, huizen en nieuwe zekerheden voor iedereen’.

Het is niet het Nederland zoals alle Nederlanders zich dat wensen. Het is wel het soort Nederland dat veel spraakmakende Nederlanders best een goed idee vinden.

KOZP: met weinigen veel bereiken

Een van de meest effectieve actiegroepen die Nederland in de 21ste eeuw tot dusver heeft gekend heet ondertussen KOZP: Kick Out Zwarte Piet. Het gaat om een handvol Nederlanders van Surinaamse of Ghanese afkomst, ondersteund door een nog geringer aantal ‘witte’ Nederlanders. Hun thuisbasis is Amsterdam-Zuidoost, dat in de jaren zeventig een ‘zwarte’ wijk werd, nadat tienduizenden Surinamers het onafhankelijk worden van hun geboorteland ontvluchtten.

De eerste tekenen van verzet tegen de zwarte metgezel van Sinterklaas tekenden zich op bescheiden schaal al eerder af, maar in 2013 bemoeide de Jamaicaanse voorzitter van een commissie van de Verenigde Naties zich er mee. Die noemde Zwarte Piet ‘terugkeer van de slavernij’.

Van rechtsstaat naar rechtersstaat

En in 2014 besloot een Amsterdamse rechter de actievoerders uit Amsterdam-Zuidoost verrassenderwijs dat het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens van toepassing was: het leven van de klagers werd vergald door Zwarte Piet. De burgemeester van Amsterdam mocht het aanstootgevende personage geen podium meer geven.

Die gerechtelijke uitspraak past in de rechterlijke route die de diverse Nederlandse transities schragen, steeds met een beroep op de mensenrechten. Zwarte Piet moest weg op gezag van de mensenrechten. En de actiegroep Urgenda – een stichting, zonder leden dus – kon tot aan de Hoge Raad gelijk krijgen met dwang voor de Nederlandse regering om een strenger klimaatbeleid te voeren. De transitie van de Nederlandse rechtsstaat in een rechtersstaat vormt mede de basis voor zowel de culturele als de duurzame transitie.

Amerikaanse toestanden

In de kwestie van Zwarte Piet komt nog een reeks 21ste eeuwse Nederlandse transitieverschijnselen samen. Er is het verschijnsel van de ‘Social Justice Warriors’ – een op Amerikaanse universiteiten ontwikkeld concept, waarbij vertegenwoordigers van minderheidsgroepen zichzelf tot slachtoffer verklaren en anderen (blanken en mannen, vooral) tot verantwoordelijken, zo niet tot daders.

De actiegroep Kick Out Zwarte Piet bedient zich niet voor niets van de Engelse taal. Het verzet tegen Zwarte Piet is volledig gebaseerd op het onvoltooide Amerikaanse slavernijverleden en heeft weinig oog voor de Nederlandse, dan wel Europese wortels van de knecht van Sinterklaas.

Wat van buiten komt is beter

Zwarte Piet kan ook probleemloos model staan voor het tempo waarmee in Nederland Transitieland tradities onder vuur komen te liggen en in voorkomende gevallen nieuwe tradities van etnische dan wel Amerikaanse origine vrij baan wordt gegeven. Hoe autochtoner de traditie, hoe groter de kans dat die ter discussie staat. Hoe allochtoner (dan wel Amerikaanser) de nieuwe folklore, hoe groter de kans dat die een plaats krijgt. Zo verdwijnen in hoog tempo het Oudejaarsvuurwerk en Zwarte Piet – en wellicht Sinterklaas er bij.

Met Zwarte Piet is het alvast pijlsnel gegaan. In 2020 wil Kick Out Zwarte Piet Nederland Zwarte Piet-vrij hebben, maar het scheelt niet veel of Nederland dit jaar ook de Goedheiligman zelf ook al naar de uitgang stuurt. De polariserende acties en debatten over Piet hebben zo’n zwarte deken over het Sinterklaasfeest in Nederland gelegd dat in december 2019 niet alleen de knecht, maar ook de Goedheiligman zelf al uit veel winkelstraten was verjaagd.

