De ondraaglijke lichtheid van het Nederlandse strafklimaat

HansWerdmolder 23-3-22
‘Hulpverleners, de politie in het bijzonder, klagen al jaren dat rechters fysiek geweld tegen hulpverleners slechts bestraffen met taakstraffen en boetes.’

Dit is aflevering 3 van een serie artikelen waarin criminoloog Hans Werdmölder ingaat op verschillende aspecten van de misdaadbestrijding in Nederland. De eerste twee afleveringen verschenen in Wynia’s Week van zaterdag 19 maart.

De vervolging en berechting van professionele drugscriminelen is volgens kenners een weerbarstige en onbevredigende zaak. Van de 190 zuidelijke drugscriminelen die justitie de afgelopen twee jaar in het beklaagdenbankje zette, ging de helft vrijuit.

Kennelijk was er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs tegen de verdachten. Hoe is dit mogelijk? Is er onvoldoende expertise binnen het OM? Worden er fouten gemaakt in de opsporing? Hebben de verdachten heel goede advocaten? Het vraagt om een verklaring, die ik niet kan geven.

De opgelegde straffen in Italië, Duitsland en Frankrijk voor drugsbezit en drugshandel zijn in het algemeen stukken hoger dan in Nederland. In Duitsland kan voor drugshandel maximaal vijf jaar celstraf worden geëist, terwijl in Nederland voor de smokkel van 61 kilo hennep onlangs een straf werd opgelegd van slechts achttien maanden. Deze straf werd op 20 juli 2020 door de rechtbank Overijssel opgelegd aan een 30-jarige Rus. Er was duidelijk sprake van handel, want het lag in de bedoeling de drugs met forse winst in Rusland te verkopen. De op zich lage straf was zelfs nog hoger dan de eis van de officier van justitie.

In 2018 kreeg de Italiaanse Nederlander Stefano Tjeerd Bianco voor de smokkel van 7,5 kilo cocaïne, via het snelrecht in Italië, een straf opgelegd van acht jaar. In Nederland zou hij voor hetzelfde vergrijp ongeveer achttien maanden hebben gekregen. In Frankrijk kunnen de straffen op de grootschalige handel en doorvoer van softdrugs tien tot vijftien jaar bedragen, met boetes van een slordige 2 miljoen euro. Voor het bezit van een paar kilo softdrugs worden door de Franse justitie straffen opgelegd die in Nederland een heroïnehandelaar zou krijgen.

Logistieke nachtmerries

Strafzaken tegen witwassen en drugskartels zijn ‘logistieke nachtmerries’, aldus Greetje Bos, sinds kort rechter aan het hof in Den Bosch en voorheen officier van justitie. ‘Ze kennen vaak een frustrerend verloop en monden niet zelden uit in celstraffen waar de verdachten niet wakker van liggen.’ Ze wijst er bovendien op dat de verdediging eindeloos onderzoekswensen kan formuleren op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarvan de rechter de meeste toewees. Het gevolg is een rechtsgang die jaren kan duren (Brabants Dagblad, 11 december 2020).  

Haar bevindingen worden ondersteund door cijfers. In het rapport van de landelijke DSP-groep uit 2021 over de aanpak in Zuid-Nederland van de drugsgerelateerde criminaliteit wordt opgemerkt dat in 2015 in totaal 428 mensen zijn opgepakt, waarvan slechts twaalf personen zijn veroordeeld. Je vraagt je dan toch af wat er allemaal mis gaat.

Straf als bedrijfsrisico

Ook blijkt dat door het OM veel kortdurende onderzoeken – de methode van de ‘korte klappen’ – worden uitgevoerd om een tijdrovende vervolging en rechtsgang te vermijden. Het OM zet ook veel meer in op schikkingen met criminelen dan op veroordelingen.

Was het zo dat in de jaren negentig voor de grootschalige handel in softdrugs maximaal een straf kon worden opgelegd van vijf jaar en een boete, inmiddels is de straf opgehoogd naar zes jaar. De straf voor de handel in harddrugs kan variëren van zes maanden tot 12 jaar en een boete van maximaal 82.000 euro. De Belastingdienst kan daarnaast nog een forse aanslag opleggen.             

Professionele drugscriminelen als Verhoek, Zwolsman en Bruinsma zagen de opgelegde straf als ‘een bedrijfsrisico’. Ze waren en zijn vooral bevreesd voor de torenhoge boetes die kunnen worden opgelegd door de Belastingdienst. Dat doet echt pijn. De portemonnee is, zoals bekend,  de gevoeligste plek van de crimineel.

Het afpakken van crimineel vermogen via een ontnemingsprocedure is bovendien niet eenvoudig. Doorgewinterde criminelen zijn steeds meer gebruik  gaan maken van schijnconstructies om beslaglegging op hun vermogen te voorkomen. Het zijn vaak ook complexe zaken, zoals de langdurige rechtszaken tegen de drugscriminelen Charles Zwolsman en Johan Verhoek, alias De Hakkelaar, hebben laten zien. Criminelen, onder wie Willem Holleeder, gaan ook steeds in hoger beroep.

