Bij Nederlandse advocaten betaal je altijd

advocaten

De burgers van Nederland zijn bij iets grotere rechtszaken verplicht een advocaat in te schakelen. Maar garanties voor een goede rechtsgang biedt dat absoluut niet. De gedwongen winkelnering draagt zelfs bij aan schandelijke situaties. En betalen moet je, ook als de advocaat niets klaarspeelt: no cure but pay.

Als de verwarming nog steeds lekt, de schade alleen maar groter wordt en het huis niet meer warm te krijgen valt en de verwarmingsmonteur z’n rekening afgeeft met de opmerking dat ie wel z’n best heeft gedaan, dan zou het wereldje van consumentenprogramma’s te klein zijn van verontwaardiging.

Toch is dat no cure, but pay principe al jarenlang staande praktijk binnen de advocatuur, met dat verschil dat het daar om wat grotere bedragen gaat en vooraf betaald moest worden. Dan weet je zeker dat je na een verloren zaak naar je (spaar)geld – soms vele 10.000den euro’s aan advocatenkosten – kunt fluiten. En….dat je mag gissen of dat kwam door diens volstrekt verkeerde inschatting, incompetentie, stomme fout of …. opzet en/of een partijdige rechter.

Ondanks de halleluja teksten over de eigen inzet en deskundigheid zal je geen Kassa, Radar of Consumentenbond over misstanden in de advocatuur horen. Die programma’s zijn met veel belangrijkere zaken bezig zoals tientjesverschillen tussen all in vliegvakanties naar Turkije en hoe je vertragingsschade van €250 moet terugvragen op een reissom lager dan het uurtarief van een advocaat.

Monopolie

Advocaten mogen zich zelf en hun werk dan wel heel bijzonder vinden, bedrijfseconomisch gezien zijn het middenstanders met een volstrekt misplaatst wettelijk procesmonopolie. Politici met een advocatenachtergrond vinden het RECHT bij vorderingen boven €25.000 blijkbaar zo belangrijk en ingewikkeld dat het alleen bij advocaten in goede handen is.

Even absurd alsof je bij de aankoop van een huis boven de €200.000 verplicht met een makelaar in zee moet gaan met het daarbij horende  gesjoemel en de prijsopdrijvende en corrumperende effecten van dien.

Het gekunstelde juridisch jargon achter de gouden naambordjes moet de indruk wekken dat je hoog begaafd moet zijn  om iets zinnigs te kunnen vinden van een ordinair welles nietes conflict van meer dan  €25.000. Onder die grens mag je, desnoods bijgestaan door je slimme neefje of buurman, namelijk zelf het woord voeren.

Nog gekker wordt het dat advocaten naast die verplichte winkelnering ook nog eens de hoogte van hun eigen uurtarief mogen vaststellen waar de wijsheid ‘wie pleit om een koe, legt er een op toe’ vandaan komt.

Waarom kunnen (para)medische beroepsbeoefenaars met vastgestelde tarieven zich qua kennis en kunde wel van elkaar onderscheiden? Waarom tref je onder advocaten grootverdieners vanaf €750 per uur maar ook krabbelaars die zelfs 23 minuten in rekening brengen voor de tijd dat hun klant na afloop van een zitting spontaan een kop koffie aanbod. Of €4500 declareren voor een bereikte schikking van €3000. 

Krijg je voor €500 per uur in een protserig kantoor meer en beter recht dan voor €200 op een éénmanskantoor? Naar de aard van de zaak houden beiden hun klant voor dat ze ‘een goede zaak hebben’ terwijl er toch maar een zal winnen. Geen probleem voor advocaten die niet leven van winst of verlies maar van declarabele uren en dus van lange ingewikkelde rechtszaken.

Gretig procederen 

Door deze perverse prikkel zijn kansloze zaken financieel ook interessant. Zelfs de grootste kneus kan het hele systeem belasten met zijn zinloos hoger beroep en op kosten van anderen een riant inkomen bij elkaar procederen.

Rechter Mathieu Verhoeven bekritiseerde eens (in 2015) een stel advocaten die met duizenden euro’s aan toevoegingen (belastinggeld) maar bleven doorprocederen in een flutzaak. Hij vergeleek het geschil met een kleuterruzie in een zandbak. Advocaten boos maar de edelachtbare legde wel de vinger op de zere plek.

Asieladvocaten lijken van kansloze procedures zelfs hun verdienmodel te maken zodat iedereen in een toga, uiteraard allemaal  in het belang van hun belangrijke werk en klanten, ondertussen maar klagen over werkdruk, wachttijden en geldtekort.

En natuurlijk de klant mag ook klagen! Die mag best energie, tijd en frustratie stoppen in een klacht bij de door advocaten gedomineerde tuchtcolleges als ie vindt dat ie door toedoen van zijn advocaat zijn zaak verloren heeft en na diens rekening berooid achterblijft. Volstrekt zinloos omdat – ongeacht de uitkomst van de klacht ruim een jaar later – de schade al gauw boven de  €25.000 uitkomt. En…. daarvoor moet je weer bij een rechter zijn en ….. inderdaad, daar heb je weer een advocaat voor nodig.

