Werd daar wel echt iets groots verricht?

nederlands-indie

In Amsterdam en Rotterdam zijn tentoonstellingen, gewijd aan het koloniale verleden van Nederland in Indonesië en Suriname. Nederland komt er niet best van af. Ook de huidige Nederlanders wordt het schaamrood op de kaken gejaagd. Ondertussen zijn de resterende koloniën vooral dure ontwikkelingsprojecten geworden.

Als één menselijke activiteit in de loop der tijd een volkomen andere waardering heeft gekregen, dan is het wel het kolonialisme. Vandaag de dag is er bijna niets gemeners te bedenken dan het veroveren en besturen van vreemde landen. We zijn vergeten dat tot en met de jaren vijftig van de vorige eeuw overzeese gebiedsdelen nog werden beschouwd als statussymbolen van het moederland.

Toen golden de koloniën in Afrika en Azië als ‘onderontwikkeld’ en waren de meeste economen ervan overtuigd dat alleen het rijke Westen daar verandering in kon brengen. Deze ‘beschavingsmissie’ werd door de Engelse schrijver Rudyard Kipling in het gedicht ‘The White Men’s Burden’ als volgt omschreven: ‘Take up the White Man’s burden/ The savage wars of peace / Fill full the mouth of famine /And bid the sickness cease.’

Deze dichtregels zijn niet besteed aan de samenstellers van de twee lopende tentoonstellingen over het Nederlandse koloniale verleden over Suriname in de Nieuwe Kerk te Amsterdam (tot 2 februari a.s.) en over de geschiedenis van Nederlands-Indië in het Wereldmuseum te Rotterdam (tot 14 mei a.s.). De tentoongestelde beelden, foto’s en teksten hebben voornamelijk ten doel de huidige Nederlanders het schaamrood naar de kaken te jagen, omdat hun voorouders Indonesië en Suriname hebben gekoloniseerd alleen maar om deze landen uit te persen.

Wat was het alternatief voor kolonialisme?

Voor een deel hebben de makers van beide exposities gelijk, want aan het kolonialisme kleefden vele nadelen, net als aan de postkoets en de trekschuit. Deze vervoersmiddelen zijn tegenwoordig vervangen door veel betere alternatieven, waardoor we ons nauwelijks nog kunnen voorstellen dat onze voorouders de vele ongemakken van een door paarden getrokken rijtuig of het tergend langzame tempo van een trekschuit voor lief namen. Wat was toen het alternatief?  En wat was het alternatief voor het kolonialisme? Dat is lastig te zeggen, omdat de landen, die nooit door een kolonisator zijn veroverd, op de vingers van één hand te tellen zijn en zich verschillend hebben ontwikkeld. Zo kan Japan kan zich tegenwoordig weliswaar met het Westen meten, maar Ethiopië en Afghanistan behoren nog steeds tot de achterlijkste landen ter wereld.   

Vóór 1900 waren er maar weinig antikolonialisten en in hun speurtocht naar vroege tegenstanders van de Nederlandse expansiedrang komen de samenstellers van de Rotterdamse tentoonstelling uit bij Eduard Douwes Dekker, die onder het pseudoniem Multatuli in zijn Max Havelaar een felle aanklacht zou hebben geformuleerd tegen de koloniale uitbuiting van de Javanen. De samenstellers van de Rotterdamse tentoonstelling hebben de Max Havelaar blijkbaar niet gelezen en in ieder geval niet begrepen. Anders was hun duidelijk geworden dat Douwes Dekker de toenmalige halfslachtige koloniale praktijk afkeurde, omdat hij juist een voorstander was van méér kolonialisme.

Multatuli wilde niet minder, maar méér kolonialisme

Multatuli pleitte ervoor dat het Nederlandse koloniale bestuur zich met veel meer aspecten van de Indonesische maatschappij zou bemoeien dan alleen met productie van koffie en suiker, waarvan de verkoop dertig jaar lang flinke overschotten (‘batige saldi’) voor het moederland opleverde. Het dagelijks bestuur van Nederlands-Indië kende in zijn tijd minimale kosten, omdat het grotendeels werd overgelaten aan de reeds aanwezige ‘hoofden’ dus aan de corrupte inheemse bestuurders.

Nederlandse ambtenaar met inlandse edelman in koloniaal Indië

Douwes Dekker verwachtte dat Nederland deze praktijk zou veranderen door de inheemse bestuurders te vervangen door goed opgeleide Nederlandse ambtenaren. Anders dan de Indonesische dorpshoofden, de soesoehounans en sultans waren Westerse bestuursambtenaren immers niet genoodzaakt om een uitvoerige entourage van klaplopers en familieleden te onderhouden. Dat nieuwe kolonialisme zou ongetwijfeld hogere kosten met zich brengen, dus dan maar geen batige saldi meer voor Nederland.

Wie wil er nog van zijn kolonisator af?

De Amsterdamse tentoonstelling over Suriname is veel breder van opzet dan die in Rotterdam. Uiteraard is er ruime aandacht voor de multi-etnische bevolking, die – anders dan in Nederlands-Indië – de plaats van de oorspronkelijke bewoners van het land, de Indianen, grotendeels heeft ingenomen. En er bestaat nog een verschil tussen de twee koloniën: in de Surinametentoonstelling ontbreken de talloze foto’s van de dekolonisatieoorlog. In Suriname heeft de soevereiniteitsoverdracht met toestemming van de kolonisator plaats gevonden, hoewel een grote minderheid van de bevolking de koloniale band met Nederland helemaal niet wilde beëindigen.

Dat laatste geldt nog steeds voor de Nederlandse Antillen, waar de meerderheid van de bevolking ook gekant is tegen dekolonisatie. Dat duidt erop dat het kolonialisme blijkbaar is veranderd. Dat opvatting dat de koloniën economisch van belang moeten zijn voor het moederland is verlaten en daarvoor in plaats zijn de koloniën de afgelopen eeuw dure ontwikkelingsprojecten geworden In Rotterdam worden de bezoekers niet hinderlijk geconfronteerd met deze dramatische ommezwaai, want die past niet in de algemene teneur van de tentoonstelling.  

Een moderne kolonie kost juist geld

Ook in Amsterdam worden de bezoekers niet geïnformeerd over het feit dat de ‘kolonie’ Curaçao tegenwoordig een gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking heeft van bijna 20.000 dollar, terwijl het onafhankelijke Suriname niet verder komt dan 6.000 dollar.

Haïti, een van de eerste kolonies in de wereld, die zich heeft ontworsteld aan de koloniale dwangbuis, zou volgens de ideeën van de tentoonstellingsmakers zelfs een nog hoger inkomen per hoofd van de bevolking moeten hebben dan de buurlanden, die veel langer kolonie zijn gebleven.

In werkelijkheid is Haïti een van de armste landen ter wereld met een gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking van 900 dollar. In het nabijgelegen Guadeloupe, dat niet dekoloniseerde, is het inkomen per hoofd tien (!) keer zo groot. Dat duidt erop dat niet langer het kolonialisme maar de dekolonisatie de nog bestaande kolonies veel geld zal kosten.