De Nederlandse volkskarakters. Een in memoriam voor een dode tak van wetenschap

Mocht U in de vakantie prijs stellen op lectuur die enig tegenwicht biedt aan de waan van de dag, dan kan ik U de bundel De Nederlandse volkskarakters aanraden, die in 1938 is samengesteld door P.J. (Piet) Meertens en Anne de Vries.
Heden ten dage wordt het bestaan van een Nederlands ‘volkskarakter’ betwijfeld door hen die menen dat nationaliteit ambtelijk bepaald wordt als een gestempelde ‘status’. In 1938 echter, het jaar dat het leger in Den Haag nog een parade hield om vol trots de acht pantserwagens te tonen die Nederland bezat, bestond die twijfel niet.
Diversiteit in overvloed
Een ander vraagstuk speelde evenmin. Moeten vandaag hele commissies hard werken om ‘diversiteit’ in raden van bestuur en andere organen dan wel organisaties tot stand te brengen, in 1938 was diversiteit nog in overvloed aanwezig. Meertens en De Vries onderscheidden maar liefst 30 verschillende Nederlandse volkskarakters.
Hun boek wijdt bijvoorbeeld aparte hoofdstukken aan de bewoners van Twente en Oost-Salland, aan de bewoners van Noordwest-Overijssel, aan de Veluwenaars, de Achterhoekers en aan de Betuwenaars. De Utrechter werd onderscheiden van de Bewoners van het Gooi. En een apart hoofdstuk beschreef het karakter van de Zuid-Hollanders en West-Utrechtenaren. Er waren Noordzee-Vissers en Zuiderzee-Vissers.
Acht van de hoofdstukken behandelden de Nederlandstalige Belgen omdat ‘onze zuidelijke landsgrenzen wel twee landen, maar niet twee volkeren van elkaar scheiden’. Daarin leert de lezer over de karakters van West- en Frans-Vlamingen, Oost-Vlamingen, Gentenaren, de bewoners van de Antwerpse Kempen, de Antwerpenaren, de Vlaamse Brabanders, de Brusselaars en de Belgische Limburgers.
Het één na laatste hoofdstuk beschreef de Nederlandse Joden en het geheel werd afgerond met de beschouwing over ‘Het Nederlandsche gelaat. Indrukken van den fotograaf’.
Karakter verdwijnt
Vijftig jaar later, in 1988, werd een geïllustreerde bewerking van het boek op de markt gebracht door Vroom & Dreesmann. In die vijftig jaar blijkt de diversiteit in Nederland aanzienlijk teruggelopen. Er resteerden toen nog slechts twaalf aparte volkskarakters, overeenkomend met de wettelijke indeling naar provincies, inclusief sinds 1986 de geheel nieuwe en eigen aardige Flevolanders. Joden waren in 1988 geen apart hoofdstuk meer waard en de Nederlandstalige Belgen waren toch achter hun landsgrens verdwenen.
Inmiddels, weer een halve eeuw later, kennen inwoners van enkele provincies nog iets van eigen identiteit, maar geen volkskarakter. Zelfs de term karakter heb ik in geen tijden meer gehoord. Die staat mij nog slechts bij uit die indrukwekkende toespraak van ds. Martin Luther King jr. die op 28 augustus 1963 zei: ‘I look forward to a day, when people will not be judged by the color of their skin, but by the content of their character.’
Die droom is niet in vervulling gegaan. In het huidige diversiteitsbeleid wordt uitdrukkelijk gekeken naar de kleur van iemands huid om aan quota te voldoen en niemand kan of durft het aan om mensen op karakter te beoordelen onder het ondoordachte motto: wie niet deugt, had een moeilijke jeugd.
Een andere schaal van denken
In het voorwoord bij de heruitgave in 1988 werd al gesignaleerd hoe de tijden waren veranderd. ‘Boven dorp, stad, streek, provincie en land rijzen de gemeenschappen en blokken uit. Het televisiejournaal doet onze blik het ene moment op Washington en het andere op Shanghai richten.’ Dat was de voorbode van globalisering.
