Wil de overheid kasteelbewoners subsidiëren? ‘Gratis’ huishoudelijke hulp is lang niet altijd maatwerk

verbon
Veel van de regelingen die bedoeld waren voor arme niet-zelfredzame Nederlanders, blijken meer en meer door mensen met hogere inkomens gebruikt te worden. Foto: Patricia Rehe, ANP Foto.

Steeds meer huishoudens met hoge inkomens gingen gebruikmaken van grotendeels door de gemeenten bekostigde huishoudelijke hulp in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Vervolgens werd de regeling aangepast, maar een cold turkey-aanpak zou volgens Harrie Verbon veel effectiever zijn.

De Nederlandse verzorgingsstaat is vanaf de jaren zestig in ijltempo uitgebreid. Oorspronkelijk stond de zogenoemde vangnetfunctie voorop. Zo was de bijstandswet, in 1965 ingevoerd door minister Marga Klompé, bedoeld voor mensen die zichzelf niet kunnen redden. Maar een doel van de wet was ook om mensen ‘zelfredzaam’ te maken.

Dat gold ook voor latere regelingen. Zoals de Wmo, in 2007 ingevoerd door Jet Bussemaker (PvdA), staatssecretaris op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in het vierde kabinet-Balkenende. De Wmo werd in 2015, tijdens Rutte II, sterk uitgebreid door alweer een PvdA staatssecretaris van VWS, Martin van Rijn. De regering legde de uitvoering van de Wmo bij de gemeenten die ook de kosten moesten betalen voor de verleende hulp. De Wmo biedt, onder meer, huishoudelijke hulp aan mensen die door een lichamelijke of verstandelijke beperking niet zelfredzaam zijn. Voorwaarde is dat je niemand in je omgeving hebt die dergelijke hulp zou kunnen bieden.

Veel van de regelingen die bedoeld waren voor arme niet-zelfredzame Nederlanders, blijken meer en meer door mensen met hogere inkomens gebruikt te worden. Dat geldt bijvoorbeeld voor de jeugdzorg, waar steeds meer kinderen van hoogopgeleide en goedbetaalde ouders gebruik van maken. Het geldt ook voor de Wmo. Huishoudens die meer dan een ton per jaar verdienen schromen niet huishoudelijke hulp aan te vragen. Ze krijgen die hulp ook nog en mocht de hulp door de gemeente geweigerd worden, dan is er de rechter die tussenbeide kan komen.

Eerst was er een eigen bijdrage

De Wmo is handig als je bijvoorbeeld een kasteel bewoont met heel veel ramen die je onmogelijk allemaal zelf kunt lappen. Laten we aannemen dat jouw door de gemeente bekostigde huishoudelijke hulp acht uur per week met ramen lappen en andere klusjes bezig zal zijn. Dat hoef je als niet-zelfredzame kasteelbewoner dan in ieder geval niet zelf te doen. Het bespaart ook nog eens geld.

Is die huishoudelijke hulp dan gratis? Nee, dat ook weer niet. Voor een hulp van de Wmo betaal je zo’n 20 euro per maand. Dat is dus niet gratis, maar het is wel heel wat minder dan als je zelf een hulp zou inhuren. Dat zou in dit geval – grove schatting – minstens 300 euro per maand kosten. Vijftien keer zo duur. Kassa!

Waarom wil de overheid kasteelbewoners subsidiëren, is dan de vraag. Het antwoord is dat dat eigenlijk niet de bedoeling is. Maar het alternatief wil – of eigenlijk wilde – de overheid ook niet. Dat alternatief is het recht op huishoudelijke hulp inkomens- of vermogensafhankelijk maken. Dat was het voor 1 januari 2019 wel. Mensen betaalden toen een eigen bijdrage voor huishoudelijke Wmo-hulp. Die eigen bijdrage hing af van inkomen en vermogen én van het aantal uren hulp dat men kreeg.

De eigen bijdrage van de kasteelheer of -vrouw was dus substantieel hoger dan de eigen bijdrage van iemand in de bijstand met maar een paar te lappen ramen. Overigens was dat verschil ook weer niet erg dramatisch. De gemiddelde eigen bijdrage van mensen met een inkomen hoger dan 60 duizend euro bedroeg ongeveer 145 euro per maand.

Het nadeel van een inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage is bekend. Het heeft het karakter van een belasting. Naarmate je meer inkomen verdient, betaal je meer voor je hulp. Dat betekent dat het loont om je situatie slechter voor te stellen dan die in werkelijkheid is. Bovendien is het nooit helemaal duidelijk welk inkomen voor jou relevant is. Telt je partner nu wel of niet mee? Wat is precies je vermogen? Kortom, als de regeling al niet fraudegevoelig is, dan is die in ieder geval ingewikkeld, zowel voor de aanvragers als voor de organisatie die de eigen bijdrage namens de gemeente moet bepalen, namelijk het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Bovendien is zo’n regeling ook nadelig voor middeninkomens. Zij gaan meer betalen voor de hulp dan minima. Bovendien zal hun eigen bijdrage toenemen als hun inkomen toeneemt. De eigen bijdrage is echter gemaximeerd, zodat de hoogste inkomens een vast bedrag voor de hulp betalen. Zij betalen dus niets extra als hun inkomen toeneemt. De eigen bijdrage voor huishoudelijke Wmo-hulp heeft voor hen dus niet het karakter van een belasting en voor de middeninkomens wel.