Winkelconcerns durven zich er niet meer aan te branden, onder de burgerij wordt door toedoen van de venijnige Piet-discussies het hele Sinterklaasfeest niet meer ‘leuk’ gevonden. Alle kans dat Sinterklaas (al niet met Piet, zwart of niet) op zijn best een regionaal verschijnsel gaat worden.

De Randstad als zendstation

Het is een van de typerende processen in Transitieland Nederland: de nieuwigheden worden verspreid vanuit de Randstad Holland, in het bijzonder Amsterdam. De rest van het land heeft er weinig over te zeggen en moet zich er wel, wrokkig of niet, bij neerleggen. Zo wijzen actuele enquêtes uit dat 68 tot zelfs 95 procent van de Nederlanders niet van Zwarte Piet af wil. Maar toch.

Nu blijven weinig Nederlandse tradities gespaard. Ze heten ‘niet meer van deze tijd’ te zijn. In immigrantengroepen klinkt de claim dat ‘Nederland verandert’, in een onuitgesproken combinatie van gesuggereerd feit en onafwendbare wenselijkheid. Heel wat toonzettende figuren delen trouwens die opvatting.

En dus moet alles wat lawaai maakt en met vuur gepaard gaat wijken. Paasvuren zorgen voor CO2, het typisch Nederlandse oudejaarsvuurwerk heet niet meer van deze tijd te zijn, ook omdat er steeds veel gewonden bij vallen.

De autochtoon moet dimmen

De overeenkomsten tussen al deze bedreigde feestelijkheden: ze zijn het domein van autochtoon, ‘wit’ Nederland, bovengemiddeld masculien en meer voor lager- dan voor hoger opgeleiden. Meer van de verliezers, dan van de winnaars van de globalisering, de digitalisering, de duurzamisering en de diversificatie.

De winnaars van de Transitie van de Tradities zijn dus de geïmporteerde feestelijkheden: eerder al Moederdag, Vaderdag en Valentijnsdag uit de Verenigde Staten, in recentere jaren aangevuld met Halloween – toch best een angstig feest, rijp voor een gerechtelijke uitspraak – en zulke koopfeesten als ‘Black Friday’. Alle reden om aan te nemen dat ook de (Amerikaanse) kerstman die in Nederland nooit veel voet aan de grond kreeg de komende jaren door het marginaliseren van Sinterklaas alsnog kan toeslaan.

En de winnaar: geïmporteerde folklore

Een speciale categorie traditiewinnaars zijn de allochtone religieuze feesten, waarvoor ruimhartig ruimte wordt gemaakt – opmerkelijk genoeg niet in de laatste plaats door kerkelijke of anderszins christelijke leiders. Vooral de Nederlandse protestantse leiders lopen voorop in het barmhartig omarmen van diversiteit, waarbij men zelfs eigen feestdagen in de aanbieding doet zonder dat bijvoorbeeld islamitische leiders daar om hebben gevraagd.

Een recent voorbeeld is de Amsterdamse Vrije Universiteit, opgericht als bolwerk van traditioneel calvinisme, die in december 2019 afzag van de viering van het christelijke kerstfeest en in ruil daarvoor het ‘vrije lichtjesfeest’ introduceerde, goeddeels op het hindoeïsme gebaseerd.

Christelijke feestdagen onder vuur

Maar al in 1995 had de Nederlandse Raad van Kerken verregaande plannen om zowel de in Nederland gangbare ‘tweede’ christelijke feestdagen (Tweede Kerstdag, Tweede Paasdag en Tweede Pinksterdag) op te heffen en cadeau te doen aan de islam, ten gunste van het Suikerfeest met name. Recenter kwam de protestants-christelijke vakbond CNV met een soortgelijk plan. De zogeheten christelijke feestdagen staan zwak en moeten steeds weer worden verdedigd, ook tegen autoriteiten die ze een andere functie willen geven.

Als ergens de transitiedrang in Nederland toeslaat, dan is het wel bij de traditie. Logisch eigenlijk wel: voor wie geneigd is tot transitie dan wel transformatie, wie verandering als doel ziet kan haast niet anders dan traditie als een obstakel zien. En Nederland is nou eenmaal een veranderland, zij het voor de één meer dan de ander. Wie er niet zo van is, is doorgaans de verliezer.

