Hoe politieke correctheid het multiculturele debat verlamde

HansWerdmölder 28-1-23
Bron: CBS

Door politieke correctheid zijn de grote veranderingen die de samenleving heeft ondergaan door de komst van immigranten niet goed onderzocht. Ook is er onvoldoende aandacht besteed aan problemen als de hinderlijke criminaliteit van Marokkaanse en Antilliaanse jongens, de blijvende aanwezigheid van illegalen, segregatie op scholen, de wrijving tussen de gevestigde en de nieuwe bewoners in de oude wijken en de reactionaire, weinig emanciperende krachten binnen de islam, betoogt Hans Werdmölder.

In 2002 verscheen mijn artikel Politiek correct denken. Een reconstructie achteraf  in Socialisme & Democratie. Er kwamen veel instemmende reacties op. Mijn stelling was dat het politiek correcte denken in Nederland heeft geleid tot een blinde vlek, namelijk de veronderstelling dat er een breed draagvlak bestaat voor de multiculturele samenleving.

Daarbij baseerde ik mij op een beroemd boek, Sociology.  Adisinvitation (1992) van de socioloog Peter L Berger, die meende dat sociologen onvoldoende oog hebben gehad voor de opkomst van het fundamentalisme, de religieuze revival in de VS en de ineenstorting van het Sovjetimperium.

Besloten conferenties

Berger noemde in zijn sociologisch testament een viertal symptomen die aan deze blinde vlek ten grondslag hebben gelegen:  parochialisme, trivialiteit, rationalisme en ideologie. Hij waarschuwt ook voor de kritiekloze omarming van nieuwe afgoden, die zich aan het eind van de jaren tachtig al aandienden, zoals het feminisme, het multiculturalisme en het postmodernisme. Zijn Disinvitation vormde voor mij aanleiding eens kritisch te kijken naar de rol van de Nederlandse intellectuele voorhoede in het debat over de multiculturele samenleving.

Als eerste symptoom noemde ik het parochialisme van de intellectuelen. In de jaren tachtig en negentig werd de (openbare) discussie over belangrijke maatschappelijke problemen gevoerd door technocratisch ingestelde ambtenaren en geselecteerde intellectuelen op besloten conferenties, al dan niet aangestuurd door goedbetaalde consultants van ingehuurde adviesbureaus.

In linkse, idealistische kringen –  op de opiniepagina’s van NRC Handelsblad en de Volkskrant, in discussieplatforms en in vaktijdschriften – werd het debat bovendien beheerst door het dominante sociologische en juridische denken vanuit mensenrechtelijke principes, met blinde vlekken voor de omvang en de ernst van het betreffende maatschappelijk probleem.

Afwijkende geluiden werden in dit circuit niet getolereerd, en er werd sterk op de persoon gespeeld. ‘Als u het vol vindt, moet u naar de psychiater, want dat gevoel van volheid heeft niets te maken met bevolkingsgroei, maar met uw eigen ziekelijke geest,’ zo luidde de geruststellende boodschap van onze nationale omroep naar aanleiding van de zestienmiljoenste inwoner in Nederland. Inmiddels telt Nederland 18 miljoen inwoners.         

Hautain

Als tweede symptoom noemde ik het triviale gelijk van de gewone man. Als gevolg van het wetenschappelijk parochialisme sluiten wetenschappers zich af voor wat er leeft en borrelt in grote delen van de samenleving.                          

Wat mij keer op keer opviel was dat in het sterk gejuridiseerde debat over migratie en asiel het geluid van de gewone, Nederlandse burger node wordt gemist. Dat vond ik opmerkelijk. Immers, al in het begin van de jaren negentig werd op basis van opinieonderzoek vastgesteld dat een zeer grote meerderheid van de Nederlandse bevolking voorstander was van een restrictiever toelatingsbeleid. En uit een meer recent onderzoek in 2002 bleek dat driekwart van de Nederlandse bevolking vond dat de instroom van asielzoekers beperkt moest blijven.   

