Pijnlijke waarheid: genetische verschillen beperken het streven naar gelijkheid van mannen, vrouwen, sociale klassen en etnische groepen

ArieGraafland 2-9-25
Charles Murray. Beeld: YouTube

De verkiezingen staan weer voor de deur. Partijprogramma’s zwellen op van beloften: de woningbouw moet versnellen, de economie moet groeien, de samenleving moet duurzamer en rechtvaardiger worden. Maar achter die papieren ambities staat de realiteit. De woningbouw stokt door regels en procedures, de economie hapert en ondernemers zien hun bewegingsruimte ingeperkt door klimaatmaatregelen en andere regelgeving. Migratie splijt het land, maar de politiek blijkt te verlamd om keuzes te maken. En ondertussen schuift een groot deel van de besluitvorming door naar Brussel: Europa als een spreadsheet-democratie, waar beleid zich in tabellen en akkoorden laat vangen, maar steeds minder handen en voeten heeft.

Het opvallende is dat partijprogramma’s desondanks bol staan van maakbaarheid. Alsof politieke wil en beleid volstaan om maatschappelijke problemen naar believen op te lossen. Maar wie de blik richt op de biowetenschap, stuit op een ongemakkelijker werkelijkheid: er zijn grenzen aan wat beleid kan maken of breken.

Murray en de terugkeer van de biologie

Precies die spanning staat centraal in het werk van de Amerikaanse politicoloog en sociaal-wetenschapper Charles Murray. Hij verwierf bekendheid – of beter: beruchtheid – met The Bell Curve (1994), dat hij samen met Richard Herrnstein schreef. Hun betoog dat intelligentie deels erfelijk is en ongelijk verdeeld over bevolkingsgroepen, leidde tot een storm van verontwaardiging. Het boek werd verguisd, Murray werd persona non grata. In Nederland werd het debat erover nauwelijks gevoerd.

In zijn recentere werk, Human Diversity (2020), keert Murray terug naar hetzelfde explosieve terrein. Nu niet alleen met betrekking tot intelligentie, maar ook tot sekse, ras en sociale klasse. Hij baseert zich daarbij op een wetenschappelijke revolutie die in 2008 doorbrak met het Human Genome Diversity Project. Sindsdien is het genetisch onderzoek in een stroomversnelling geraakt. De boodschap van Murray is prikkelend: het idee dat verschillen in sekse, ras en klasse louter sociaal bepaald zijn, een hardnekkige erfenis van de jaren zeventig en tachtig, blijkt niet houdbaar.

Murray is zich bewust van de gevoeligheid van zijn betoog. Op de eerste pagina van Human Diversity waarschuwt hij al: dit is een technisch, wetenschappelijk werk. Toch schrijft hij het niet alleen voor vakgenoten, maar juist ook voor de geïnteresseerde leek. De kern van zijn boodschap is simpel én gevaarlijk: genetische verschillen bestaan, ze zijn gradueel en subtiel, maar wel degelijk reëel – en ze hebben gevolgen voor ons denken over onderwijs, emancipatie en immigratie.

Daarmee raakt Murray aan een pijnpunt. De sociale wetenschappen en de politiek gaan doorgaans uit van maakbaarheid: iedereen kan alles, mits maatschappelijke barrières worden opgeruimd. Maar wat als blijkt dat niet alleen opvoeding en omgeving (nurture), maar ook genetica (nature) onze mogelijkheden begrenst? Dan is een groot deel van het politieke project – de voortdurende strijd om barrières te slechten – mogelijk vergeefse moeite.

Geen hiërarchie, wel verschil

Belangrijk is dat Murray zich nadrukkelijk distantieert van biologische hiërarchieën. Voor hem bestaat er geen rangorde van inferieur naar superieur, noch tussen seksen, noch tussen rassen, noch tussen sociale klassen. Het gaat hem om graduele verschillen. Juist dat maakt zijn boek zo explosief: het ondergraaft de culturele consensus dat verschillen slechts sociale constructies zijn.