Wat gaat er mis in de rechtsgang? De rechters zijn de bewakers van de rechtsstaat. Maar zijn zij zich daarvan wel in voldoende mate bewust?

Kloof tussen burgers en rechterlijke macht  

Hoe een rechtvaardige staat er uitziet wordt bepaald door regering en parlement als wetgevende macht. Een rechter maakt in beginsel niét eigenstandig uit wat rechtvaardig is. De strafrechter zit ook niet op de stoel van de wetgever, aldus een bijdrage van de jurist Ivo Giessen in Crisis van de Rechtstaat? (2021), een recent uitgebracht rapport van de Raad voor de Rechtspraak.                      

De strafrechter is, anders dan de bestuursrechter, ook veel meer gebonden aan het legaliteitsbeginsel. Hij of zij gaat na of de overtreding wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij is de rechter zeer afhankelijk van wat door de bevoegde opsporingsautoriteiten aan hem of haar op de zitting wordt voorgelegd. Ook is de rechter gebonden aan wat in de wetgeving is vastgelegd. De rechter is ook geneigd meer begrip  te hebben voor de praktijk van de handhavers en opsporingsdiensten. Mogelijke ‘vormfouten’ kunnen  hierdoor worden hersteld.                                                   

Eindeloos zand in de machine

De vraag is of de rechter ook begrip moet tonen voor het feit dat vermogende criminelen juridisch en procedureel worden gefaciliteerd om eindeloos zand in de justitiemachine te gooien, de rechtsgang daardoor aanzienlijk te vertragen en met zware misdrijven op hun kerfstok goed weg te komen. Juristen zullen deze retorische vraag met een driemaal ‘ja’ beantwoorden,  maar toch wringt het.

Ik denk daarbij onder meer aan de casus van vastgoedmakelaar, witwasser en meesteroplichter Dirk-Jan Paarlberg. Na de moord op vastgoedhandelaar Willem Endstra verscheen Paarlberg bij de politie in beeld. Paarlberg is uiteindelijk veroordeeld tot 4,5 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor  witwassen, valsheid in geschrifte en oplichting. In hoger beroep werd het vier jaar. Er werd hem ook een boete van 25,7 miljoen opgelegd. Tegen deze boete is hoger beroep aangetekend. Paarlberg had inmiddels domicilie gekozen in Frankrijk. Begin 2014 werd hij uitgeleverd aan Nederland.

Deze en andere feiten zijn de oorzaak van de kloof tussen wat burgers rechtvaardig vinden en wat juristen nodig en rechtstatelijk juist achten. Vermogende criminelen kunnen oneindig lang doorprocederen. Even voor de duidelijkheid, dit kan de Nederlandse rechter niet worden aangewreven. De rechter heeft bovendien te maken met een Wetboek van Strafrecht uit 1884 (met een extreem hoog aantal wetswijzigingen) en een Wetboek van Strafvordering uit 1926. Zo is de regeling met de kroongetuige pas op 1 april 2006 in het Wetboek van Strafvordering opgenomen, in artikel 226g Sv.

Geloofwaardigheid van de strafrechtsspraak

Rechters zijn weliswaar niet blind voor wat burgers rechtvaardig vinden, maar dit inzicht kan, aldus de juristen Zouridus en Steenhuis in het hierboven genoemde rapport van de Raad voor de Rechtspraak in een rechtsstaat gemakkelijk het onderspit delven. Die kloof tussen wat de rechter doet en wat de burger rechtvaardig vindt, manifesteert zich niet alleen in de strafmaat, maar ook in zaken als oplegging van de levenslange gevangenisstraf, de verlenging van de TBS-maatregel en de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Criminelen konden tot voor kort min of meer automatisch in aanmerking komen voor éénderde strafvermindering; de zogeheten vervroegde invrijheidsstelling (v.i). Deze regeling is per 1 juli 2021 gewijzigd. Het Openbaar Ministerie moet voortaan beslissen of een gedetineerde in aanmerking komt voor v.i.  Daarbij wordt ook gekeken naar zijn/haar gedrag gedurende de hele detentieperiode. Ook veiligheidsrisico’s en slachtofferbelangen spelen een belangrijke rol in de afweging.

Generale preventie, afschrikking en vergelding

Magistraat Dato Steenhuis laat in zijn bijdrage zien dat de rechter hooguit, en afhankelijk van het type delict, slechts 10 tot 16 procent van de toegemeten sanctieruimte benut. Hij vraagt zich af wat deze cijfers betekenen voor de geloofwaardigheid van de strafrechtspraak en daarmee voor de rechtsstaat.