Ook de Nederlandse geschiedenis is niet meer van deze tijd

In het directe verlengde van de transitie van de traditie, staat het herschrijven van de Nederlandse geschiedenis. In de eerste jaren van na de eeuwwisseling stond het maatschappelijke en politieke debat nog in het teken van de herwaardering van het nationale verleden. Een linkse politicus als Jan Marijnissen en een christendemocraat als Maxime Verhagen pleitten in 2006 met succes voor een Nationaal Historisch Museum, dat vijf jaar later al weer strandde. De opleving van vaderlandse historische gezindheid bleek zeer tijdelijk.

De afgelopen jaren heeft Nederland zich juist ondergedompeld in een relativering van het nationale. En wat eerder bron van trots was, is nu een bron van schuld en schaamte. Centrale elementen van de herijking van de Nederlandse geschiedenis zijn de koloniale geschiedenis – de 17e eeuwse Gouden Eeuw, met name – met zijn slavernij plus de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog.

Tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw was de koloniale tijd – Indonesië werd opgegeven in 1949, Suriname in 1975 – overwegend reden voor trots en tevredenheid. Nederland was immers een wereldrijk geweest en telde mee. Lange tijd werd ook het idee gekoesterd – vooral over Nederlands-Indië – dat de bevolking daar veel baat had gehad bij de Nederlandse koloniale aanwezigheid.

Verbleekte trots

Het tweede morele anker was de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog. De eerste decennia na de oorlog waren een periode van zelffelicitatie: het kleine Nederland was verraderlijk binnengevallen door de Duitsers, maar het kleine land had in morele zin de rug recht gehouden, was massaal in het verzet gegaan en had al even massaal joden geholpen om uit handen van de nazi’s te blijven.

Beide redenen van nationale trots verbleekten in de jaren zestig. Het kolonialisme kwam in een kwade reuk te staan, de Zuid-Afrikaanse Apartheid was een bron van schaamte en de Amerikaanse rassenscheiding een inspiratie voor Nederlandse heroriëntatie. Uit de eigen geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog kwam Nederland helemaal niet zo heldhaftig tevoorschijn. Uit geen enkel West-Europees land waren naar verhouding zoveel joden weggevoerd naar de vernietigingskampen als uit Nederland.

Aanvankelijk was vooral de Tweede Wereldoorlog en vooral de Jodenvervolging het nieuwe Nederlandse ijkpunt van goed en kwaad, in recente jaren kwam juist de koloniale tijd en in het bijzonder de slavernij in Suriname naar voren als toneel van historiografische transitie. En in beide gevallen speelde de immigratie van de laatste decennia en de daarmee samenhangende ‘diversiteit’ een aanjagende rol.

Hoe Marokko Nederland bevrijdde

Zo begon in 2003 een nieuwe fase van de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog. Nadat Marokkaanse jongens op zeven plekken in Amsterdam de jaarlijkse Dodenherdenking 1940-’45 hadden verstoord, werden er grote budgetten uitgetrokken om enerzijds de Marokkaanse bevolking wat Nederlandse geschiedenis bij te brengen. Anderzijds werd er veel moeite gedaan om Marokkanen de Nederlandse oorlogsgeschiedenis in te schrijven.

Het bleef vervolgens niet bij Marokkanen. Ook andere immigrantengroepen dienden met terugwerkende kracht een gunstige rol te krijgen in de Nederlandse geschiedenis. Zelfs wetenschappers van het NIOD – het nationaal instituut, opgericht voor de geschiedenis 1940-’45 – werkten mee aan deze goedbedoelde falsificatie.

Marokkanen hadden geholpen te voorkomen dat de Duitsers Nederland zouden bezetten en waren betrokken bij de bevrijding, Surinamers hadden aluminium gemaakt voor de geallieerde vliegtuigen, Curacao had gezorgd dat de geallieerden geen tekort aan olie hadden. Aankomende leraren kregen les in het benadrukken van de allochtone inbreng bij de Nederlandse oorlogsgeschiedenis.

In werkelijkheid is er nooit één Marokkaan betrokken geweest bij de verdediging van Nederland tegen de Duitsers in 1940. Evenmin is er ooit één Marokkaan betrokken geweest bij de bevrijding van Nederland in 1944 of 1945. Maar de vervalsing van de geschiedschrijving in multiculturele zin is zo succesvol, dat die ieder jaar officieel wordt gevierd: in Zeeland, in aanwezigheid van de Marokkaanse ambassadeur.

