Wat minister Dijkgraaf doet tegen de studententsunami is te mager en te laat

RikSmits 10-5-23 (2)
Een overvolle collegezaal in Nijmegen

Alweer jaren geleden ging ik met een goede vriend een hapje eten bij VIP in Leiden, toen het dienstertje dat aan tafel kwam geen woord Nederlands bleek te spreken. Er kwam alleen gebroken Engels uit deze internationale studente. Nu spraken wij toevallig die avond geen Engels, dus ging alles verkeerd.

Uiteindelijk beklaagden we ons bij de wel Nederlandstalige ‘manager’, die ons toebeet dat we hier vertoefden in ‘een in-ter-na-tio-náále omgeving’, waarop wij riposteerden dat die omgeving gewoon een goedkope pizzatent was met incompetente bediening. Jammer van hun best wel goeie pizza’s, maar in ons eigen land wilden we niet verplicht worden een vreemde taal te bezigen, en voor het exploiteren van studenten zijn we ook niet.

Achterhoedegevecht

Maar wij voerden een achterhoedegevecht. De manager had de tekenen des tijds veel beter begrepen. Hij deed precies wat universiteiten al vanaf 1986 waren begonnen te doen: om commerciële redenen buitenlandse studenten exploiteren. Toen had de overheid namelijk bepaald dat de financiering van universiteiten voortaan afhing van het aantal afgestudeerden en gepromoveerden: hoe meer bullen, hoe meer geld er uit Den Haag kwam.

Dat perverse idee heeft, weet ik uit eigen ervaring, geleid tot genade-zesjes en tot ongezonde druk op docenten om marginale studenten en promovendi er coûte que coûte doorheen te helpen. Het tastte ieders integriteit aan en heeft de kwaliteit van het onderwijs geschaad.

Maar dat is niet het enige. De nieuwe bekostiging ontketende ook een nietsontziende jacht op aankomende studenten, compleet met kostbare postercampagnes en alles wat daar bijhoort. Helpen deed het niet, het gros van de Nederlandse Vwo’ers gaat nog altijd studeren aan de dichtst bij het ouderlijk huis gelegen universiteit, net als vijftig jaar terug.

Dus moest een nieuwe ‘studentenmarkt’ worden aangeboord: het buitenland. Om daar studenten te ronselen werden flitsende afdelingen internationalisering ingericht. En daarmee begon de verengelsing van het onderwijsprogramma.

Al vroeg in de jaren 1980 had je het rare verschijnsel dat op seminars en andere bijeenkomsten gevraagd werd of er aanwezigen waren die geen Nederlands spraken. Stak ook maar één iemand zijn vinger op, dan schakelde het hele gezelschap spoorslags over op Engels, of wat daarvoor doorging.

Typisch Nederlandse zelfoverschatting

Dat was een uiting van typisch Nederlandse zelfoverschatting. Want al vinden we onszelf al gauw een hele Piet, het Engels van de doorsnee hoogopgeleide Nederlander houdt niet bepaald over.

Zelfoverschatting bij het wetenschappelijk personeel en ondernemersfantasieën bij bestuurders maakten iedereen blind voor de giftige gevolgen van het stelsel. Wat zou het ook? Internationalisering zou Nederland immers aan het front van de mondiale wetenschap brengen! Vergeten werd dat maar heel weinig studenten ooit werkelijk aan dat front terechtkomen.

De meesten komen ergens in Nederland in een heel Nederlandse omgeving tussen Nederlandse collega’s terecht. Zelfs aan de universiteiten, alleen spreken ze daar een soort Engels tegen elkaar.

Provinciaals en benepen

De verengelsing zadelde Nederlandse studenten nodeloos op met een handicap, het is namelijk écht veel lastiger om je op niveau te informeren en uit te drukken via een tweede taal. Maar dat deed er net zo min toe als artikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dat klip en klaar stelt dat het onderwijs in het normale geval in het Nederlands  gegeven moet worden.

Uiteindelijk moest iedereen aan het Engels geloven, wie bezwaar maakte was ouderwets, provinciaals en benepen. We wilden toch ook internationale topdocenten en toponderzoekers binnenhalen? Nou dan, die spraken echt geen Nederlands!

Nee, en dat hoeft ook niet, stelt datzelfde wetsartikel, als ze kortdurend gastdocent of -onderzoeker zijn. Maar het is toch volkomen normaal dat iemand die zich hier permanent wil vestigen zich de landstaal eigen maakt? Dat moeten wij in het buitenland toch ook?

Tot overmaat van ramp gingen we op die manier ook nog de verkeerde buitenlandse studenten en promovendi binnenhalen. Mensen zonder kennis van of belangstelling voor Nederland, die enkel hierheen komen omdat ze elders geen plaats kunnen bemachtigen of betalen. Die fladderen na een paar jaar met hun papiertje weer verder, en weg is onze investering.

Buitenlanders mét specifieke belangstelling stoten we juist af. Het is een bekende klacht dat buitenlanders geen kans krijgen om Nederlands te leren, doordat die verdomde Nederlanders meteen Engels tegen iedereen gaan koeterwaalsen. Die vorm van maatschappelijke uitsluiting is in het hoger onderwijs tot kunst verheven.

Ten slotte is diezelfde internationalisering ook mede debet aan de inmiddels bijna voltooide aftakeling van de studies Frans, Duits (onze belangrijkste handelspartners) en Nederlands en het lerarentekort in die vakken. Geen buitenlander komt immers naar Nederland om in steenkolenengels Frans, Duits of zelfs Nederlands onderwezen te krijgen.

Modieuze gekkigheid

En omdat de universiteiten met hun beleid ook de Nederlandse jeugd wijsmaken dat het alles Engels moet zijn wat de klok slaat, blijft die eveneens weg. Zo werden die studies een blok aan het universitaire been, iets dat bestuurders liever kwijt dan rijk zijn.

Maar zulke bezwaren werden eenvoudig weggewuifd, wie onvoldoende in de modieuze gekkigheid meeging, werd gemarginaliseerd. Wie zich kritiekloos schikte, kon gedijen, en een paar decennia van zelfselectie deden de rest.

Nu het aantal buitenlandse studenten met ruim 115.000 hopeloos de spuigaten uitloopt en ze Nederlandse studenten verdringen, kwam Robbert Dijkgraaf, de tot nu toe inactieve D66-minister van Onderwijs, eind april eindelijk met een vage Kamerbrief waaruit blijkt dat hij voorzichtig – je zou ook kunnen zeggen: met frisse tegenzin – iets aan de ontstane wantoestand wil gaan doen.

Taaie weerstand

Maar om meer dan het vergroten van de kans dat buitenlandse studenten na hun studie hier blijven en aan de Nederlandse economie en wetenschap bijdragen, lijkt het niet te gaan. Dat zet geen zoden aan de dijk. Behalve de bestuurders is immers ook het wetenschappelijk corps inmiddels diep overtuigd van de voortreffelijkheid en vooral het prestige van het gebruik van Dunglish in lab, college en vergaderzaal. Dat voorspelt taaie weerstand, zeker zolang hij de echte oorzaak van de ontstane janboel, het bekostigingssysteem, niet aanpakt.

Rik Smits is taalkundige en freelance wetenschapsjournalist. Behalve over taal, hersenen en digitalisering schrijft hij ook over zaken als linkshandigheid, geschiedenis en politiek. Zijn nieuwste boek is ‘The Art of Verbal Warfare’ (2022).

Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de lezers. Bent u al donateur? Hartelijk dank!