Daarmee richt Murray zich tegen de dominante academische en journalistieke wereld, die dit soort onderzoek liever wegwuift of verdacht maakt. Het risico van misbruik door racisten of extremisten erkent hij volmondig. Maar, zo stelt hij, de grotere bedreiging komt niet van de flanken, maar van een intellectuele elite die weigert de werkelijkheid onder ogen te zien.

Sekseverschillen en de grenzen van emancipatie

Wat Human Diversity blootlegt, is dat de illusie van maakbaarheid haar grenzen bereikt. Murray laat zien dat biologie een rol speelt – in sekse, in ras, in klasse. Dat is geen oproep tot fatalisme of determinisme, maar wel een noodzakelijke correctie op een politiek die zichzelf gevangen houdt in spreadsheets en beleidsdoelen. Het ongemak dat zijn boek oproept, is precies de reden om het te lezen.

Sinds de jaren zeventig werd in de academische en politieke wereld het idee dominant dat sekse vooral een sociaal construct is: een kwestie van opvoeding, verwachtingen en cultuur. Maar het genetisch onderzoek van de afgelopen decennia laat zien dat dit beeld veel te eenvoudig is. Sekseverschillen in het brein ontstaan in de foetale ontwikkeling, rond de twaalfde week zodra de geslachtsorganen gevormd zijn.

Onderzoek van Margaret McCarthy en anderen wijst bijvoorbeeld uit dat persoonlijkheidsstoornissen ongelijk verdeeld zijn: autisme, hyperactiviteit, schizofrenie, dyslexie en stotteren komen vaker bij mannen voor, terwijl depressie, bipolaire stoornis, eetstoornissen en PTSS relatief vaker bij vrouwen optreden. Nog pregnanter: door dat ene Y-chromosoom zijn mannen verantwoordelijk voor negentig procent van alle moorden. Dat is geen cultureel bijproduct, maar een genetisch verschil met verstrekkende consequenties.

Opmerkelijk is wat Murray laat zien over persoonlijkheidskenmerken en sociaal gedrag – zijn zogenoemde cognitive repertoire. Je zou verwachten dat sekseverschillen kleiner worden naarmate een samenleving gelijker wordt. Maar het tegenovergestelde is het geval. In landen als Zweden, Zwitserland en Nederland – internationaal koplopers in seksegelijkheid – lopen de verschillen tussen mannen en vrouwen juist verder uiteen. In landen met minder emancipatie, zoals Congo of Egypte, zijn die verschillen kleiner.

Niet voor alle vrouwen

Dat staat haaks op decennia feministische beleidsdoelen. Juist in gelijke samenlevingen lijken mannen en vrouwen sterker hun biologische voorkeuren te volgen. Op het niveau van vaardigheden zien we hetzelfde patroon: vrouwen scoren wereldwijd beter op taal en geheugen, mannen kiezen vaker voor bèta-techniek. Capaciteiten verschillen nauwelijks, voorkeuren des te meer.

De feministische revolutie heeft veel deuren geopend, maar niet voor iedereen. Hoogopgeleide vrouwen vonden hun weg naar sectoren die vroeger voor mannen waren gereserveerd. Voor vrouwen met alleen voortgezet onderwijs veranderde er weinig. Aan hen is de emancipatiegolf grotendeels voorbijgegaan.

Ras, klasse en de ongemakkelijke implicaties

Na sekseverschillen betreedt Murray misschien wel het meest explosieve terrein: genetische differentiatie tussen etnische groepen en sociale klassen. Alleen al de vraag durven stellen levert doorgaans meer verontwaardiging dan antwoorden op. Maar voor Murray is het onvermijdelijk om het debat aan te gaan.

