Nederlands coffeeshopbeleid had aanzuigende werking op internationale drugscriminaliteit

coffee-shop
‘Het gebruik van wiet en hasj zou niet verslavend zijn.’

Sinds de liquidaties van advocaat Derk Wiersum en misdaadverslaggever Peter R. de Vries valt vaker te horen dat Nederland, tegen wil en dank, een Narcostaat is. In hoeverre deze bewering wel of niet juist is, hangt sterk af van de betekenis van het woord Narcostaat.

Een Narcostaat is een pejoratieve term die doorgaans wordt gebruikt om landen te definiëren waar, met kennis en medewerking van de overheid, grootschalige productie van en/of handel in drugs plaatsvindt. Dat is in Nederland nadrukkelijk niet het geval. 

Hoe heeft het zover kunnen komen?

Toch valt niet te ontkennen dat vanuit Nederland op grootschalige wijze drugs en verslavende pillen worden geëxporteerd. Bovendien waren en zijn er grote problemen in de bestrijding van de drugshandel. Met enige regelmaat worden ook drugslaboratoria opgerold.

Naar de omvang van de drugssector kan worden geconstateerd dat de georganiseerde criminaliteit en het vele geld dat ermee gemoeid is een hardnekkig probleem is. De bestrijding ervan, met de beschermde kroongetuige als nieuw wettig middel, stelt de politiek en de strafrechtspleging voortdurend voor complexe vragen. Hoe heeft het zover kunnen komen?

Franse irritaties

In een Frans overheidsrapport uit de jaren negentig werd Nederland voor het eerst een Narcostaat genoemd. Dat had vooral te maken met het feit dat veel jonge Franse drugstoeristen naar Nederland reisden voor de aankoop van softdrugs, die in Frankrijk bij wet verboden zijn. Hierdoor kampt met name Noord-Frankrijk met een groot drugsprobleem.

Het Nederlandse gedoogbeleid inzake softdrugs en de veel te lage straffen op de handel in drugs gaven aanleiding tot veel irritaties. Nederland hield zich niet aan het Enkelvoudig Verdrag inzake Verdovende Middelen, nog steeds de voornaamste internationale regeling op het gebied van het drugsbeleid. 

Minder drugsdoden

Vooral de Franse president Jacques Chirac stak zijn kritiek niet onder stoelen of banken. Hij noemde Nederland Narcostaat nummer 1 in Europa. Een veel gehoord gerucht is dat Chirac in eigen familiekring problemen met drugs heeft gehad. 

Het verweer van de Nederlandse overheid – ook verwoord in persoonlijke gesprekken tussen Lubbers, Kok en Chirac – was dat men door het gedoogbeleid de gebruikers van softdrugs, met het oog op de volksgezondheid, wilde beschermen. Er was veel meer controle mogelijk en er was sprake van minder drugsdoden.

Nieuw imago

Ambtenaren op de Nederlandse ambassade in Parijs klaagden niettemin steen en been over het nieuwe imago dat op ons land werd gestempeld. Vrijwel dagelijks waren zij bezig met het beantwoorden van scheldbrieven over dit onderwerp. Op de Nederlandse ambassade in Parijs werd daarom een speciale ambtenaar aangesteld om het Nederlandse beleid uit te leggen.Ook werd afgesproken dat de Nederlandse en Franse douane zouden gaan samenwerken bij het bestrijden van de internationale drugshandel.

Het probleem van de ´achterdeur´, die gebruikt wordt voor de illegale bevoorrading van de coffeeshops, was toen nog niet aan de orde.

Introductie van de coffeeshop

Begin jaren zeventig werd in Nederland een heftig debat gevoerd, waarin keer op keer werd gesteld dat het gebruik van wiet en hasj niet verslavend was. Softdrugs waren ongevaarlijk voor de gezondheid, terwijl het gebruik van harddrugs, zoals heroïne en cocaïne, hooguit werd gezien als een zeer ‘riskante gewoonte’.

In 1976 – Van Agt was toen minister van Justitie – veranderde het Nederlandse drugsbeleid. Het ging niet langer om de strafbaarstelling, ook het beschermen van de volksgezondheid werd een belangrijk doel. Er werd een functioneel onderscheid gemaakt tussen soft- en harddrugs. Dat opende de weg voor de coffeeshops: het werd mogelijk een gelimiteerde hoeveelheid softdrugs voor eigen gebruik aan te schaffen.

Politie niet betrokken bij drugsdebat

Politici en bestuurders leefden in de veronderstelling dat met de wijziging van de Opiumwet het sofdrugsprobleem definitief was opgelost. Het debat werd echter vooral door politici, onder regie en aanvoering van bekende criminologen en strafrechtgeleerden, gevoerd. Het is opmerkelijk te constateren dat de politie niet betrokken werd bij dit debat.

De politie zou zich voortaan moeten concentreren op de handelaren in harddrugs, hetgeen softdrugs-criminelen de kans gaf zonder veel risico hun criminele organisatie op of uit te bouwen. Met de opkomst van coffeeshops vanaf het begin van de jaren tachtig, konden zij ook nog eens rekenen op een stabiele thuismarkt.

Bruinsma en Mieremet verdienden vermogens

Criminelen van Hollandse bodem, onder wie de later vermoorde maffiabazen Klaas Bruinsma en John Mieremet, zorgden voor de ongelimiteerde toelevering van softdrugs uit Marokko en Pakistan. Bruinsma, Mieremet en hun navolgers hebben er een vermogen aan verdiend. 