Slavernij kwam ook via de Verenigde Staten

De recente transitie van het Nederlandse koloniale verleden is vooral van Surinaamse aard en is doortrokken van de slavernijgeschiedenis, die ook zo’n centrale rol speelde bij het wegwerken van Zwarte Piet. De actoren zijn ook vaak dezelfde: wetenschappers van veelal Surinaamse origine die uit de Verenigde Staten gehaalde ‘identity politics’ inzetten tegen het Nederlandse zelfbeeld.

Het succes van deze – vaak trotskistische – wetenschappers is overweldigend. De Nederlandse musea zijn hun opstellingen postkoloniaal aan het kuisen geslagen, bijschriften worden schuldbewust aangepast. Het Amsterdam Museum dat eerder nog ‘Amsterdams Historisch Museum’ heette heeft als eerste het begrip ‘Gouden Eeuw’ in de ban gedaan, waarmee de vaderlandse geschiedenis van zijn boegbeeld werd ontdaan.

De minister wil een andere geschiedenis

De minister van Onderwijs en Cultuur, Ingrid van Engelshoven, stelde in de zomer van 2019 een commissie in om de pas dertien jaar oude Canon van de Nederlandse geschiedenis te herzien. Die Canon diende aangepast, zo verordonneerde de minister. Ten eerste dient de geschiedenis aangepast aan ‘de verhalen en perspectieven van verschillende groepen in de samenleving’ en ten tweede dient er meer aandacht te komen voor ‘de schaduwkanten van de Nederlandse geschiedenis’. Die aspecten kwamen beide al ruimschoots aan bod in de bestaande Canon, maar voor de minister was het kennelijk niet genoeg.

Bij de samenstelling van de door haar ingestelde commissie zorgde minister Van Engelshoven voor voldoende activistische inbreng: die ‘zwarte bladzijden’ en de zienswijzen van allochtone bevolkingsgroepen in de nieuwe Nederlandse Canon zijn gewaarborgd. In 2019 werd de Nederlandse geschiedschrijving zo definitief aangepast aan de hedendaagse eisen van diversiteit. De Nederlandse geschiedenis wordt, zo moet worden gevreesd, nu helemaal van deze tijd.

Diversiteit moet

Volgens Frans Timmermans, de Nederlandse vicevoorzitter van de Europese Commissie, is ‘diversiteit’ niet alleen broodnodig en gewenst, maar ook de onafwendbare toekomst, zo sprak hij op hoge toon Oost-Europese landen aan die geen zin hadden om vanuit Brussel asielzoekers toegewezen te krijgen – moslims al helemaal niet. Dat veel Oost-Europese landen eeuwenlang werden bezet en beroofd door het Ottomaanse Rijk: daar lijkt in Brussel geen gevoel voor te bestaan.

Timmermans zei, wat onder Nederlandse kosmopolieten vaker als publiek geheim wordt gezien. Maar waarom alleen Nederland of andere landen van de Europese Unie – en bijvoorbeeld niet China of Afrika – broodnodig zou moeten diversificeren wordt nooit duidelijk, evenmin als het gegeven dat bij volledige diversificering de diversiteit is omgeslagen in totale harmonisering.

Tal van publicaties – en anders wel de ervaring – geven trouwens aan dat een diverse samenleving met veel immigranten minder samenhang en meer spanningen vertoont, met onder meer economische neergang tot gevolg. Maar daar willen de toonzetters in Transitieland Nederland niets van weten: hun vooruitgang is onstuitbaar, onafwendbaar en onomkeerbaar. Het is een heilsleer.

De eigen taal, die kan ook wel weg

Zo slordig als het Nederland van 2020 is met de eigen tradities en de eigen geschiedenis, zo slordig is Transitieland Nederland ook met de eigen taal. Er wordt geen bijzondere aandacht aan gehecht dat anderen het Nederlands leren. Het Nederland wordt vooral aan de bovenkant van de samneleving als een aflopende zaak gezien en er wordt maar zelden een traan om gelaten.

