Waarom komen boeven in Duitsland niet zo makkelijk weg als in Nederland?

WERDMOLDER-pakkans-Duitsland-300322
Het Duitse weekblad Der Spiegel baarde zowel in 1994 als in 2021 opzien met coverstories over Narcostaat Nederland: die kant wil Duitsland niet op

Dit is aflevering 5 van een serie waarin criminoloog Hans Werdmölder onderzoekt of de Nederlandse misdaadbestrijding wel werkt. Hij vergelijkt die onder meer met andere Europese landen. De eerste twee afleveringen verschenen in Wynia’s Week van zaterdag 19 maart, de derde in Wynia’s Week van woensdag 23 maart en de vierde in Wynia’s Week van 26 maart. Vandaag: Hoe doen de Duitsers het?

Bij de misdaadbestrijding in Duitsland hebben politie en justitie steeds te maken met een groot aantal overtreders van de Duitse Opiumwet (BtMG). In een recent rapport wordt opgemerkt dat cannabis goed is voor bijna 59 procent van alle Duitse drugsmisdrijven in 2020. De drugshandel in cocaïne nam in 2020 ook toe, een stijging van 9,6 procent in vergelijking met 2019.

Het cannabisgebruik onder jongvolwassenen (18 tot 25 jaar) steeg met 9 procent, van 15,5 tot 24,1 procent. Ook het cocaïnegebruik is populairder geworden onder de categorie jongvolwassenen, van 1,2 tot 2,9 procent. De meeste transacties vinden niet langer op straat, maar online plaats. In een rapport wordt gewaarschuwd dat Duitsland niet, zoals het buurland Nederland, een knooppunt moet worden voor de internationale drugshandel. Maar de zorgen zijn in ons buurland wel groot. Het Bundeskriminalamt in Wiesbaden (deDuitse landelijke recherche) behandelde in 2019 161 zaken die allemaal naar Nederland verwezen.

In oktober 2021 liet zowel Der Spiegel, in een coverstory van maar liefst negen pagina’s, evenals de Frankfurter Allgemeine Zeitung weten dat Duitsland niet de weg moet opgaan van Nederland. De FAZ noemt de Nederlandse handelsmentaliteit en lage straffen voor drugsbezit als belangrijkste reden voor de uit de hand gelopen drugsoorlog in Nederland. De vicevoorzitter van de Bond van Duitse misdaadrechercheurs meent dat Nederland de strijd tegen de georganiseerde misdaad zwaar heeft onderschat. Er is naar zijn mening te weinig geïnvesteerd in veiligheid.

De grensregio’s van Nederland, België en Duitsland, meer in het bijzonder de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, werken al sinds 2013 samen bij het opsporen van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals rondtrekkende criminele groepen, drugscriminaliteit, mensenhandel en criminele motorbendes. Dat houdt onder meer in: het uitwisselen van informatie en het gemakkelijker maken van de vele rechtshulpverzoeken.

Sinds 2009 bestaat er een zeer succesvol Duits-Nederlands grensoverschrijdend politieteam in Bad Bentheim, bestaande uit medewerkers uit Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen en Nederland. De opleiding en training van de politiemensen wordt gefinancierd met EU-gelden.

De Duitse grenspolitie wil veel meer samenwerken met Nederland, met het oog op de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit. De Duitse politie maakt zich met name zorgen over de enorme toename van de hoeveelheden harddrugs die vanuit Nederland naar Duitsland worden vervoerd.

Vergelijking met Noordrijn-Westfalen: het onderzoek Tak-Fiselier

In Nederland worden acht op de tien misdrijven nooit opgelost. In Duitsland is het ophelderingspercentage van misdrijven stukken hoger. In 2002 verschijnt een vergelijkend onderzoek naar de resultaten van het opsporingsonderzoek en afdoening in strafzaken tussen de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen en Nederland. De auteurs van dit geruchtmakende onderzoek, dat in eigen beheer is uitgevoerd, zijn de Nijmeegse strafrechtjurist Peter Tak en zijn collega de criminoloog Jan Fiselier.     

