Vaardigheid in het debat is in het tijdperk van de ontvoogde kiezers onmisbaar geworden

HansWansink 31-5-25
Cover van het besproken boek (rechts; beeld: Prometheus) en portret van de auteur (links; beeld: wikimedia.org).

Emotioneel, zweverig en onzeker, dat was het image van koningin Juliana. Historicus Henk te Velde vraagt aandacht voor een andere kant van de vorstin. Juliana had tijdens de Tweede Wereldoorlog in Canada en de Verenigde Staten regelmatig toespraken gehouden – met opvallend succes. Toen ze voor het eerst op staatsbezoek ging, in 1950 naar Londen en Parijs, stak ze welsprekende redevoeringen af. Een Franse ambtenaar toonde zich verrast door de ‘don d’éloquence’ van de jonge koningin, met zelfs een vleugje ‘démagogie royale’.

Volgens Te Velde had de Nederlandse diplomatie met de orerende koningin een troef in handen. Het politieke establishment, inclusief haar echtgenoot Bernhard, wilde daar niets van weten. Het koninklijk optreden moest voortaan ingetogen zijn, ambtelijk en zakelijk.

Een staande ovatie voor Juliana

Juliana dacht er anders over toen in 1952 een staatsbezoek naar de Verenigde Staten op het programma stond. Zij wilde getuigen van haar morele bewogenheid en pacifisme. Toen Juliana op 3 april het Amerikaanse Congres toesprak, hield diplomatiek Nederland zijn hart vast. Bernhard had het over een ‘maelstroom van hoogdravende onzin’. Maar de Amerikanen vonden het prachtig en trakteerden Juliana op een staande ovatie.

‘Uit het bewaarde fragment’, stelt Te Velde vast, ‘blijkt dat ze vloeiend en krachtig sprak met een melodieuze zwier die in Nederland amper voorkwam maar die Amerikanen kenden. Haar metaforen en alliteraties zijn in gesproken vorm krachtiger dan ze op papier ogen en maken van de rede iets bijzonders.’ Anders dan haar ministers sprak Juliana bovendien uitstekend Engels.

Wat in het buitenland gewaardeerd wordt, pathos in redevoeringen, werd in de Nederlandse politiek als verdacht aangemerkt. ‘De charme van de voordracht maakte oppervlakkigheden tot diepe wijsheden’, recenseerde minister Stikker van Buitenlandse Zaken Juliana’s toespraak.

Henk te Velde wil met zijn geschiedenis van de spreekcultuur in de Nederlandse politiek vanaf 1800 juist recht doen aan belangrijke uitzonderingen op het adagium ‘hoe saaier, hoe beter’. Dat werd door vele generaties politici zelf – tot en met Lubbers, Kok en Bolkestein – gecultiveerd.

Gepassioneerd pleidooi voor afschaffing slavernij

Zo hield Pieter Vreede in 1797 in de Nationale Vergadering zijn gepassioneerde pleidooi voor afschaffing van de slavernij:

‘Het belangryk oogenblik is daar, waarin het lot der geschonden menschelijkheid zal beslischt worden. Het oogenblik is daar, dat zal uitspraak doen, tusschen belang en plicht. Ach mogen onze rampzalige Afrikaanse Medebroeders, door Bataafsch geweld, in Amerika vervoerd, en tot een eeuwige slaverny gedoemd, troost vinden in de gevoeligheid uwer harten – troost vinden in het gewigt, dat gy zult hechten aan het volbrengen uwer zedelyke verplichtingen!’

De tijdgenoten waren diep onder de indruk van Vreedes betoog. Ze brachten wel allerlei praktische bezwaren in zodat de afschaffing niet doorging. ‘De pathetische uitdrukking van principes en morele overtuiging was een politiek drukmiddel maar geen breekpunt’, concludeert Te Velde.

Politieke redenaars met pathos

In de negentiende eeuw was het niet de bedoeling dat een Kamerlid opereerde als ‘een toneelspeler die kunstig eene rol opzegt, om te behagen’. Men vroeg zich zelfs af of de parlementaire vergaderingen wel openbaar moesten zijn. Kamerleden moesten tot elkaar spreken, niet tot het volk.