Een abonnementstarief om uitwassen te voorkomen

Het is daarom geen verrassing dat de regering, met Maarten van Ooijen (ChristenUnie) als de dienstdoende staatssecretaris van VWS, per 1 januari 2019 een einde maakte aan de inkomensafhankelijke regeling. Het was wel een verrassing dat er het uniforme abonnementstarief van zo’n 20 euro per maand voor in de plaats kwam. De gemeenten maakten daar grote bezwaren tegen. Ze vreesden een ‘aanzuigende werking’ en waren bang dat bijna gratis huishoudelijke hulp tot een stormloop op die hulp zou leiden. Ook, of misschien wel juist van hogere inkomens.

De wetgever negeerde deze vrees en maakte het voor gemeenten een voldongen feit dat zij het lappen van ramen voor kasteelheren en – vrouwen moesten subsidiëren. Als die heren en vrouwen daar tenminste wegens een ‘gebrek’ recht op hadden. Gemeenten mochten dan niet op eigen houtje besluiten dat kasteelbewoners zelf wel een huishoudelijke hulp zouden kunnen bekostigen. Als ze dat zouden proberen, vonden ze de rechter op hun weg.

Hoeveel mensen met een hoog inkomen zijn na de invoering van het abonnementstarief hun gemeente daadwerkelijk om huishoudelijke hulp gaan vragen? In de memorie van toelichting bij de Wet afschaffing abonnementstarief Wmo 2015 (waarover zo dadelijk meer) staat dan van de mensen met een inkomen tussen 50 en 100 duizend euro het aantal cliënten met huishoudelijk Wmo-hulp aanvankelijk 13.785 bedroeg. Toen de huishoudelijke hulp nog maar 20 euro per maand ging kosten, steeg dat aantal tot 37.855.

De regering trok conclusies

Voor mensen met een inkomen hoger dan 100 duizend euro is het aantal cliënten dat op kosten van de gemeente huishoudelijke hulp ontving zelfs meer dan verdrievoudigd, namelijk van 1.660 naar 5.290. Curieus is dat na de invoering van het abonnementstarief het aantal mensen met een laag inkomen dat gebruik maakte van de huishoudelijke Wmo-hulp juist daalde.

Je zou haast denken dat het toegenomen gebruik door hogere inkomens ten koste is gegaan van de mensen die het waarschijnlijk echt nodig hebben en het in ieder geval niet zelf kunnen betalen. Dan kun je toch alleen maar concluderen dat hogere inkomens niet langer zouden mogen profiteren van deze nagenoeg gratis voorziening. Dat is in ieder geval de conclusie van de regering zelf. In de eerder genoemde memorie van toelichting lezen we:

‘Om zorg en ondersteuning voor iedereen toegankelijk, betaalbaar en van goede kwaliteit te houden is het – gelet op de uitdagingen die op het Wmo-domein afkomen (…) – essentieel dat mensen alleen een beroep doen op Wmo-voorzieningen voor zover zij dat echt nodig hebben en dat zij naar (financiële) draagkracht bijdragen wanneer zij van die voorzieningen gebruik maken.’

Hoe gaat de regering, met de inmiddels demissionaire staatssecretaris voor VWS Maarten van Ooijen, dit voor elkaar krijgen? Welnu, zij voert net als voor 2019 weer een inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage in. In het voorstel betalen de laagste inkomens nog steeds het abonnementstarief van 20 euro. Vanaf een inkomen van ongeveer 30 duizend euro betalen cliënten bovenop de 20 euro echter een eigen bijdrage die oploopt met hun inkomen. Vanaf inkomens van rond de 50 duizend euro is de eigen bijdrage een vast bedrag van 275 euro per maand.

Dit lijkt dus wel heel erg op een zigzagbeleid. Eerst is de regeling inkomens- en vermogensafhankelijk. Als de nadelen daarvan duidelijk zijn geworden, komt er een vast tarief. Als blijkt dat het grote nadeel daarvan is dat vooral hoge inkomens de regeling gaan gebruiken, wordt de regeling weer inkomensafhankelijk. Het lijkt een beetje op paniek om de oude methode – wel enigszins gewijzigd – weer uit de kast te halen. Hoge inkomens krijgen geen recht meer op vrijwel gratis huishoudelijke hulp, maar hebben nu wel een prikkel om hun inkomen lager voor te stellen dan het in werkelijkheid is.