Voor een deel van die maatschappelijke bovenlaag is de eigen taal slechts een obstakel in de globalisering. Zij verkiezen het Engels, of beter gezegd: het Globish, de taal van de zelfbenoemde wereldburger, de kosmopoliet die het benauwde provincialisme van de benepen natiestaat ontstegen is. Zij omarmen ‘diversiteit’. En de universiteiten kennen maar één, allesbepalende notie: ‘internationalisering’.

Nederland gaf nooit om de eigen taal

Nederland heeft nooit moeite hoeven doen om de eigen taal te bevechten, en dat is te merken. Als kolonisator – in Nederlands-Indië, met name – werd geen moeite gedaan de plaatselijke bevolking de Nederlandse taal bij te brengen. Daardoor kon het Nederlands de taal van de kolonisator plus die van een kleine elite blijven. Met uitzondering van Suriname heeft het Nederlands in de Nederlandse koloniën geen diepe sporen nagelaten.

Toen Turkse en Marokkaanse arbeiders rond 1970 in grote getale naar Nederland kwamen, hun gezinnen en vervolgens hun schoonzonen en schoondochters lieten overkomen, stond het weer niet voorop dat zij zich het Nederlands eigen zouden maken. Tot ver in de jaren negentig werden forse subsidies uitgetrokken voor het onderwijs en het behoud van de taal en cultuur van het herkomstland. Vooral onder Turkse Nederlanders was het Turks belangrijker dan het Nederlands. En de Nederlandse autoriteiten vonden het goed.

Pleiten voor het Nederlands was fout

Tot begin jaren negentig werd het zelfs abject nationalistisch en dus ‘fout’ gevonden om te opperen dat het toch een goed idee zou zijn om immigranten en hun kinderen goed Nederlands te leren, al was het maar om hun economisch perspectief te verbeteren. Dergelijke pleidooien heten ‘koren op de molen’ te zijn van ‘extreemrechts’.

In multiculturele kringen hing een luchtje aan het Nederlands en al helemaal rond de notie om ‘trots’ op de eigen taal te zijn, tenminste: als dat het Nederlands betrof. Rond de eeuwwisseling zou dat trouwens veranderen. Toen werden immigranten die eerder nog waren ontmoedigd om Nederlands te leren met de nek aangekeken als ze de taal niet spraken.

Een geheel eigen bijdrage aan de hedendaagse erosie van het Nederlands in Nederland werd geleverd door de sociaaldemocratische minister van Onderwijs, Jo Ritzen. Die pleitte in 1989 als eerste nadrukkelijk voor de verengelsing – onder critici ook wel De Engelse Ziekte geheten – van het Nederlandse Hoger Onderwijs.

Ritzen kreeg destijds best kritiek, maar in de praktijk kreeg hij pijlsnel zijn zin, vooral na de eeuwwisseling. Universiteiten en hogescholen krijgen per student betaald en vechten niet alleen in het binnenland, maar over de hele wereld om studerende clientèle.

Commerciële verengelsers: de universiteiten

Studenten uit EU-landen zijn voor de universiteiten in geld evenveel waard als studenten uit Nederland, maar commercieel gezien zijn Chinezen en Amerikanen en andere niet-Europeanen nog aantrekkelijker, omdat die een hoger collegegeld moeten betalen. Om maar over de grens studenten aan te kunnen trekken is het Nederlandse hoger onderwijs de laatste tien jaar in hoog tempo verengelst.

Onder het uitroepen van ‘internationalisering’ als ogenschijnlijk academisch belang zijn de Nederlandse academies zo aan het verengelsen geslagen. Zelfs het vak Nederlands wordt bij gelegenheid in het Engels behandeld. Alleen Nederlands recht weet het Engels nog van zich af te slaan.

Dat de universiteit als instituut van onderzoek en onderwijs vaak niet bediend wordt met de doorgedraaide anglificering wil maar niet doordringen. Bijna dagelijks zijn er berichten over voortgeschreden malligheid. Zo vergadert her en der – zoals in Twente – de universiteitsraad al in het Engels, omdat er student-afgevaardigden in zitten die het Nederlands niet beheersen en daar ook geen moeite voor doen (of zelfs maar hoeven te doen).

