Edward Said baande de weg voor de blanke schuld

VALKENBERG190222-Said
Links: Poster van tentoonstelling in Huis van het Boek. Rechts: Edward Said

Op het boekomslag staat een man, exotisch van komaf, getooid met een hoofddoek. Een sjeik. Hij omklemt een westerse vrouw, die smachtend opkijkt naar haar schone veroveraar. Welkom in de Oriënt. Onder deze titel maakte Huis van het Boek een tentoonstelling over Oosterse stereotypen. Ook de buikdanseres komt langs en op een ander omslag staat een woestijnoase.

Het blijft niet bij de observatie dat we een fictief Midden-Oosten voorgezet krijgen. Dan was er nauwelijks reden om de boekomslagen bijeen te brengen. Wordt niet elke toeristische bestemming teruggebracht tot enkele mediagenieke plaatjes. Via de lens van de camera verwordt Parijs tot stad van de Eiffeltoren en stokbrood.

Dat het publiek een karikaturale Oriënt ziet, zou daarentegen een kwalijke zaak zijn. Al 2000 jaar, zegt de Volkskrant (1 februari 2022) in een bespreking van de tentoonstelling, onderwerpen wij de regio door een valse beeldvorming. Lof is er voor Edward Said, die deze lasterlijke geschiedenis blootlegde. Hij leerde ons dat stereotypen het voorbereidende werk deden voor het kolonialisme.

Deze stelling bezorgde Said wereldfaam. The Guardian noemde hem ‘misschien wel de invloedrijkste intellectueel van onze tijd’. Zijn zegetocht begon met de publicatie van Orientalism (1978). Het daarin ontwikkelde gedachtengoed belandde in curricula. Beleidsmakers raakten ermee vertrouwd, niet omdat ze het boek met honderden voetnoten lazen, het gebeurde via de route van het gezonken cultuurgoed. Inmiddels dreigt de tekst zelf schuil te gaan achter die overweldigende receptie. Wat staat er eigenlijk in? Tijd voor een analyse van deze neoklassieker.

Fotonegatief

We beginnen bij het voorwoord, geschreven in 2003. Meteen valt het veelvuldige gebruik op van aanhalingstekens. Het Westen en de Islam worden ‘het Westen’ en ‘de Islam’. Zo maakt Said duidelijk dat het om constructen gaat, die niet teruggaan op de realiteit. Híj trapt niet in de valkuil van het essentialisme. Tegenwoordig zouden we zeggen: je mag niet generaliseren. Om dezelfde reden omlijst hij de Oriënt ook met relativerende leestekens. De karikatuur wil hij immers niet vervangen door de ‘echte’ Oriënt.

(Verderop lijkt Said zijn eigen les te zijn vergeten. De Europeaan, in wat hij kon zeggen over de Oriënt, was ‘een racist, een imperialist en bijna volkomen etnocentrisch’. Kennelijk zijn generalisaties onproblematisch als de kolonisator wordt getypeerd. De auteur van Orientalism is anti-essentialist in deeltijd.)

Het beeld bijstellen

Saids werkwijze is begrijpelijk gezien zijn achtergrond. Hij was geen historicus met kennis over de geschiedenis van de regio, maar literatuurwetenschapper, verbonden aan Columbia University. Het gaat hem om de manier waarop het Midden-Oosten wordt voorgesteld, in de letteren, de schilderkunst en de wetenschap. Zijn boek richt zich op schrijvers, kunstenaars en arabisten/islamologen. Later kwamen daar de massamedia bij.

Al in de Oudheid ging het mis. Er ontstond een vertekend beeld van de Oriënt, aldus de theorie van Said. Het Midden-Oosten fungeert als het fotonegatief van het Westen. Wij versus zij, dat houdt in: rationeel, deugdzaam, volwassen en normaal tegenover irrationeel, verdorven, kinderlijk en afwijkends. Behalve slordig zijn deze karikaturen schadelijk en zelfs gevaarlijk, omdat ze – zoals VU-antropoloog Sinan Çankaya het onlangs tijdens een radio-interview zei – ‘geweld mogelijk maken in de geschiedenis’.

