Waarom krijgen zoveel kinderen Jeugdzorg? Omdat het kan.

3003947
(Beeld: Omroep Brabant)

Wat is er aan de hand met de jeugd van tegenwoordig? Steeds meer ouders doen een beroep op professionals, omdat ze de opvoeding van hun kinderen niet meer aan kunnen. Steeds meer kinderen worden behandeld voor psychische problemen in de jeugd-ggz. Sinds de gemeenten in 2015 de uitvoering van de jeugdzorg van de provincies hebben overgenomen, is het gebruik van jeugdhulp met 18.5% gestegen.

Vorig jaar maakten bijna 424.000 jongeren beneden de 18 jaar gebruik van jeugdhulp. Dat is bijna een op de acht jongeren. Het aantal jongeren dat op enig moment tijdens hun jeugd hulp ontvangt is nog veel hoger, aangezien de meeste jongeren maar gedurende enkele jaren jeugdhulp ontvangen. Volgens het Nederlands Jeugd Instituut (NJi) is vooral het aantal jongeren dat sinds 2015 wordt geholpen door een wijk- of buurtteam meer dan verdubbeld tot bijna 82 duizend jongeren in 2017.

Over de oorzaken van de toename van het aantal ‘probleemkinderen’ en het gebruik van jeugdzorg bestaat weinig duidelijkheid. Ouders, leraren en beleidsambtenaren spelen daarbij een belangrijke rol. We pretenderen tolerant te zijn, maar de acceptatie voor afwijkend gedrag is steeds kleiner geworden.

Afgenomen tolerantie

Als mensen vinden dat anderen hun vrijheid beperken of dat ze overlast ervaren en moeten inschikken vanwege het afwijkende gedrag van anderen, is het met de tolerantie in ons land snel gedaan. Dan moet de overheid zo snel mogelijk ingrijpen en hulp en zorg bieden. Voor ouders en leraren is het dan prettig dat ze kunnen aankloppen bij professionele hulpverleners in de jeugdzorg.

Voor ouders is de extra aandacht en ondersteuning aanlokkelijk, voor scholen is het financieel aantrekkelijk om een beroep te doen op passend onderwijs of op samenwerking met de jeugdzorg. Opvoedkundige adviesbureaus schieten als paddenstoelen uit de grond om te helpen bij het diagnosticeren, subsidie aanvragen bij gemeenten en het opstellen en uitvoeren van behandelplannen.

Stoornissen als adhd en autisme waren dertig jaar geleden nog onbekend. De erkenning van bepaald afwijkend gedrag als een stoornis en de ontwikkeling van een diagnose voor die stoornis, heeft voor een enorme toename gezorgd. Mensen boven de vijftig hebben bijna nooit op school gezeten met kinderen met adhd of autisme.  Tegenwoordig zitten er in elke klas wel een of twee kinderen met een gedragsprobleem.

Opvallend is overigens dat het NJi aangeeft dat in de top 10 van veel voorkomende problemen vooral lichte problemen voorkomen zoals dwars gedrag, geen zin hebben in school, ongezonde levensstijl en obesitas, plagen en pesten, moeilijk leren en gamen. Problemen in de opvoeding die ouders en leraren vroeger zelf oplosten en waarvan je je afvraagt of die allemaal opgelost moeten worden via de Jeugdzorg.

Wie het nodig heeft krijgt het niet

Het gevolg van de enorme toeloop van ouders met kinderen met opvoedingsproblemen is dat echt kwetsbare kinderen die daadwerkelijk zorg of hulp nodig hebben, die vaak niet krijgen. Gemeenten en jeugdzorginstellingen helpen liever de makkelijke gevallen omdat daar makkelijker succes te boeken is. Ouders van kinderen met ernstige aandoeningen weten de weg vaak niet en lopen vaak vast door de vele loketten in de zorg. Klachten die ook prominent worden benoemd in de evaluatie van de Jeugdwet in 2018.

In 2015 hebben de gemeenten de uitvoering van de jeugdzorg overgenomen van de provincies. Het gedachtengoed in die tijd was dat gemeenten dichter bij de burgers staan en beter weten wat jongeren en hun ouders nodig hebben dan de provincies. Bovendien zou zelfredzaamheid van ouders en kinderen zo beter worden gestimuleerd.

De bezuinigingen zijn vrijwel ongedaan gemaakt

Door meer passende zorg te geven, zouden gemeenten het ook goedkoper kunnen doen. Om die reden is bij de decentralisatie van de jeugdzorg structureel €450 miljoen bezuinigd. Inmiddels heeft het overgrote deel van de gemeente een flink tekort op de uitgaven aan jeugdzorg. Keer op keer kloppen de gemeenten aan bij de Rijksoverheid om meer geld en zeggen ze dat dit komt door de bezuiniging in 2015.

Inmiddels heeft de Rijksoverheid voor de periode 2019-2021 ruim een miljard euro extra toegezegd voor de jeugdzorg en voor 2022 nog eens 300 miljoen euro. Daarmee zijn de bezuinigingen vrijwel ongedaan gemaakt. De jeugdzorg lijkt een bodemloze put geworden. Een belangrijke oorzaak daarvan zijn de gemeenten zelf.

De gemeenten lokken vraag naar jeugdzorg uit

Het ‘open armen’ beleid van de gemeenten is de belangrijkste reden waarom het gebruik van jeugdzorg sinds 2015 zo enorm is toegenomen. Google op ‘opvoedvragen’ en je komt direct op sites met als kop ‘Opvoedvragen? Kijk hier voor online advies’ en ‘Opvoed Adviespunt voor al uw opvoedvragen’. De eerste is de site van het centrum voor Jeugd en Gezin van de gemeente Maastricht, het tweede is dat van de gemeente Rijswijk. De gemeente Heemskerk heeft als titel voor haar site: ‘Met al uw opvoedvragen naar het Centrum voor Jeugd en Gezin’.