Uit het onderzoek met als titel – Duitsland – Nederland en de afdoening van stafzaken – blijkt dat het gemiddelde ophelderingspercentage van misdrijven in de Duitse deelstaat driemaal zo hoog is dan in Nederland. Het verschil kan niet tot worden herleid tot een verschil in omvang en sterkte van de recherche in beide landen. Ook is de omvang van de criminaliteit die ter kennis komt van de politie in beide landen vergelijkbaar. Beide landen hebben in 2002 ongeveer hetzelfde inwonertal en dezelfde gebiedsgrootte.      

Beide landen verschillen zeer in de wijze waarop het vervolgingstraject is ingericht. Dat maakt de vergelijking met cijfers ook lastiger. In Nordrhein-Westfalen kent men de sepot als afdoeningsmiddel, zelfstandig toegepast door de politie en de officier van justitie, niet. Het OM in Duitsland doet weliswaar veel zaken zelf af, maar in veel gevallen kan dit alleen met toestemming van de rechter.

Het blijkt ook dat de Duitse rechter minder vaak een onvoorwaardelijke straf oplegt, maar de straf voor vergelijkbare delicten is in Duitsland beduidend hoger dan in Nederland. In tegenstelling tot Nederland blijkt de Duitse strafrechter ook intensief betrokken bij de ten uitvoerlegging van de vrijheidsstraffen. Niet alleen de pakkans, maar ook de strafkans is in de Duitse deelstaat veel hoger.

Nederlandse recherche matig, kleine pakkans

De uitkomsten van het vergelijkende onderzoek in Nederland heeft veel aanleiding gegeven tot discussie en repliek. Immers, men zou uit het onderzoek kunnen afleiden dat de Nederlandse politie en recherche, in vergelijking met die van de Duitse deelstaat, zeer matig presteert. Door een beter functionerende recherche is de pakkans is in de Duitse deelstaat veel hoger. En, ten tweede, dat het Duitse justitieapparaat beter is georganiseerd en beter presteert dan het justitieapparaat in Nederland.         

Als verweer wordt opgemerkt dat Duitsland niet het politiesepot kent, waardoor veel meer zaken worden ingestuurd naar het Duitse parket. Toch worden in Duitsland meer zaken geseponeerd dan in Nederland. Die beslissing vergt in Duitsland wel veel meer tijd. In de meeste gevallen is er de toestemming van de Duitse rechter voor nodig.

Een sepot naar Duits recht is geen uitvloeisel van de toepassing van de discretionaire bevoegdheid, waarbij de officier van justitie naar eigen inzicht mag handelen, maar is een rechtsbeslissing. De rechter neemt die beslissing. De Duitse deelstaat beschikt ook niet over de transactiebevoegdheid, waarbij de verdachte kan kiezen tussen een boete of veroordeling. Wel kent het Duitse rechtssysteem de mogelijkheid van het Strafbefehl. Ondanks de inhoudelijk juridische verschillen zijn de beide sanctiemiddelen wel vergelijkbaar.

Ook de tenlastelegging kost het Duitse OM meer tijd, omdat het Wetboek van Strafvordering (StPO) een omschrijving eist van de verboden gedraging, de opsomming van de bewijsmiddelen, de weergave van de resultaten van het opsporingsonderzoek, informatie over de persoon van de verdachte en de wijze van uitvoering en het gedrag van de dader na het plegen van delict.

Al met al wordt de strafrechter in Duitsland veel uitvoeriger en beter geïnformeerd dan in Nederland. De rechter is hierdoor ook beter in staat is om een gewogen oordeel uit te spreken, dat wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zogeheten kop-staart vonnissen van meervoudige kamerzaken zijn in Duitsland onbekend.   

Het vervolgingsbeleid in Duitsland wordt niet gemaakt door het Openbaar Ministerie, maar door het ministerie van de Duitse deelstaat. Het Duitse Openbaar Ministerie kent ook geen driehoeksoverleg, geen adviescommissies en geen beleidsoverleg. Officieren van justitie houden zich alleen bezig met de behandeling van de strafzaken. Er gaat in Duitsland dus ook geen tijd verloren aan een uitgebreid vergadercircuit zoals in Nederland.    