Sinds 2008, met het Human Genome Diversity Project, is de kennis over genetische variatie explosief toegenomen. We weten nu dat populaties uit Europa, Azië en Sub-Sahara-Afrika grotendeels dezelfde genetische basis delen, maar dat er ook subtiele verschillen bestaan die doorwerken in gezondheid, gedrag en soms in cognitieve patronen. Murray pleit ervoor die verschillen niet weg te poetsen uit angst voor misbruik, maar ze juist nuchter te onderzoeken.

Klasse

Even gevoelig is de vraag naar genetische differentiatie tussen sociale klassen. Traditioneel werd klasse gezien als puur economisch of cultureel: wie rijk was had betere kansen, wie arm was, werd achtergesteld. Maar Murray wijst erop dat cognitieve vermogens en persoonlijkheidskenmerken niet gelijk verdeeld zijn over de samenleving, en dat dit mede genetisch bepaald is.

Dat betekent niet dat armoede ‘in de genen’ zou zitten. Wel dat er grenzen zijn aan de maakbaarheid van klassenverschillen, hoe goedbedoeld beleid ook is. Hier stuit Murray op het hart van de politieke illusie: de overtuiging dat de samenleving met genoeg beleid en investeringen volledig gelijk te trekken is.

Beperkingen aan het integratiebeleid

Wat Murray in Human Diversity scherp onder woorden brengt, is dat de politieke en maatschappelijke gevolgen van zijn inzichten niet te negeren zijn. Beleidsprogramma’s rond onderwijs, vrouwenemancipatie, integratie en immigratie zijn vaak gestoeld op de aanname dat gelijke kansen automatisch leiden tot gelijke uitkomsten. Het genetisch onderzoek laat zien dat dit niet klopt.

Dat heeft directe consequenties voor het migratiedebat. Integratieprogramma’s veronderstellen doorgaans dat nieuwkomers zich met voldoende scholing, taalonderwijs en arbeidstoeleiding vanzelf zullen aanpassen en op termijn dezelfde uitkomsten zullen bereiken als autochtonen. Maar als genetische en temperamentverschillen een rol spelen, dan is dat beleid in feite gebaseerd op een fictie. Integratie kan bijdragen, maar is beperkt.

Daarmee rijst een ongemakkelijke vraag: hoeveel van ons immigratiebeleid is een kostbare poging om een ideaalbeeld in stand te houden? Murray’s boodschap is dat het structureel veranderen van persoonlijkheidskenmerken en sociaal gedrag ‘by design on a large scale’ nauwelijks mogelijk is. Dat is een weinig geruststellende boodschap voor politici en beleidsmakers die geloven in maakbaarheid.

Murray’s boek is geen pamflet en al helemaal geen politiek programma. Het is een wetenschappelijke verkenning, stevig onderbouwd met statistiek, grafieken en voetnoten. Maar de implicaties zijn onmiskenbaar.

Wie zijn analyse serieus neemt, moet erkennen dat de politieke belofte van maakbaarheid op losse schroeven staat. Emancipatie kan vooruitgang brengen, maar niet alle verschillen wegpoetsen. Integratieprogramma’s kunnen bijdragen, maar niet alles gelijk trekken. Onderwijs kan kansen vergroten, maar niet ieders aanleg veranderen.

Pijnlijke conclusie

Dat maakt Human Diversity een ongemakkelijk, maar noodzakelijk boek. Want het herinnert ons eraan dat beleid niet alleen moet uitgaan van idealen, maar ook van realiteit. En de realiteit is dat verschillen bestaan – tussen mannen en vrouwen, tussen bevolkingsgroepen, tussen klassen. Niet als hiërarchie, maar als graduele variatie.

De vraag is dus niet langer of die verschillen er zijn, maar wat we ermee doen. En misschien is dat wel de pijnlijkste conclusie: dat de samenleving minder maakbaar is dan we decennialang hebben willen geloven.

Charles Murray, Human Diversity: The Biology of Gender, Race and Class, Hachette, 2020, 500 pp.

Wynia’s Week brengt broodnodige, onafhankelijke berichtgeving: drie keer per week, 156 keer per jaar, met artikelen en columns, video’s en podcasts. Onze donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!