Dit zijn maar een paar voorbeelden, andere gemeenten hebben vergelijkbare wervende teksten. Gemeenten nodigen ouders uit om met al hun opvoedvragen naar de gemeente te gaan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de toename van het gebruik van jeugdhulp bijna volledig is toe te schrijven aan de toename van ambulante jeugdhulp.

De opvang is duurder geworden

De crisisopvang, jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en de jeugdreclassering zin niet toegenomen, wel zijn de kosten van verblijf omhoog gegaan. De conclusie is, dat de toename van het aantal jongeren dat van jeugdhulp gebruik maakt vooral komt door het ‘open armen’ beleid van de gemeenten.

Naast een ‘open armen’ beleid voor cliënten hebben veel gemeenten ook een ‘open huis’ beleid voor zorgaanbieders. Hierbij krijgen alle toegelaten zorgaanbieders die akkoord gaan met de tarieven die de gemeente hanteert een contract aangeboden. Het ‘open huis’ beleid leidt tot een wildgroei aan zorgaanbieders in gemeenten.

Gemeenten kunnen het niet bolwerken

Gemeenten kunnen niet of nauwelijks toezicht houden op de rechtmatigheid, doelmatigheid en kwaliteit van zorg die deze aanbieders leveren. Daarvoor hebben gemeenten niet voldoende menskracht en ontbreekt het ook aan bestuurlijke kwaliteit en uitvoeringskwaliteit bij gemeenten. Een goed voorbeeld van deze wildgroei is de gemeente Maastricht.

Maastricht, een gemeente met zo’n 130.000 inwoners en een tekort op het sociaal domein van €12 miljoen, heeft contracten afgesloten met 113 jeugdzorgaanbieders. Twee derde van deze aanbieders heeft minder dan 20 cliënten. Het zal duidelijk zijn dat de gemeenten Maastricht niet of nauwelijks zicht heeft op de kwaliteit van zorg die deze zorgaanbieders leveren. Door minder zorgaanbieders te contracteren kunnen gemeenten zowel geld besparen als de kwaliteit van zorg verbeteren.

Bij de overdracht van de jeugdzorg aan de gemeenten werd gedacht dat gemeenten door vroegtijdig ingrijpen kon voorkomen, dat jongeren gebruik zouden maken van dure zorg in instellingen. Door preventie en het bieden van lichtere zorg zouden hogere kosten worden voorkomen. Om dit te bereiken hebben veel gemeenten wijkteams opgericht en betalen ze voor praktijkondersteuners bij de huisartsen.

Een evaluatie van het Centraal Planbureau wijst uit, dat wijkteams en praktijkondersteuners geen effect hebben gehad op het aantal kinderen dat gebruik maakt van jeugd-ggz. In gemeenten met wijkteams komen net zo veel kinderen bij een jeugdpsychiater terecht als jn gemeenten zonder wijkteam.

Het ontbreekt aan deskundige ambtenaren

Alleen in gemeenten met praktijkondersteuners kwamen iets minder kinderen in een pleeggezin terecht. Wat onvermeld blijft in het CPB rapport is dat gemeenten wel veel geld kwijt zijn aan de wijkteams en praktijkondersteuners. Het CPB gaat niet in op de vraag wat nou precies de meerwaarde is van deze wijkteams en praktijkondersteuners.

De kwaliteit van de wethouders en van de ambtenaren in de gemeenten is vaak onvoldoende om de jeugdzorg goed uit te voeren. Het aantal ambtenaren is gewoonweg niet genoeg om op alle instellingen waarmee contracten zijn afgesloten toezicht te houden. Wethouders zijn meestal meer geïnteresseerd in beleidsnota’s schrijven dan in het uitvoeren van goed beleid.

Tachtig procent van de nieuwe jeugdzorgaanbieders die de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de afgelopen vier jaar onderzocht voldoet niet aan de eisen. Ze werken vaak niet volgens professionele standaarden en voldoen niet aan de veiligheidseisen. Wethouders en gemeente-ambtenaren weten vaak niet dat een instelling onder toezicht staat van de IGJ en blijven met deze aanbieders contracten afsluiten. Bovendien werkt het ‘open huis’ beleid van de gemeenten fraude in de hand.

Wel factuur, geen zorg

Doordat met zo veel aanbieders wordt gecontracteerd, hebben veel gemeenten geen zicht op de rechtmatigheid van de declaraties van jeugdzorgaanbieders. Het komt regelmatig voor dat jeugdzorgaanbieders rekeningen sturen naar de gemeente voor zorg waarvoor geen toestemming is gegeven. Daarnaast constateert de IGJ dat er steeds meer signalen komen over zorg die wel gedeclareerd wordt, maar nooit wordt geleverd.

Ook gaat rond dat opvoedkundige adviseurs kinderen soms diagnosticeren met een sociaal emotionele gedragsprobleem, autisme of adhd bij een eenvoudige vraag naar een dyslexietest waarvoor strikt genomen betaald zou moeten worden. De ouders wordt dan geadviseerd om met zo’n diagnose gebruik te maken van gemeentelijke subsidiegelden.

Wat het voor kinderen betekent om met een stempel van ‘autisme’ of ‘adhd’ op te groeien of dat je met ernstige aandoeningen van het kastje naar de muur wordt gestuurd omdat de gemeenten het geld liever besteden aan hulp bij lichte opvoedingsproblemen, is iets waar helaas weinigen zich om bekommeren.