Hoger beroep is mogelijk tegen de vonnissen van het Amtsgericht, die worden behandeld door het Landgericht. Anders dan in Nederland is tegen vonnissen van de meervoudige kamer  van het Landgericht geen hoger beroep mogelijk. Het aantal hoger beroepszaken en beroepen in cassatie is verhoudingsgewijs lager dan in Nederland.

Ik kan mij herinneren dat het opzienbarende rapport in Nederland veel voedsel heeft gegeven tot discussie en repliek, maar dat het niet heeft geleid tot structurele verbetertrajecten in Nederland op het terrein van de recherche en het gerechtelijk apparaat. Zoals zo vaak gebeurt in dit soort zaken: men dronk een glas, deed een plas en alles bleef zoals het was.

Bij ons worden veel minder misdaden opgehelderd

In 2008 vergeleek de politieonderzoeker Caroline Liedenbaum de recherche in Utrecht met die van het Duitse Münster. Beide steden hebben hetzelfde aantal recherche-agenten in dienst, zo’n 400. Liedenbaum constateerde dat het algemene ophelderingspercentage in Utrecht (20 procent in 2004) beduidend lager is dan in Münster (43 procent in 2004).

In Nederland verdwijnen talloze aangiftes (zo’n 150.000 zaken) ‘op de plank’ omdat er geen capaciteit voor is. In Duitsland kent men geen plankzaken. In geweldszaken is het contrast in opheldering nog zelfs pijnlijker: in Utrecht 37 procent en in Münster 82 procent.

Achter deze verschillen zit volgens Liedenbaum een belangrijke verklaring: nergens heeft de politie zo weinig recherche als in Nederland. De onderzoeker Liedenbaum zegt (De Correspondent, 2014) erbij dat het aantal rechercheurs tussen 1994 en 2009 bijna is verdubbeld tot 3.236, maar de zaken staan er nog steeds slecht voor. Nog steeds gaan de ophelderingspercentages van misdrijven niet omhoog.  

In 2009 bepleitte Jan Struijs, voorzitter van de Nederlandse Politie Vakbond (NPV) voor de aanstelling van nog eens 2000 (!) rechercheurs. In een eerder artikel in Wynia’s Week https://www.wyniasweek.nl/het-lage-prestatieniveau-van-de-nederlandse-recherche-2/ ‘Over de ‘zeer matig presterende recherche’, meldde ik al dat de recherche minder verdient dan het Uniform Blauw, dat sprake is van veel bureaucratie, te weinig opleiding en bijscholing en dat de recherche volgens ingewijden niet bekwaam genoeg is.       

Onze politie blijft de cijfers manipuleren

Wat de zaak ernstiger maakt, is dat de politie de cijfers willens en wetens blijft manipuleren. Zo worden de ophelderingspercentages bij woninginbraak gunstiger voorgesteld, mede omdat de politie dit soort cijfers is gaan registreren als een inbraak in schuren en/of garages. Inbraak is immers een prioriteit waarmee gescoord moet worden.

Om maar te voldoen aan de Haagse prestatienormen worden in sommige politiekorpsen zaken toegewezen aan fictieve medewerkers en eenheden. Zo lijkt het erop dat de zaken hard worden aangepakt, terwijl de stapels aangiftes op de plank blijven liggen. Toen de leiding van de politie hier achter kwam, is de truc expliciet verboden.

De lage pakkans wordt ook vastgesteld bij de aanpak van de georganiseerde misdaad. In het onderzoek van Kleemans, Brienen en Van de Bunt naar Georganiseerde criminaliteit in Nederland (WODC, 2002) werd opgemerkt dat het plegen van misdrijven betrekkelijk lang kan duren alvorens tegen de plegers een opsporingsonderzoek wordt gestart.

Zij schreven: ‘Gelet op de lange pleegperiode is de opsporingskans dus betrekkelijk klein en is het gevoel van onkwetsbaarheid dat sommige daders aan de dag leggen misschien niet onterecht’ (2002, p. 85). Van de 81 onderzochte zaken waren er 18 zaken waarbij het meer dan 48 maanden duurde voordat de politie een opsporingsonderzoek startte. Sommige criminelen konden zelfs langer dan tien jaar onder de radar blijven.