Het doel van de straf is niet om recidive te voorkomen – dit klinkt ook heel obligaat als men weet dat rechters slechts 10 procent van de geregistreerde delicten op hun bord krijgen – maar ook om de samenleving te beschermen tegen criminaliteit. Met een straf wordt ook een duidelijk signaal afgegeven naar de samenleving, namelijk dat dit gedrag niet wordt getolereerd. Kortom, generale preventie en afschrikking.                                               

Jaarlijks krijgen meer dan 10.000 agenten te maken met agressie en geweld. Hulpverleners, de politie in het bijzonder, klagen al jaren dat rechters fysiek geweld tegen hulpverleners slechts bestraffen met taakstraffen en boetes. Zij willen dat in alle gevallen een celstraf volgt. Inmiddels ligt een wetsvoorstel met deze strekking in de Tweede Kamer. In dit geval is de straf ook een vorm van vergelding.

Lange tijd waren vergelding, generale preventie en afschrikking als legitieme doelen vrijwel uit het strafrecht verdwenen. Pas ná het jaar 2000 kwamen deze doelen geleidelijk weer in beeld.

Geadresseerden in de rechtstaat 

De verdachte is niet de enige geadresseerde van de straf, aldus Dato Steenhuis in zijn bijdrage aan bovengenoemd rapport. Er zijn volgens hem, weliswaar indirect, meerdere spelers in het strafrechtelijke veld, waaronder de slachtoffers, de groep potentiële daders, die de strafrechtelijke norm al hebben losgelaten en rekening houden met hun perceptie van de mogelijke pakkans en strafmaat, en degenen die de normen wel hebben geïnternaliseerd, de zogeheten ‘brave burgers’. Deze burgers willen veiligheid: een nachtrust zonder inbrekers, een fiets of auto die er morgen nog staat, een uniform op de hoek als je geld uit de muur trekt en geen koelbloedige liquidaties in de eigen straat.

Ik zou daar nog een potentiële geadresseerde aan willen toevoegen, de perceptie in het buitenland, in het bijzonder in de omringende landen. Hoe kijkt men daar aan tegen het milde strafklimaat en de lage straffen in Nederland?  Is dat mogelijk een reden dat buitenlandse criminelen, zoals leden van de Italiaanse  ‘Ndrangheta, zich in Nederland vestigen? Nederland kan zich naar mijn mening niet langer opstellen als een ‘juridisch eiland’, ook niet waar het gaat om de bepaling van de strafmaat inzake grootschalige drugsdelicten.

Daar kan tegenover worden gesteld, aldus een door mij geraadpleegde oud-rechter, dat de gemiddelde strafrechter in Nederland een strafzaak primair als een individuele zaak tegen een of meerdere verdachten ziet. Nou, daar moet verandering in komen.           

Pleidooi voor minimumstraffen

In de overweging van Steenhuis zullen rechters met bovengenoemde groepen rekening moeten houden bij de beoordeling en de bepaling van de individuele strafmaat. Hij pleit in dit verband ook voor wettelijke minimumstraffen voor bepaalde misdrijven. Aan de slag dus, dat is een dringende wenk aan het adres van de Raad voor de Rechtspraak, met de ontwikkeling van een algoritme dat is gebaseerd op factoren die de rechter zou moeten meewegen bij de bepaling van de strafmaat.

De vraag is echter hoe vaak en ten aanzien van welke feiten de minimumstraffen moeten worden verhoogd. En in hoeverre zal dat effectief zijn bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad? Zou de introductie van het snelrecht een optie zijn om lange procedures en megazaken te vermijden?        

Dit alles laat onverlet dat rechters de mogelijkheid moet worden geboden om individuele factoren in de bepaling van de strafmaat te laten meewegen. Maar rechters zouden wel degelijk, ook in de bepaling van de strafmaat aan professionele drugscriminelen, rekening kunnen en moeten houden met de andere geadresseerden in onze rechtsstaat, inclusief mogelijke belanghebbenden  in het buitenland.

Daar is al een opening voor gemaakt door slachtoffers en familieleden van slachtoffers de mogelijkheid te geven hun verhaal in een rechtszaak te vertellen.  De introductie van het spreekrecht, en in het grootschalige Passageproces getuigenverklaringen van familieleden van de hoofdverdachte, dit ondersteund door op de band vastgelegde conversaties, heeft ertoe geleid dat rechters in moordzaken zwaardere sancties zijn gaan opleggen. 

Het is echter niet aan de rechter maar aan de wetgever de taak om minimum- en maximumstraffen op te leggen. De vraag zou kunnen worden gesteld of de wetgever niet hopeloos achterloopt op de maatschappelijke werkelijkheid. In een van de volgende bijdragen hoop ik daar aandacht aan te besteden.

Criminoloog Hans Werdmölder publiceert in Wynia’s Week artikelen over misdaad, drugsbeleid, politie en justitie. Hij schreef verschillende boeken en is onder meer auteur van Nederland Narcostaat en de biograaf van de grote socioloog Den Hollander. Meer informatie daarover HIER.