Politiek correcte deskundigen                                                       

De politiek correcte mening van deskundigen kwam naar mijn mening niet overeen met de heersende politieke opvattingen over migratie en vreemdelingenbeleid. De directe lasten van de legale en illegale migratie kwamen voornamelijk neer op de gewone burger in de oude wijken. In deze wijken, maar daar niet alleen, werd Nederland wél als ‘hinderlijk vol’ ervaren.

 Zo nu en dan kwamen de grieven over de onevenredige lasten van de opvang van asielzoekers aan de oppervlakte, zoals bij ‘het Kollumer oproer’ in 2002, waarbij woedende demonstranten eieren gooiden naar de burgemeester en wethouders als protest tegen een nieuwe opvang voor asielzoekers. De verschrikkelijke moord op Marianne Vaatstra in 1999 en de verdenking, vanwege de aard van de verwondingen, dat een asielzoeker de dader zou zijn, speelde daarbij ook een rol.

Daarnaast was sprake van veel overlast en winkeldiefstallen, gepleegd door asielzoekers. Het ‘Kollumer oproer’, met zijn spontane en collectieve actie tegen nieuwe asielcentra, had zijn ook zijn weerslag op het nationale debat over asielzoekerscentra. Er gaapte naar mijn mening een diepe kloof tussen ‘politiek Den Haag’ en de ‘rest van het land’.

Nederland zou racistisch zijn                   

Hoe was dit mogelijk? De verklaring die ik toen gaf was dat de intellectuelen en politici zich koesterden in een nogal hautaine en paternalistische houding. Zij waren er ook van overtuigd het beter te weten dan ‘gewone’ mensen, want die zouden beschikken over onvoldoende of eenzijdige kennis. Afwijkende geluiden werden door de maatschappelijke elite nauwelijks serieus genomen.

De Hollandse neiging om te zwelgen in het eigen onvermogen werd juist gevoed door de wetenschappelijke stroming van het ‘antiracisme’, in Nederland aangevoerd door de toenmalige Britse hoogleraar van West-Indische komaf C.P. Mullard en zijn Nederlandse prima donna Philomena Essed, die meenden dat de Nederlandse samenleving tot op het bot was geïnfecteerd door vormen van alledaags racisme.

Tussen de spreekbuizen van de eerste golf antiracisten en de vele actiegroepen rond minderheden bestond een gemeenschappelijk superbelang. Dat was de haat tegen de Centrumpartij van Hans Janmaat, hét bewijs dat Nederlanders racisten zijn. Het politiek correcte deel van Nederland, met de koningin van de talkshow Sonja Barend als toonbeeld, verontschuldigde zich al bij voorbaat als kolonialist, de blanke onderdrukker.

Fortuyn en Van Gogh

Degene die dit taboe heeft doorbroken is de in 2002 vermoorde politicus Pim Fortuyn. Door hem kwamen het immigratievraagstuk, de verhouding tussen kerk en staat, het gevaar van de politieke islam, de toenemende onveiligheid in de samenleving en de schaduwkanten van de multiculturele samenleving op de politieke agenda.

In het blad Migrantenstudies noemden mijn toenmalige universitaire collega’s Pim Fortuyn ‘een wetenschappelijk curiosum’. Natuurlijk verlaagden ze er zich niet toe kennis te nemen van zijn islamkritiek. Ook de rechtsfilosoof en islamcriticus Paul Cliteur verklaarde pas achteraf kennis te hebben genomen van de boeken van Pim Fortuyn.

In 2005 volgde de brute moord op Theo van Gogh. In de media werden de problemen vooral toegeschreven aan een kleine groep fanatici. Steeds was het verwijt van racisme of de beschuldiging van het verschaffen van legitimiteit aan ‘extreemrechts’ het breekijzer om de mond van de blanke criticus of wetenschappelijk onderzoeker te snoeren.                                                  

Onderzoekers afhankelijk van de overheid

Als derde symptoom noemde ik de invloed van ideologie. Daarbij verwees ik naar het door elkaar lopen van wetenschappelijk onderzoek en ideologische stellingnamen. In het algemeen stelt de wetenschap zich bloot aan empirische toetsing en onderlinge confrontatie, maar bij ideologieën heeft men een volstrekt vertrouwen in de geldigheid van ideeën en minder oog voor de concrete werkelijkheid.