Sterke afname van geregistreerde criminaliteit

Een meevaller is dat het aantal door de politie geregistreerde delicten tussen 2010 en 2018 met één derde is gedaald. Het aantal vermogensdelicten daalde in deze periode van 715.000 naar 458.000; de geweldsdelicten daalden van 116.00 naar 83.000 en de verkeersovertredingen gingen van 144.000 naar 118.000. De daling zet zich in de daaropvolgende jaren voort. Deze dalende trend is ook waar te nemen in de Noord- en West-Europese landen. Ook het zelfgerapporteerd slachtofferschap is in deze periode gedaald, maar minder spectaculair.

In een meer recente publicatie van het WODC uit 2021 wordt gesproken van ingeschreven misdrijfzaken bij het OM. Daarbij is in de meeste gevallen sprake van een duidelijk aanwijsbaar slachtoffer. In 2010 zou het gaan om 211.000 zaken en in 2020 174.000 ingeschreven zaken. De geconstateerde verschillen in aantallen tussen het aantal vermogensdelicten en bij het OM ingeschreven misdrijfzaken moet worden gezocht in de lage ophelderingspercentages. Slechts één derde van de aangiften wordt door het OM van de plank gehaald en gaat de strafrechtketen in.

De geconstateerde daling van de geregistreerde criminaliteit werkt door in de hele strafrechtsketen. In elke fase van de strafrechtsketen vindt er bovendien verdere selectie plaats. De straffen op overtredingen zijn als minderjarige minimaal, meestal een vermaning, een formele berisping, een ‘Summier Rapport’ of een boete. Bij een meerderjarige verdachte volgt in de regel bij een tweede keer een voorwaardelijke straf, pas na herhaling van een ernstig delict wordt een onvoorwaardelijke straf opgelegd.      

Volgens de rechtspsycholoog Peter van Koppen is dit ongeveer de beste manier om criminelen te leren dat misdaad loont. Het financieel of emotionele voordeel uit het misdrijf wordt aanvankelijk niet gecompenseerd door straf, maar de langzame toename in strafintensiteit wordt gecompenseerd door gewenning van de gestrafte aan de straf. Weinig effectief dus.

Het zou naar Van Koppens oordeel veel effectiever zijn om meteen bij een eerste overtreding te straffen en bij de volgende keren voor hetzelfde misdrijf steeds dezelfde straf op te leggen. Die straffen hoeven niet extreem zwaar te zijn, maar ze moeten wel consequent worden toegepast. Vroegtijdig ingrijpen, waarbij de eerste klap een daalder waard is, zou volgens Van Koppen de samenleving heel wat ellende besparen (Advocatenblad, 3 april 1998).

Een deel van de delicten eindigt in het opleggen van een sanctie. Dat kan gebeuren via een transactie met de politie, een strafbeschikking of een Halt-verwijzing. Een ander deel eindigt met een schikking door het OM of door een schuldigverklaring bij de rechter, die een straf oplegt. Dit kan een veroordeling zijn in de vorm van een vrijheidsstraf, een taakstraf of een boete. Van de 174.000 misdrijfzaken in 2020 werden in totaal 77.000 straffen opgelegd, 40 procent minder dan in 2010. 

Is Nederland echt veiliger geworden?

Is Nederland met de sterke daling in de door de politie geregistreerde delicten veiliger geworden? Naar de mening van strafrechtadvocaat André Liebergh wel. Dit zou het gevolg zijn van de verhoging van de pakkans. Hoogleraar criminologie Jan van Dijk vindt dit onzin. Zo effectief is de recherche niet.

Van Dijk meent dat er geen monocausale verklaring is voor ‘Het mysterie van de verdwenen criminaliteit’. De betere beveiliging van woningen en eigendommen door burgers is een betere verklaring. Ook heeft de Covid-19 epidemie effect gehad op de instroom van verdachten en de tijdelijke sluiting van de gerechtsgebouwen tijdens de eerste lockdown.

Wynia’s Week stelt de vragen bij het nieuws. Steunt u deze broodnodige, onafhankelijke berichtgeving? Doneren voor Wynia’s Week kan via de bankrekening van Wynia’s Week NL94 INGB 0006 3945 08 of HIER. Hartelijk dank!