Vanaf 1870 kwam daar verandering in: mannen als Domela Nieuwenhuis, Abraham Kuyper en Pieter Jelles Troelstra spraken juist wel tot het kiezersvolk. Dat gold ook voor Henriëtte Roland Holst, die als spreker een grote reputatie genoot. De levendigheid van de politiek profiteerde van het districtenstelsel: kandidaten voor de Tweede Kamer moesten zich ten overstaan van een steeds groter wordend kiezerscorps waarmaken. Meer dan ooit draaide de Nederlandse politiek rond 1900 om redenaars die met pathos hun achterban wisten te mobiliseren en te bezielen, signaleert Te Velde.

Het zingen van het Wilhelmus

Met de invoering van de evenredige vertegenwoordiging na de Eerste Wereldoorlog werd het weer rustig in het parlement. Nieuw was de rol van de radio, die door minister-president Colijn werd gebruikt om het volk geruststellend toe te spreken.

Tijdens de bezetting kreeg de welsprekendheid een hernieuwde emotionele lading, maar ook het zingen van het Wilhelmus. Niet alleen het eerste, maar vooral ook het zesde couplet: ‘Dat ik doch vroom mag blijven / uw dienaar t’aller stond / de tirannie verdrijven / die mij mijn hart doorwondt’.

Hoofdredacteur Henk van Randwijk van het illegale Vrij Nederland zei het zo: ‘Het Wilhelmus was voor mij een nieuw lied geworden, of liever, het had zijn oude betekenis herkregen. Niet de natie zonder meer, maar de natie “op gerechtigheid gegrondvest” was in het geding’.

Ook na de beroemde rede van de Leidse professor Cleveringa als protest tegen het ontslag van zijn Joodse leermeester Eduard Meijers klonk het Wilhelmus in het Groot Auditorium en buiten op het Rapenburg. Zo groeide het samen zingen van het volkslied uit tot een daad van verzet.

Na de oorlog resoneerde het pathos in de aanklacht van de socialistische dominee Buskes tegen ‘Spoor’s afgebrande dessa’s op Java’, die hij op één lijn stelde met de concentratiekampen van Hitler. Maar in de jaren vijftig, toen de politieke partijen op een vaste aanhang konden rekenen, was het afgelopen met de meeslepende retoriek.

Pas in de slipstream van Pim Fortuyn dook een nieuwe generatie op van wat Te Velde ‘publiekspolitici’ noemt: Geert Wilders, Femke Halsema, Alexander Pechtold, Marianne Thieme, Sylvana Simons en op zijn manier ook Mark Rutte. Je kon het geen pathos noemen, maar er kwam wel weer leven in de brouwerij. Vaardigheid in het debat was in het tijdperk van de ontvoogde kiezers onmisbaar geworden.

Functie elders voor Rutte

Te Velde typeert de premier als volgt: ‘Er was twijfel of hij het gewicht van het ambt kon dragen. Met oneindige energie en tomeloze opgewektheid sloeg hij zich door de problemen heen. Zijn sociale vaardigheden voorkwamen chagrijn, zijn debatvaardigheden bleken doorslaggevend.’

Daardoor konden zijn politieke tegenstanders geen vat op Rutte krijgen. Tot, schrijft Henk te Velde, ‘Ruttes harnas begon te splijten’. Dat was op 1 april 2021 bij het Kamerdebat over ‘een functie elders’ voor Kamerlid Pieter Omtzigt. Wilders was toen de premier retorisch de baas met zijn stelling dat ‘de waarheid hem had ingehaald. Ik zou tegen Rutte willen zeggen: ga lekker zelf op zoek naar een functie elders’. Niet lang daarna hield de premier het inderdaad voor gezien.

Henk te Velde: Land van redenaars en debat, Prometheus, 408 pagina’s, € 35.

Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee? Kijk HIERHartelijk dank!