Frans en vooral Duits, toch geen onbelangrijke talen in Nederland, gegeven de ligging op de landkaart, worden niet alleen op de universiteit als quantité négligable beschouwd.

Driekwart masters: in het Engels

Zo is een kwart van de Nederlandse bachelor-opleidingen en driekwart van de master-opleidingen volledig Engelstalig. En ondanks de kritiek uit onderwijs en samenleving worden zowel de oorzaken als de gevolgen niet serieus aangepakt. Een beperking via quota – zoals in Vlaanderen – ontbreekt.

Parallel aan de verengelsing komen ook de van Amerikaanse universiteiten geleende ‘identity-politics’ de Nederlandse universiteiten binnen, voorzien van Amerikaanse begrippen en leenwoorden als ‘diversiteit’, ‘inclusiviteit’ en de hele bijbehorende semantische gereedschapskist, zoals ‘safe places’.

De universiteit van Leiden stelt bijvoorbeeld colleges ‘inclusieve omgangsvormen’ verplicht, als onderdeel van maatregelen ‘gericht op een veilige community’. Ongewenste ideeën mogen daar vanzelfsprekend niet aan bod komen als studenten of docenten beweren dat die krenkend zouden kunnen zijn.

En: ‘diversity-officers’

Een rits Nederlandse universiteiten heeft om dit proces te ondersteunen ‘diversity officers’ aangesteld, die steevast minderheidsgroepen (vrouwen incluis) voorrang willen geven in hun streven de universiteit meer ‘een afspiegeling’ te laten zijn. Slechts zelden wordt gedefinieerd waar dan aan gespiegeld zou moeten worden.

Feit is natuurlijk wel, dat als ‘afspiegeling’  – quota naar geslacht, huidskleur of afkomst, bijvoorbeeld – de norm wordt, het leveren van (wetenschappelijke) prestaties navenant van geringer belang wordt. De afspiegeling is het einde van de meritocratische samenleving, die verder toch als een grote vooruitgang mocht worden beschouwd in vergelijking met de feodale, dan wel standenmaatschappij.

De verengelsing en de teloorgang van het Nederlands leidt niet alleen tot culturele verarming en tot verlies van wat wellicht het meest bindende element is in een samenleving, het fungeert ook als voertuig van Amerikanisering van het soort dat een land niet vooruithelpt. Het hardnekkige Nederlandse cultuurrelativisme bergt alles in zich om alles wat Nederland is – de eigen identiteit incluis – te doen verdwijnen. De culturele transitie is alvast aardig op weg.

Culturele transitie is ook calvinistisch, toch wel

De culturele transitie van Nederland in de jaren twintig van de 21ste eeuw past, hoe opmerkelijk, wel weer erg goed in de puriteinse calvinistische traditie. Overheden en actievoerders hebben de handen ineen geslagen om Nederland soberder gewoonten aan te meten. De uit streng-protestantse kring afkomstige staatssecretaris Paul Blokhuis – en puritein op missie – heeft in een ‘Nationaal Preventieakkoord’ afspraken laten vastleggen tegen vet eten, roken, alcoholgebruik, suiker, frisdrank en snoep.

In zekere zin past ook de ‘energietransitie’ op zijn Nederlands prima in de puriteinse, schuldbewuste neiging tot ‘consuminderen’ die van tijd tot tijd de kop opsteekt en die zowel door conservatieve christenen als linkse activisten wordt gesteund. Het kabinet-Rutte hoopt dan ook dat de burgers minder energie gaan gebruiken – aardgas, met name – door de prijzen te verhogen. Hollandse zuinigheid zou de regering zo dichter bij de prestigieuze klimaatdoelen moeten brengen.

Maar terwijl roken verder verboden wordt en de prijzen van sigaretten verder worden verhoogd, introduceert dezelfde Nederlandse regering ook een proef voor legale productie van ‘Nederwiet’ voor de talloze ‘coffeeshops’.

Het typeert Nederland Transitieland anno 2020: veel verandert, maar sommige dingen veranderen weer niet. Want hedonisme wordt verafschuwt, tenzij het een progressief imago heeft. En dat laatste geldt voor wiet en hasj – en dat ondanks de criminele narco-industrie die daar mee gepaard gaat. Voor dat laatste is nog geen fundamentele transitie voorzien.