In een recensie van enkele publicaties op het terrein van etnische minderheden merkte de publicist Paul Scheffer het volgende op: ‘Veel universitair onderzoek richt zich op het beleid, de overheden betalen op hun beurt tal van onderzoeksprojecten. De beleidsvoorstellen en de onderzoeksagenda zijn veelal verstrengeld, zodat de mogelijkheden tot intellectuele onafhankelijkheid worden beperkt.’

Dit geldt zeker voor onderzoekers die verbonden zijn aan universitaire onderzoeksinstellingen die voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van overheidsopdrachten. De onafhankelijkheid van universitaire onderzoekers kan wel eens in het gedrang komen door een te grote afhankelijkheid van opdrachten van de overheid, meendeScheffer.                                         

Wat doen de migranten zelf?

De nadruk lag vooral op het doorbreken van de ‘fictie van tijdelijkheid’ van het verblijf van migranten, het tegengaan van discriminatie en gelijke behandeling, het opheffen van achterstanden en de maatschappelijke emancipatie van de nieuwe immigrantengroepen. Meer dan twintig jaar was sprake van doelgroepen en doelgroepenbeleid. Zelden is gekeken naar de wijze waarop de verschillende populaties van migranten zelf initiatieven hebben ontplooid en zelfstandige pogingen hebben ondernomen om een redelijke positie in de Nederlandse samenleving te verwerven.

Een dergelijke benadering zou echter als niet-politiek-correct kunnen worden gezien, aangezien dan de aandacht te zeer zou worden gericht op het mogelijke ‘falen’ van de groepen. Immers, nooit mocht de cultuur van de onderzochte groep als mogelijke medeveroorzaker worden gezien van de achterstanden.

Deze eenzijdige blik van onderzoekers en beleidsambtenaren had tegelijkertijd tot gevolg dat positieve bijdragen van migrantengemeenschappen aan het oog werden onttrokken. Er was sprake van een relatief gesloten circuit, waarbij onderzoekers, bewindslieden en beleidsambtenaren min of meer dezelfde doelstellingen formuleren.

In het dagblad Trouw (4 januari 2003) noemde de socioloog J.J.A. van Doorn dit fenomeen ‘de corrumperende consensus van het minderhedenonderzoek’. In de onderzoekswereld was sprake van inteelt, waarbij de onaangename feiten van migratie steeds buiten beschouwing worden gelaten. 

De islam

Vaagheid maakt de waarheid troebel en dof.  Zo gold lange tijd als dominant credo op het terrein van etnische minderheden: ‘Integratie met behoud van eigen taal en cultuur’. Dat beleid heeft ertoe geleid dat immigranten en autochtone Nederlanders op afstand van elkaar bleven. Segregatie. Volgens sommige critici was het credo een contradictio in terminis.          

Verstrengeling van onderzoek en beleid hadonder meer tot gevolg dat het onderzoek niet meer automatisch wordt uitgevoerd door de beste onderzoekers, dat theoretisch onderzoek niet wordt gesubsidieerd en dat andersoortig onderzoek niet of moeilijk van de grond komt.

Onderzoekers die niet-politiek-correcte issues aan de orde wilden stellen, kwamenniet of nauwelijks in aanmerking voor overheidsopdrachten. ‘Wie betaalt, bepaalt,’ zo luidt een ongeschreven beleidsregel. Onderzoek moet in de eerste plaats ten dienste staan van reeds geformuleerde beleidsdoelstellingen.

Als vierde symptoom noemde ik de religie als machtsfactor. Wetenschappers hadden naar mijn mening een blinde vlek voor het belang en de betekenis van traditie en religie bij urgente maatschappelijke kwesties. Intellectuelen zouden het proces van ontkerkelijking en secularisering zelf pas achter de rug hebben, zodat ze bevooroordeeld staan ten opzichte van de kracht van religie, als bindingsmechanisme maar ook als splijtzwam.

De islam is de snelst groeiende wereldgodsdienst en de tolerantie voor andersoortige opvattingen is in bepaalde door moslims gedomineerde landen en in bepaalde delen van de islamitische gemeenschappen in eigen land ver te zoeken. Tegelijkertijd voelen moslims zich wereldwijd solidair met elkaar, hetgeen nog eens duidelijk werd naar aanleiding van de conflicten in het Midden-Oosten en in ons eigen land.