Maar – als je al zin had – die zijn dan juist moeilijk te vinden omdat niemand in dat wereldje als matennaaier bekend wil komen te staan. Bovendien tref je dan de aansprakelijkheidsverzekeraar van je advocaat tegenover je, in casu vaak Nationale Nederlanden die met hele diepe zakken en een huisadvocaat die tevens rechter is en iedere uitkomst met vertrouwen tegemoet ziet.

Partijdige rechtspraak lokt immers beroepsprocedures uit en alleen masochisten steken zich nog dieper in de schuld om jarenlang die kansloze weg, met een uitloop tot de Hoge Raad, te gaan. Concurrentievervalsing begint al bij de advocaat die moet bedenken dat hij de volgende keer afhankelijk is van het oordeel van zijn huidige opponent die hij als rechter kan tegenkomen en die bovendien, als kenner van de raadskamergeheimen, ook op de hoogte is van standpunten, voorkeuren en zwakheden van menig rechter.  

Nevenfuncties van advocaten

Zo hangt er een kleffe ‘ons kent ons’ deken rond de civiele rechtspleging waarbij advocaten vanwege het procesmonopoly een lucratief spel spelen zonder nieten. Begrijpelijkerwijs willen die daaraan niets veranderen hoewel ook minister Sander Dekker zou moeten inzien dat het afgelopen zou zijn met de proceduredrift, het rechterstekort, nodeloze kosten en wachttijden als hij om te beginnen no cure no pay op grote schaal zou toestaan.

Sander Dekker

Want welke advocaat zou dan nog aan een kansloze zaak of beroep beginnen, nodeloos compliceren, tijdrekken of accepteren dat een partijdige rechter of een concurrent als rechter over zijn zaak (en pay) zou oordelen?

Naast rechters zouden ook advocaten vanwege die verplichte winkelnering wel eens een lijstje aan de deur mogen hangen met hún nevenfuncties, rechterschappen, verhouding gewonnen/verloren zaken, tuchtrechtveroordelingen en vaste huisklanten om te voorkomen dat je bij het verkeerde kantoor binnenstapt.

Als je op een mooie zomerdag je eigen advocaat met je opponent zippend aan een wijntje in een sloep ziet langskomen, wordt in een keer duidelijk waarom hij zo omzichtig te werk gaat en vooral oog lijkt te hebben voor het belang van je wederpartij.

En mocht dat inderdaad in gevaar komen, dan kan hij bijvoorbeeld naar aanleiding van een kritische opmerking de samenwerking op staande voet verbreken wegens een door hem/haar ervaren vertrouwenscrisis. Succes verzekerd! Want hoe moet zijn ex klant nu verder? Die is alle betaalde declaraties en voorschotten kwijt, diens zaak ligt stil en hoe vindt ‘ie – na de voorspelbare geleurde negatieve verhalen achter zijn rug om – zo gauw een nieuwe advocaat die zo’n klant wil hebben en zich van voor af aan opnieuw moet inlezen? 

De zaak Brongers 

Het overkwam slachtoffer van een enorme medische misser, mevrouw Brongers uit Voorburg. Het ontkennende ziekenhuis dwong haar de rechtszaal in waar ze na zo’n 20(!) jaar, na een tevergeefs uitstapje bij de Hoge Raad zelf een cruciale getuige had opgespoord en gesproken die voor haar een beslissende verklaring wilde afleggen.

Zover zou het niet komen want van de ene op de andere dag werd ze door haar advocate en al haar collega’s van het kantoor Pels Rijcken Drooglever Fortuijn (PRDF) op straat gezet. 

PRDF zou het dossier wel naar de nieuwe advocaat toesturen als Brongers die gevonden had. Die liep tevergeefs 19 kantoren af die allemaal – na ruggenspraak met PRDF –  te horen kregen dat ze de zaak maar beter konden laten rusten zodat Brongers voorspelbaar en ten einde raad bij de lokale deken van advocaten aanklopte. Die bleek toevallig ook van PRDF en die had ondertussen al zijn eigen mannetje naar voren geschoven, geïnstrueerd en het dossier daar al naartoe laten sturen want het systeem vereist nu eenmaal een advocaat om te procederen.

Zonder enig vertrouwen van Brongers in deze gang van zaken, zonder kennismaking en zelfs betalingsafspraken zorgde de nieuwe advocaat ervoor dat de zitting van het getuigenverhoor wel gepland werd maar – op een stagiaire van de tegenpartij na – zonder hem, Brongers en getuige.

De dienstdoende rechter-commissaris vroeg zich niet af waar iedereen bleef, maar werkte bereidwillig mee aan het eindarrest waar na ruim 20 jaar procederen en 2 verhuizingen om de advocatenrekeningen te kunnen betalen, de vordering van Brongers werd afgewezen en ze veroordeeld werd in de proceskosten.

Geheel in lijn hiermee werden overigens de klachten tegen de PRDF advocate en het ‘eigen mannetje’  tot in hoogste instantie ongegrond verklaard. Met no cure no pay en een eerlijke rechter was het nooit tot een zaak gekomen. De feiten lagen zo simpel dat voor een minnelijke schikking hooguit een kwartiertje nodig zou zijn geweest.