In feite kan worden geconstateerd dat het door Nederland geïntroduceerde coffeeshopbeleid – nog los van het feit dat ons land een logistiek centrum voor West-Europa is – een aanzuigende werking heeft op de internationale drugscriminaliteit.

Drugshandel krijgt Amerikaanse proporties

Halverwege de jaren tachtig bleek dat de georganiseerde criminaliteit, en vooral de handel in verdovende middelen, aan het opschuiven was in Amerikaanse richting. De handel nam vormen aan van georganiseerde criminaliteit die zo langzamerhand te vergelijken viel met de Amerikaanse maffia.

Drughandelaren gingen steeds meer gebruik maken van geraffineerde methoden om hun illegale waren op de Nederlandse markt te brengen. Met de internationale handel in drugs werden grote hoeveelheden geld verdiend. Dat geld werd vervolgens witgewassen, onder meer door de aankoop van onroerend goed.

De IRT-affaire

Als reactie ging de recherche, geconfronteerd met een schier onoplosbaar probleem, gebruik maken van bijzondere opsporingsmethoden. Daarbij lieten ze zich leiden door oplossingen die door vertegenwoordigers van de Amerikaanse War on Drugs en andere voortrekkers in de drugsbestrijding werden aangedragen.

Het gebruik van opsporingsmiddelen waarin de Nederlandse wet- en regelgeving op dat moment nog niet voorzag, was een kleine stap en legde de basis voor een rekkelijke benadering in de drugsbestrijding die uiteindelijk zou uitmonden in de IRT-affaire (1993-1996).

Drugs doorlaten onder regie van politie en justitie

Het Internationaal Recherche Team Noord-Holland/Utrecht (IRT) was een interregionaal samenwerkingsverband van een aantal politiekorpsen waaronder Haarlem, Amsterdam en Utrecht. Het team maakte gebruik van een omstreden opsporingsmethode, namelijk het doorlaten van drugs onder regie van politie en justitie. Het doel daarvan was te kunnen doordringen tot de top van de criminele organisatie die onderzocht werd.

Eind oktober 1993 ontdekte de nieuw aangestelde teamleider, commissaris van de Amsterdamse politie Johan van Kastel, dat het IRT een opsporingsmethode hanteerde waarvoor hij geen verantwoordelijkheid wenste te dragen. Hij rapporteerde dit aan de korpsleiding in Amsterdam en na veel overleg (en geruzie) tussen de bij het IRT betrokken politiekorpsen, het Openbaar Ministerie en andere betrokkenen, leidde dit tot de opheffing van het IRT.

Hirsch Ballin en Van Thijn moeten opstappen

Voor het onderzoek naar de consternatie die dit tot gevolg had, werd de Commisie-Wierenga ingesteld. Ondertussen was ook een flinke ruzie ontstaan tussen de politiekorpsen Amsterdam en Utrecht waarbij beschuldigingen van corruptie over tafel gingen. De Commissie-Wierenga kwam met een rapportage waarin de Amsterdamse politie de schuld kreeg toegeschoven.

Intussen was al zoveel over misstanden in de opsporing naar buiten gekomen dat in de Tweede Kamer werd gevraagd om een parlementaire enquête. De illusie van een onkreukbaar openbaar bestuur had een forse deuk gekregen. Zowel minister van Justitie Hirsch Ballin als de pas aangestelde minister van Binnenlandse Zaken Van Thijn moest vanwege de IRT-affaire opstappen.

Crisis in de opsporing

De komst van de parlementaire enquête Van Traa leidde vervolgens tot diepgaande rapporten van vooraanstaande criminologen, onder leiding van hoogleraar Cyrille Fijnaut, naar de aard, ernst en omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Die was omvangrijker en ernstiger dan men voor mogelijk hield.

Tot dan toe was de georganiseerde criminaliteit voor veel criminologen, beleid- en opiniemakers een buitenlands fenomeen. Er was bovendien, door het ontbreken van duidelijke normen, een niet goed functionerende organisatie en onduidelijkheid in de gezagsverhoudingen, een crisis in de opsporing.

Pak de criminelen waar het pijn doet

In Nederland is de overheid is niet betrokken bij de handel in drugs. Toch wordt de term Nederland Narcostaat veelvuldig gehanteerd, alleen al om de ernst van de huidige situatie aan te geven. 

Uit onderzoek van de Verenigde Naties blijkt dat de omvang van de criminele schaduweconomie in Nederland in 2003 tussen de 2,6 en de 4,3 procent van de gehele economie besloeg. Dat is een waarde van zo’n 18 à 30 miljard euro. Dat is veel geld, dat beter in de samenleving kan worden geïnvesteerd dan het in criminele handen te laten.

Maar in het geval de politie crimineel geld wil afpakken, moet zij bewijzen dat er sprake is geweest van strafbare feiten. Dat lukt lang niet altijd. Daarentegen maakt het voor de Belastingdienst niet uit of inkomen legaal of illegaal is, het moet hoe dan ook belast worden. Daarvoor hoeven ze alleen maar te bewijzen dát er inkomen is. De Nederlandse Belastingdienst kan daarom een belangrijke rol spelen bij het plukken van criminelen.

Professionele criminelen beschouwen detentie als een bedrijfsrisico, het geld afpakken wordt echter gezien als een veel groter ongemak of straf. De belastingdienst kan het afpakken ook heel lang volhouden, waardoor criminelen het ellendige gevoel krijgen geen kant meer op te kunnen. Pak daarom de criminelen waar het echt pijn doet, in veel gevallen is dat de portemonnee.