Niet gestelde vragen

In 2002 stelde ik dat het debat over  de multiculturele samenleving gedomineerd werd door de ideologie van de politieke correctheid. Inmiddels is deze ideologie weer op zijn retour, zo niet in het defensief, maar zijn beoefenaren hebben zich genesteld in gevestigde academische en politieke posities.

In Nederland heeft de dominantie van minderhedendeskundigen, het parochialisme onder intellectuelen, de nauwe band tussen beleid en universitair onderzoek en de daarmee gepaard gaande politieke correctheid een verlammend effect gehad op de openbare discussie over het feit dat de komst van grote groepen immigranten naar Nederland de samenleving – zeker in de vier grote steden – definitief heeft veranderd.                 

Ook vroeg ik aandacht voor de niet gestelde vragen. Als gevolg van politieke correctheid en een door een kosmopolitische bril gevormde mindset hebben intellectuelen – en ik sloot mijzelf niet uit – niet altijd de juiste vragen durven stellen. Een conflictloze multiculturele samenleving is ondenkbaar, merkte Han Entzinger op in zijn oratie Voorbij de multiculturele samenleving (2002).

Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2002 kwam Leefbaar Rotterdam, met Pim Fortuyn als lijsttrekker, in één klap van niets op 17 zetels. In zijn oratie, twee dagen na de verkiezingen, noemde Entzinger de uitslag  met een sneer naar Leefbaar Rotterdam ‘onfortuinlijk’. Kennelijk was het hem ook ontgaan dat een groot aantal allochtonen op Fortuyn had gestemd. Entzinger meende dat de migratie van asielzoekers en vluchtelingen beheersbaar zou zijn, maar in de daaropvolgende jaren werden zijn beweringen keer op keer door de feiten gelogenstraft. 

Toch bleven naar mijn mening de kosmopolieten het antwoord schuldig op problemen als Marokkaanse zwembadterreur, de hinderlijke criminaliteit van Marokkaanse en Antilliaanse jongens, culturele verschillen als mogelijke verklaring voor werkloosheid, de problematiek van illegalen, segregatie op scholen, de problemen tussen de gevestigde en nieuwe bewoners in de oude wijken en de reactionaire, weinig emanciperende krachten binnen de islam.

De kosmopolieten hadden ook geen oog voor de kleine dagelijkse realiteit, de mini-contacten tussen de gewone burgers.  In een reflectie op de publieke moraal ‘Wilt u zitten’ liet een oudere blanke vrouw aan NRC-journalist Frits Abrahams weten dat het juist allochtone  jongeren waren die altijd voor haar opstonden in een volle bus of tram.

Wokisme

Tegelijkertijd had men nauwelijks oog gehad voor migrantengemeenschappen, zoals de Indische gemeenschap, de Hongaarse politieke vluchtelingen, de Ghanese of de Russische gemeenschap, die min of meer geruisloos geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving.

Ook vroeg ik mij af hoe het komt dat de meeste migranten in de VS, het immigratieland bij uitstek, Amerikaan willen worden, terwijl de meeste migranten in Nederland – ook al zijn ze genaturaliseerd tot Nederlander – Turk, Marokkaan of Surinamer willen blijven. Een toenemend aantal hoogopgeleide jonge migranten noemt zich bij voorbeeld in de eerste plaats moslim, daarna Marokkaan of Turk en in de laatste plaats Nederlander.               

Mijn verwachting dat de ideologie op haar retour zou zijn, blijkt niet juist. Naar mijn mening is het politiek correcte denken, maar nu onder de vlag van het wokisme, nog steeds en volop aanwezig. In een volgend artikel zal ik ingaan op het feit dat ‘het wokisme’ het debat over de toekomst van onze samenleving in de weg staat.

Hans Werdmölder is antropoloog en criminoloog. Hij publiceert regelmatig in Wynia’s Week over criminaliteit en criminaliteitsbeleid.

Wynia’s Week verschijnt twee keer per week, 104 keer per jaar. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!