Alles is anders geworden, niets is hetzelfde gebleven

film-gattopardo
Alain Delon als Tancredi en Claudia Cardinale als Angelica in de film Il Gattopardo (1963) van Luchino Visconti naar het boek van Tomasi di Lampedusa.

Dertig jaar gelezen las ik voor het eerst de Tijgerkat (1958) van Giuseppe Tomasi di Lampedusa (1896-1957). Omdat ik mij sindsdien steeds meer ging ergeren aan de reductie van dat boek tot één zin, heb ik het pasgeleden herlezen.

Die ene zin luidt: ‘Als we willen dat alles blijft zoals het is, moet alles anders worden.’ Hij wordt niet uitgesproken door de hoofdpersoon, don Fabrizio, prins van Salina, maar door diens neef en pupil, Tancredi Falconeri.

Het boek speelt in Sicilië, vanaf 1860. In dat jaar slaagt Garibaldi erin de Bourbons, die toen heersten over Napels en Sicilië (‘het koninkrijk der Beide Siciliën’), te verslaan. Het zuiden van Italië wordt daarmee bij het noorden getrokken en deel van de eenheidsstaat Piëmont, later Italië. Garibaldi wordt vervolgens verslagen door de koning van Piëmont Victor Emanuel. Hoewel hiermee in feite het ene koninkrijk wordt opgevolgd door het andere, is toch duidelijk dat het aristocratische, feodale tijdperk voorgoed ten einde is, en dat de tijd van het liberalisme is aangebroken.

Een arme aristocraat

Met zijn beroemde zin verklaart Tancredi tegenover zijn oom en voogd Fabrizio waarom hij zich bij het leger van Garibaldi, die toch de vijand van zijn klasse is, heeft aangesloten. Tancredi is weliswaar van aristocratische afkomst, maar is, omdat zijn vader het hele vermogen heeft verkwist, zo arm als een rat. Om ondanks zijn armoede toch een goede positie te krijgen kan hij zich maar beter aansluiten bij de liberalen.  

Zijn oom Fabrizio bewondert hem om zijn opportunisme: ‘Tancredi was een groot man, dat had hij altijd al gedacht.’ Hij geeft er dan ook meteen zijn goedkeuring aan als Tancredi niet zijn eigen dochter Concetta als bruid kiest, maar de mooie dochter Angelica van de liberale burgemeester Calogero Sedàra: ‘Was het soms geen goede tactiek zich bij de nieuwe beweging te voegen en deze tenminste gedeeltelijk dienstbaar te maken aan de belangen van een aantal leden van zijn klasse?’ Door niet voor de aristocratische Concetta te kiezen, maar voor de liberale Angelica, ‘mikt Tancredi hoger, dat wil zeggen lager’. Hij past zich moeiteloos aan aan de nieuwe liberale tijd. En Fabrizio vindt dat geweldig.

Fabrizio blijkt zelf ook geneigd zich aan de nieuwe tijd aan te passen. Aangekomen in Donnafugata, het dorp dat van oudsher toebehoort aan zijn geslacht, is hij hartelijker dan ooit tegen de dorpelingen die hem verwelkomen. Briljant is de zin die daarop volgt: ‘Vanaf dat moment begon, onmerkbaar, zijn prestige af te nemen.’

Het referendum

Tegelijkertijd echter veracht Fabrizio burgemeester Sedàra en het liberalisme dat hij vertegenwoordigt. Sedàra heeft zijn rijkdom op allerlei slinkse en dubieuze manieren verworven en kan alleen maar in geld denken. Maar de grootste misdaad heeft hij begaan met de volksstemming van 21 oktober. Dat wordt verteld door don Ciccio, de dorpsorganist en jachtvriend van Fabrizio. Het referendum heeft als inzet de aansluiting bij het liberale Piëmont. Na afloop blijkt iedereen in het dorp te hebben voorgestemd. Don Ciccio weet dat dat niet kan kloppen, want hijzelf heeft tegengestemd.

Vóór de stemming zijn veel dorpelingen langsgegaan bij don Fabrizio om te vragen wat ze moesten stemmen. Fabrizio heeft ze aangeraden voor te stemmen, uit ‘historische noodzaak’ en om te voorkomen dat ze vanwege een ‘negatieve opstelling’ problemen zouden kunnen krijgen. Maar omdat deze mensen zich niet kunnen voorstellen dat een prins voor de revolutie zou zijn, hebben ze zijn advies ironisch opgevat en het tegendeel gedaan van wat hen was aangeraden: ‘Bij het verlaten van zijn studeerkamer hadden deze pelgrims (en het waren de besten) geknipoogd, voorzover het verschuldigde respect hun dat toestond, trots dat ze de betekenis van de prinselijke woorden hadden doorgrond, handenwrijvend om zichzelf geluk te wensen met de eigen scherpzinnigheid, juist op het moment dat deze totaal uit het zicht verdween.’

Toch luidt de uitslag dat van de 512 uitgebrachte stemmen er 512 ‘ja’ zeiden en nul ‘nee’.

‘Ik heb zwart gezegd en zij laten me wit zeggen!’

Don Fabrizio ervaart hierover een vaag maar des te pijnlijker onbehagen. ‘Zijn onbehagen was niet van politieke aard, maar moest diepgeworteld zijn in een van de regionen die wij irrationeel noemen…’ Het onbehagen van don Ciccio over de stemfraude is veel minder vaag: ‘Ik, Excellentie, heb ‘nee’ gestemd. ‘Nee’, honderdmaal ‘nee’. Ik weet nog wel wat u me had gezegd: noodzaak, nutteloosheid, eenheid, gunstig moment. U zult gelijk hebben, maar ik heb geen verstand van politiek. (…) Maar die zwijnen in het gemeentehuis slokken onze mening op, zitten erop te kauwen en dan kakken ze hem uit in de vorm die zij hebben willen. Ik heb zwart gezegd en zij laten me wit zeggen!’