Kamertemperatuur

Had Said het gehouden bij de aanklacht dat de beeldvorming niet klopt, was Orientalism vermoedelijk nooit zo populair geworden. De Amerikaanse filosoof Eric Hoffer schreef ooit dat intellectuelen slecht functioneren bij kamertemperatuur. Ze hebben een afkeer van het gewone; hun theorieen worden aantrekkelijk als ze iets uitzonderlijks beweren, een vleug dramatiek meekrijgen. Ook Said bezwijkt voor deze verleiding.

Zijn populariteit dankt hij aan de volgende stap: de beeldvorming is een instrument in de lange geschiedenis van onderdrukking. Zonder dat ze zich daarvan bewust waren, maakten schrijvers, schilders en wetenschappers de geesten rijp voor het latere kolonialisme. Met hun legers namen Westerse landen namen het Midden-Oosten in; aan deze militaire oveheersing waren eeuwen van ‘culturele dominantie’ voorafgegaan. Eerst de pen en het penseel, toen de bajonet, dat was de volgorde.

Niet alleen gaf Said een spectaculaire verklaring voor het Westerse kolonialisme, tevens was zijn theorie toepasbaar op vele domeinen. Er zou ‘Black Orientalism’ zijn, ‘Khmer Rouge Orientalism’ en ‘neo-Orientalism’. Met de laatste term verwees een antropoloog naar de paternalistische houding van de Italiaanse overheid jegens het kwakkelende zuiden. In navolging van Said deed men onderzoek naar ‘Mediterraneanism’, ‘Anglosaxonism’ en ‘Celticism’.

De geesteswetenschappen kreeg een ander aangezicht. In plaats van de reailiteit zo goed mogelijk te beschrijven, gingen ze het als hun taak zien om de overgeleverde bronnen te ontmaskeren. Een Said-criticus zag een ‘nieuwe orthoxie voor geleerden’ ontstaan.

Een vergelijkbare observatie deed historicus Ewout Klei. Orientalism werd als heilig beschouwd toen hij geschiedenis studeerde in Groningen. ‘Ik ergerde mij hier behoorlijk aan, omdat dit betekende dat alles wat het Westen deed bij voorbaat slecht was en dat het Oosten per definitie niet door wetenschappers kon worden begrepen.’ En dan deze opmerking: ‘De universiteit, waar ik veel vrijer kon denken dan op mijn gereformeerde middelbare school, had ook zo haar geloofsdogma’s.’

Vingerafdrukken

In de 21e eeuw bereikte Orientalism de bestuurskamers en vergadertafels. Beleidsmakers sloegen aan het dekoloniseren. Een voorbeeld daarvan is de notitie Woorden doen ertoe (2018), een taalgids voor de culturele sector, opgesteld door het Tropenmuseum. Hoewel Saids naam slechts één keer valt, zitten op elk pagina zijn vingerafdrukken.

Zo gaat het over ‘narratieven’ en ‘representaties’: daarin herkennen we Orientalism. Niet de zaak zelf staat centraal, maar de manier waarop we over spreken. Het eerste hoofdstuk gaat over ‘het belang van woorden’. Zo’n omstreden term is ‘ontdekken’. Als in: ontdekking van Amerika door Columbus. De suggestie is dat er voor die datum ’geen kunst, mensen noch samenlevingen bestonden op het continent.’

Feitelijk gezien hebben de critici gelijk, de argeloze museumbezoeker zou kunnen denken dat voor Amerika de geschiedenis pas begint in 1492. Het is de vraag hoeveel mensen deze mening daadwerkelijk zijn toegedaan. Intussen blijft wel het verwijt hangen dat we ons schuldig maakt aan ‘erasure’. Uitwissen of schrappen, hoor de omineuze ondertoon in deze woordkeuze. Een woord (‘ontdekking’) ontmaskerd als een daad van agressie: helemaal Said.

Overijverig

Het gaat er niet om of er een relatie bestaat tussen taal en realiteit; allicht zijn woorden van invloed. De vraag moet dan ook luiden hoe innig die relatie is. Pleidooien voor een nieuw vocabulaire, onlangs kwam ook Brussel met richtlijnen voor ‘inclusieve communicatie’, neigen ertoe de invloed van woorden te overschatten. In zijn zoektocht naar schuldige bronnen ging Said ze daarin voor.