Een cold turkey-regeling zou veel logischer zijn. Alleen niet-zelfredzame mensen met de allerlaagste inkomens krijgen gratis huishoudelijke hulp van de gemeente. De andere inkomensgroepen betalen zelf de kosten voor hulp.

Drie jaar de tijd om te sparen

Het Centraal Planbureau (CPB) heeft berekend dat zo’n 7 procent van alle huishoudens onder de lage-inkomensgrens vallen. Dat zijn zo’n 560 duizend huishoudens. Als we kijken naar de verdeling van het zogeheten gestandaardiseerde inkomen volgens het CBS, dan zou het moeten gaan om huishoudens met een inkomen lager dan 16 duizend euro. Maar laten we ruimhartig zijn en de grens voor bijna gratis huishoudelijke hulp op 20 duizend euro leggen. We weten uit de memorie van toelichting bij de Wet afschaffing abonnementstarief Wmo 2015 dat van de inkomens tot 20 duizend euro ongeveer 190 duizend huishoudens van de Wmo-hulp gebruik maken.

We gaan ook eisen dat een persoon die wegens een fysieke of mentale beperking recht op huishoudelijke hulp heeft, minstens 30 jaar oud moet zijn. Voor jongeren gaan we ervan uit dat zij ouders, familie of kennissen hebben die hen kunnen helpen. De regeling moet weer niet te veel cold turkey zijn om grote schokken te voorkomen. De eis van 20 duizend euro zou ik dan als volgt invullen: een huishouden dat de afgelopen vijf jaar gedurende drie jaar minder dan 20 duizend euro inkomen kon besteden, heeft recht op hulp.

Laten we een simpel voorbeeld nemen, namelijk een alleenstaande van 30 jaar die niet in staat is zijn eigen ramen te lappen. Hij heeft de afgelopen vijf jaar een inkomen gehad van 19 duizend euro. Nu blijkt hij op zijn dertigste verjaardag plotseling meer dan 20 duizend euro besteedbaar inkomen te hebben. Hij verliest echter zijn huishoudelijke hulp niet, want de afgelopen vijf jaar lag zijn inkomen onder de 20 duizend euro. Volgend jaar verliest hij zijn hulp ook niet, want dan heeft hij in de afgelopen vijf jaar gedurende vier jaar een inkomen onder de 20 duizend euro. Hij verliest pas zijn hulp op 33-jarige leeftijd. Zo heeft hij drie jaar de tijd om te sparen voor een huishoudelijke hulp.

In deze opzet is er alleen voor mensen die de inkomensgrens passeren een marginaal tarief dat hoger dan 100 procent kan zijn. Die grote klap in zijn netto inkomen door het verlies van gratis hulp kan echter over een aantal jaren worden uitgesmeerd. Verder gaat er voor geen enkel ander inkomensniveau een belastingeffect uit door de inkomensafhankelijkheid van de hulp. Een nieuw toeslagenschandaal kan zich alleen voordoen voor huishoudens met een inkomen dat zich rond de grens van 20 duizend euro beweegt. Dat moet te behappen zijn voor het CAK.

En nog een voordeel: hoe lager de inkomensgrens, des te minder huishoudens recht op gratis hulp krijgen. Dan zijn er dus ook minder huishoudens die met hun inkomen kunnen sjoemelen. Een nadeel van een lage inkomensgrens is natuurlijk dat minder mensen geholpen worden met Wmo-hulp. Met name voor de middeninkomens geldt dat ze bij een lage inkomensgrens uit de boot vallen. En die middeninkomens zijn toch al de dupe van al die inkomensafhankelijke toeslagen die voor hen hoge marginale tarieven impliceren.

De ideale regeling bestaat niet

Laten we huishoudens met een inkomen tussen de 20 en 50 duizend euro tot de middeninkomens rekenen. Als je deze groep wilt sparen, kun je de inkomenseis optrekken naar 50 duizend euro. Dat is uiteraard een politieke keuze, waar ook weer nadelen aan zitten. Als zoveel mensen recht op gratis hulp kunnen krijgen, blijft het een dure regeling voor de gemeenten. Bij het huidige gebruik komen er dan namelijk 270 duizend huishoudens bij met recht op huishoudelijke hulp

Deze cold turkey light-methode om het recht op ‘bijna’ gratis huishoudelijke hulp te bepalen – en vooral de beëindiging daarvan – neemt een aantal van de bezwaren van een inkomensafhankelijke regeling en van een vast abonnementstarief weg. Maar natuurlijk is ook dit niet de ideale regeling. Die bestaat namelijk niet.

Harrie Verbon was hoogleraar openbare financiën aan de Universiteit van Tilburg. Zijn artikelen verschijnen regelmatig in Wynia’s Week.

De donateurs vormen het fundament van Wynia’s Week. U maakt het als donateur mogelijk dat ons online magazine 104 keer per jaar verschijnt. Doneren kan op verschillende manieren, kijk HIER. Alvast hartelijk dank!