Door de tirade van Ciccio beseft Fabrizio dat er die verkiezingsnacht iets gewurgd is: ‘de goede trouw, uitgerekend het kindje waaraan men de meeste aandacht had moeten besteden’. ‘De tegenstem van don Ciccio, vijftig van dergelijke stemmen in Donnafugata, honderdduizend ‘nee’s’ in het hele koninkrijk zouden niets aan het resultaat hebben veranderd, ze zouden het juist betekenisvoller hebben doen zijn en deze verminking van zielen zou zijn vermeden.’

Geen privileges meer, maar ook geen plichten

Fabrizio beseft hiermee ook dat de overgang van het feodale naar het liberale tijdperk heel weinig essentieels veranderd heeft: ‘Zes maanden geleden hoorde men een despotische stem die zei: ‘Doe wat ik zeg, of je krijgt ervan langs’. Nu reeds had men de indruk dat deze bedreiging werd vervangen door de zoetsappige woorden van een woekeraar: ‘Maar je hebt toch zelf getekend? Kijk dan! Zo klaar als een klontje! Je moet doen wat wij zeggen want, kijk eens naar deze wissel: jouw wil komt overeen met die van ons.’

Toch blijkt uit andere passages in de Tijgerkat dat er wel degelijk iets veranderd is, dat eigenlijk niets meer hetzelfde is. Al in het begin wordt geconstateerd dat de ‘afschaffing van de feodale rechten niet alleen aan de privileges een einde had gemaakt, maar tegelijk ook aan de plichten’. Aan welke plichten je hierbij kunt denken, wordt duidelijk gemaakt door don Ciccio wanneer hij uitlegt waarom hij tegen de nieuwe liberale orde heeft gestemd: ‘Het was koningin Isabella, de Spaanse, toen nog hertogin van Calabrië, die me heeft laten studeren en me in staat heeft gesteld te worden wie ik nu ben, organist van de domkerk, vereerd met de welwillendheid van Uwe Excellentie. En als mijn moeder, in de jaren dat de nood het hoogst was, een smeekbede naar het hof stuurde, dan kwamen de vijf oncen bijstand, zo gewis als de dood, want ginds in Napels hielden ze van ons, ze wisten dat we brave mensen waren en trouwe onderdanen. Als de koning kwam, klopte hij mijn vader op de schouder en zei: ‘Don Lionà, ik wou maar dat we er meer hadden zoals u, trouwe steunpilaren van de troon en van mijn persoon.’ En dan deelde zijn adjudant gouden munten uit. Aalmoezen noemen ze dat nu, zulke vrijgevigheid van echte koningen, maar dat zeggen ze om ze zelf niet te hoeven geven…’

Buitengewone herinneringen, en banale

De nieuwe liberale machthebbers zijn alleen maar op eigen gewin uit. Niet alleen burgemeester Sedàra, ook boekhouder Ferrara heeft een ‘roofzuchtige liberalenziel’. Zij zijn er voortdurend op uit zich te verbeteren ten koste van anderen. Daar tegenover bezit de aristocratische Fabrizio ‘een zekere, op het abstracte gerichte geestkracht, een neiging het eigen leven te vormen aan de hand van wat uit hemzelf voortkwam, in plaats van wat men uit anderen kon halen’.

En hoe vaak Fabrizio, de prins van Salina, ook beweert ‘dat er helemaal geen revolutie is geweest en dat alles doorgaat zoals vroeger’, op het eind van zijn leven moet hij erkennen dat hij de laatste Salina is geweest. ‘Want de betekenis van een adellijk geslacht ligt geheel en al in zijn tradities, in zijn vitale herinneringen. En hij was de laatste die nog buitengewone herinneringen had, anders dan die van andere families.’ De herinneringen van zijn kleinzoon Fabrizietto echter ‘zouden banaal zijn, gelijk aan die van zijn makkers van het gymnasium, herinnneringen aan goedkope etentjes, aan flauwe grappen die ze uithaalden met hun leraren, aan paarden gekocht met het oog op hun prijs veeleer dan hun waarde’.

Rampzalig

Met andere (minder fraaie) woorden: het liberalisme heeft gewonnen en de aristocratische wereld is voorgoed ondergegaan. Alles is misschien alleen hetzelfde gebleven voor Tancredi, die met zijn mooie, rijke vrouw een glanzende ambassadeurscarrière heeft kunnen opbouwen. Maar Tancredi was al geen volbloed aristocraat meer. Zijn schoonvader, de liberale burgemeester Sedàra, ‘had met Tancredi onverhoeds een specimen van een aristocraat tegenover zich gezien, even cynisch als hijzelf’.

Alles is anders geworden, en niets is hetzelfde gebleven. Voor de hedendaagse lezer van dit meesterwerk, die bijna vanzelfsprekend een democraat is, is het bijzonder moeilijk om de daarin beschreven overgang van de feodale naar de liberale samenleving, die hij eigenlijk zou moeten toejuichen, niet toch als een rampzalige achteruitgang te beschouwen.  

G. Tomasi di Lampedusa, De tijgerkat, Vertaald door Anthonie Kee, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2001. Wynia’s Week brengt iedere woensdag en zaterdag verrassend nieuws en verrijkende inzichten. De donateurs maken dat mogelijk. Mogen we u ook noteren? Dat kan HIER. Hartelijk dank!