Zoals gezegd: die zoektocht brengt hem tot in de Oudheid. Onder meer de Griekse tragedieschrijvers Aeschylus en Euripides zouden zich vijandig hebben uitgelaten over Perzië, het toenmalige Iran. Los van de vraag of elke negatieve kwalificatie telt als weer een vuige karikatuur, speelt er nog een andere kwestie, methodologisch van aard. Wordt hier wordt de causale band die Said suggereert hier niet heel dun?

De chronologie is hier belangrijk. De genoemde tragediedichters werkten in de vijfde eeuw voor Christus, waar Europa zich het Midden-Oosten pas vanaf de late achttiende eeuw begon toe te eigenen; Napoleon trok in 1798 Egypte binnen. Oorzaak en (verondersteld) gevolg komen wel erg ver uit elkaar te liggen, meer dan twee millennia. Zó ver, dat van causaliteit nauwelijks nog sprake kan zijn.

‘Cherry picking’

‘Intellectueel terrorisme,’ reageerde de Pakistaanse vrijdenker Ibn Warraq in een uitvoerige close-read van Orientalism. Hoewel boud gesteld, heeft hij een punt. Op meerdere fronten rammelt het hoofdwerk van Said. Zo gaat hij te werk als een rechercheur met tunnelvisie. Volop aandacht is er voor bronnen die het gelijk van zijn theorie bevestigen. En omdat het er zoveel zijn, maakt het boek bij eerste lezing grote indruk. Pas bij nadere lezing komen de twijfels.

Als je wilt bewijzen dat alle zwanen wit zijn, dan maakt het vijftigste exemplaar je hypothese niet sterker, laat staan nummer honderd. Richt je liever op die ene zwarte zwaan. Een basaal lesje wetenschapsfilosofie had Said kunnen behoeden voor het bevestigingsvooroordeel.

Een voorbeeld. De kritische antropoloog Daniel Martin Varisco, auteur van Reading Orientalism (2007), wijst er op dat Duitse arabisten/islamologen nagenoeg ontbreken, terwijl deze het vakgebied in belangrijke mate vormgaven. Met hun aanzienlijke bijdrage aan het vak zou je verwachten dat ze – conform Saids theorie – wegbereiders waren van koloniale avonturen. Duits kolonialisme bleef nagenoeg uit, zeker als we het vergelijken met de Britse en Franse zucht naar gebiedsuitbreiding buiten het continent.

Het kan dus toch, een regio beschrijven zonder dat je er latere veroveringen mee legitimeert. Alleen blijven de relativerende feiten, die zich moeilijk in Saids theorie laten inpassen, onderbelicht. En dit is niet de enige uitglijder, Said blijkt een erkend kersenplukker.

Mist van exegese

Ondanks de tekortkomingen boette Orientalism niet in aan gezag. Een deel van de verklaring is dat lang niet iedereen het boek zelf leest. Dat de receptie veelal uit tweede hand ging, vergrootte de cultstatus. Zo gaat dat vaker, tot het begin van de 16e eeuw verdween ook de Bijbel achter een mist van exegese. Het boek was in het Latijn: begrijpelijk voor geleerden, maar onleesbaar voor de gewone man. Said schreef in het Engels, aangelengd met een scheut postmodern jargon – evenmin toegankelijk proza.

We trekken de parallel met vroeger nog even door. Met de Reformatie verschenen er bijbels in de eigen taal, zodat een groter publiek er kennis van kon nemen. Welnu, Orientalism heeft baat bij een eigen reformatie. Zo hoeven we ons niet te verlaten op de kaste der uitleggers en commentaren. Het goede nieuws is dat er zojuist voor het eerst een integrale vertaling in het Nederlands verscheen.

Mogen we de parallel in de toekomst blijven doortrekken? Een groter publiek betekende meer kritische lezers van de Bijbel. Gaandeweg raakte het heilige boek zijn onaantastbare status kwijt. Het bleek vol te staan met inconsequenties en ongerijmdheden. Datzelfde kan worden gezegd van Saids werk. De ontheiliging kan beginnen.

Filosoof en publicist Sebastien Valkenberg schrijft maandelijks een artikel voor Wynia’s Week over opmerkelijke, maar niet altijd direct zichtbare ontwikkelingen in de samenleving. U kunt deze broodnodige, onafhankelijke berichtgeving mede mogelijk maken. Kijk HIER. Hartelijk dank!