In 1938 was van globalisering nog niets te merken. Toen hanteerde men de intellectuele loep in plaats van de verziende media. Zo beperkte Anne de Vries nauwgezet het gebied waar hij de typische Drent kon vinden: ‘Met de zon meegaande dient dan allereerst te worden uitgezonderd het grote veengebied in het Oosten. [..] Al deze veenstreken werden hoofdzakelijk door niet-Drenten, overwegend Groningers bevolkt en hebben hun eigen karakter. [..] Even noodzakelijk is het, dat afgezonderd wordt het veengebied in het Zuiden om Hoogeveen met zijn uitlopers naar Midden-Drente tot Nieuweroord en de nog heel jonge kolonie Witteveen.’ ‘De bevolking van Hoogeveen’, zegt de Drentse Dr. H. Blink, ‘is in de achttiende en negentiende eeuw meest van elders geïmporteerd en verschilt van de echt-Drentse.’
Voorzichtigheidshalve
De Vries bakent nog meer af: ‘Voorzichtigheidshalve zonderen wij ook af Meppel, om de invloed van handel en schipperij, en Koevorden, een doortrekplaats, waar zich al heel vroeg vreemde elementen hebben gevestigd. [..] Verder zonderen wij af het Westelijk veengebied bij Smilde, dat Friese beïnvloeding vertoont en Assen met naaste omgeving, waar de invloed van Hollandse ambtenaren, sinds het gewestelijk bestuur daar gevestigd is èn van het garnizoen duidelijk valt waar te nemen. En tenslotte moet vervallen de Noordelijke rand van de provincie, waar ook weer het overwicht der Groningers, dat de laatste tientallen jaren sterk is toegenomen, merkbaar is.’
Dan pas heeft De Vries eindelijk de habitat van het echte Drentse karakter bereikt: ‘Wij richten dus onze aandacht allermeest op het middenste en hoogste gedeelte van het gewest, dat door de meeste hierboven afgezonderde gebieden eeuwen lang van de buitenwereld is gescheiden geweest en dat slechts aan drie zijden toegankelijk was: in het Zuidoosten bij het tegenwoordige Koevorden, in het Noorden bij Groningen, en in het Zuidwesten bij Steenwijk, drie oude vestingen die door hun bijzondere ligging een niet onbelangrijke rol hebben gespeeld.’
Deze nauwgezette aandacht voor de directe omgeving is andere koek dan de huidige emotievolle media-aandacht voor het hedendaagse ‘Washington en Sjanghai’; het handelen van de Amerikaanse president en de gebeurtenissen rond Israël. Misschien was die oude benadering wel beter. Kan de mens niet slechts op kleine schaal, in zijn naaste omgeving het geluk vinden?
Volkskunde bestaat niet meer
Om het eigen volk beter te leren kennen had de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen in 1934 een commissie voor Volkskunde ingesteld. Piet Meertens werd daarvan de secretaris. Meteen na de Tweede Wereldoorlog was het onderwerp nog niet beladen. In 1948 werd de Centrale Commissie voor onderzoek van het Nederlandse Volkseigen ingesteld.
Maar met de culturele omwenteling van de jaren zestig en zeventig veranderden de opvattingen over volk en karakter. Dat resulteerde erin dat in 1979 het uit die commissie voortgekomen ‘Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde’ werd omgedoopt tot ‘Meertens Instituut’. Volkskunde is sindsdien ook geen aparte tak van wetenschap meer. Volkskunde van het eigen volk is veranderd in Volkenkunde van andere volkeren, meestal Culturele Antropologie genoemd.
Nieuwe volkskarakters
Het Meertens Instituut onderzoekt nog steeds de Nederlandse taal en cultuur en diende als achtergrond in de romancyclus ‘Het Bureau’ van J.J. Voskuil die eind vorige eeuw literair Nederland teisterde. Al dat onderzoek heeft bij mijn weten echter geen nieuwe inzichten over het Nederlandse volkskarakter opgeleverd. Deze tak van wetenschap lijkt dood.
Zonder die academische hulp moet de rechtspraak nu omgaan met alle nieuwe volkskarakters die Nederland zijn binnengekomen. Deze maand speelde een zaak tegen ouders uit Ethiopië, die in Alphen aan den Rijn wonen en zoals men bij de voetbalclub had opgemerkt aan de vele blauwe plekken, hun kinderen opvoedden met stokslagen. De rechter legde slechts een voorwaardelijke straf op en legde uit dat dit met (haar kennis van) het volkskarakter van de daders te maken had: ‘Zouden hier mensen met een andere culturele achtergrond zitten, dan zou mijn oordeel anders zijn.’
De tekst van De Nederlandse Volkskarakters is hier te vinden.
Wynia’s Week brengt broodnodige, onafhankelijke berichtgeving: drie keer per week, 156 keer per jaar, met artikelen en columns, video’s en podcasts. Onze donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!