Dat allochtonen vaker in de gevangenis belanden, ligt echt niet per definitie aan ongelijke behandeling

werdmolder
Twee derde van alle minderjarigen die gevangenisstraf krijgen, is migrant, en slechts een derde autochtoon. Foto: Pexels.

Migranten zijn crimineler dan autochtonen, plegen ernstiger misdrijven en bekennen minder vaak schuld. Waarom mogen die feiten niet worden benoemd?

In de periode 1992-2017 heb ik jaarlijks gemiddeld drie à vier cursussen gegeven aan rechters en andere justitiabelen. Die bijscholing werd georganiseerd door de Stichting Studiecentrum Rechtspleging van het ministerie van Justitie.  Op deze bijeenkomsten kreeg ik keer op keer de vraag voorgelegd waarom bij strafzaken steeds mannelijke minderjarigen van Marokkaanse herkomst voor het hekje staan. Veel meer dan personen uit andere etnische groepen, en ook veel meer dan autochtone verdachten.

Op 3 augustus schreef Paul Vugts, gerenommeerd misdaadjournalist van Het Parool, in zijn krant een artikel over migratieachtergrond als factor in strafzaken. Als vertrekpunt voor zijn analyse fungeerde een lijvig artikel van het onderzoekscollectief Investico in De Groene Amsterdammer van 9 oktober 2024 (kop: ‘Klassenjustitie in Nederland: lager op de ladder, zwaarder gestraft’), en een recent uitgebracht rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC), de afdeling van het ministerie van Justitie die over de cijfers gaat.

Onbesproken feiten

Dat rapport, getiteld Van verdenking tot vrijheidsstraf, is op 28 juni uitvoerig besproken door Arnout Jaspers in Wynia’s Week. Omdat twee derde van alle minderjarigen die gevangenisstraf krijgen migrant is, en slechts een derde autochtoon, spreken de onderzoekers van het WODC van ‘cumulatieve oververtegenwoordiging’ van migranten in de strafrechtketen. Jaspers stelt terecht dat het WODC belangrijke gegevens helemaal niet benoemt, laat staan er een analyse op loslaat. Bijvoorbeeld dat migranten crimineler zijn dan autochtonen en ook dat zij zwaardere delicten plegen.

Vugts besteedt, opvallend genoeg, in het geheel geen aandacht aan de kritische bijdrage van Jaspers. Hij durft in zijn Parool-artikel ook niet het echte probleem op tafel te leggen. Hij stelt alleen dat verdachten met een migratieachtergrond in de strafrechtsketen steeds in het nadeel zijn. Zou hier sprake zijn van systematische discriminatie, het resultaat van (onbewuste) vooroordelen of zelfs (onbedoeld) racisme? De onderzoekers van het WODC durven dit niet zo stellig te beweren. Nader onderzoek is hiervoor nodig, zeggen de onderzoekers. Vugts vindt dat het een grote winst is dat de mogelijke ongelijke behandeling van verdachten weer volop in de aandacht staat, maar de onderliggende feiten laat hij onbesproken.      

Staan de rechters en officieren van justitie – voornamelijk witte, hoopopgeleide vrouwen, de zogenoemde ‘witte magistratuur’ – niet te ver af van de verdachten? De door Vugts aangehaalde advocaat en hoogleraar Stijn Franken sprak in zijn boek De laatste man (2024) van een onoverbrugbare kloof tussen verdachten met een migratieachtergrond en rechters, officieren van justitie en andere justitiabelen, met zwaardere straffen als mogelijk gevolg. Een losse flodder, in mijn ogen.

Laat ik vaststellen dat ik op zittingen uitstekende rechters heb meegemaakt, die zich heel goed kunnen verplaatsen in de positie van de verdachte. Inderdaad, de communicatie verloopt vaak moeizaam, maar een rechter hoeft toch geen antropoloog te zijn. Ik heb ook pro deo advocaten meegemaakt die de verdediging van zo’n verdachte als een noodzakelijk ‘vluggertje’ beschouwen. Korte gevangenisstraffen hebben weinig effect, stelt Franken, maar een snelle en kordate reactie op overtredingen wél. Dat vereist maatwerk en kan in de gang naar het strafproces al veel eerder plaatsvinden.

Vugts besteedt in het geheel geen aandacht aan en ander belangrijk gegeven, te weten de proceshouding in de rechtszaal. Jaspers had daar in zijn beschouwing over het WODC-rapport wel aandacht voor. Marokkaanse verdachten zijn in staat een grote mond op te zetten tegen een vrouwelijke officier van justitie en blijven de voorgelegde feiten vaak, tegen beter weten in, glashard ontkennen. ‘Bekennen is justitie verwennen,’ zo heet het dan. Gevolg is dat dit type verdachten niet in aanmerking komt voor een taakstraf, want daarvoor moet je de feiten bekend hebben.

Onverschillige proceshouding

Ook heb ik kunnen constateren dat dit type verdachten in de rechtszaal zijn houding niet goed weet te bepalen. Men zit er onderuitgezakt bij en de pet blijft op. Het interesseert hen allemaal niet. Rechters en officieren van justitie worden met ‘je’ en ‘jou’ aangesproken. Met zo’n houding wek je geen sympathie op. In een Marokkaanse rechtszaal zou dit type verdachten keihard worden aangepakt.

Ook verschijnen verdachten met een migratieachtergrond vaak niet op de zitting en worden ze in zulke gevallen, zie de voetballer Quincy Promes, bij verstek veroordeeld. Die onverschillige proceshouding komt naar mijn overtuiging voort uit het idee van betrokkenen dat ze ‘niets te verliezen’ hebben. Dat is de kern van het probleem. Als je niets te verliezen hebt, is ook de stap naar de misdaad niet zo groot. De pakkans en – in het vervolgtraject – de kans dat je wordt berecht, is bovendien heel klein. Rinus Otte, hoofd van het Openbaar Ministerie, schrijft in zijn boek De troost van gebrekkig strafrecht (2024) dat 80 procent van de aangiftes van misdrijven niet worden opgepakt of opgelost.           

 Wordt een gemiddelde Nederlander geleerd om zijn of haar gevoelens te beheersen, in Islamitische gezinnen s geweld en agressie veel meer geaccepteerd. Ahmed Marcouch liet al eens weten dat de uitspraak ‘ik maak je dood’ in Marokkaanse kringen niet ongebruikelijk is, zeker wanneer het gaat om het verdedigen van je eer. Inzicht in het eigen gedrag is bovendien ver te zoeken. Meestal wordt de schuld van fout gedrag bij de ander gelegd, in casu de bemoeizuchtige hulpverlener, de rechter die ‘discrimineert’ of de onderzoeker die het probleem benoemt. Iemand uit de moslimcultuur zal zich niet afvragen ‘wat heb ik fout gedaan?’, maar ‘wie heeft mij dit aangedaan?’ Als je de factoren vooral buiten jezelf zoekt, zul je ook niet gauw gemotiveerd zijn om aan jezelf te werken. Dat is tevens een belangrijke reden dat in moslimkringen geen of weinig gedragstherapeuten werkzaam zijn.

Zouden juristen, rechters of advocaten met een andere etnische achtergrond en kleur het beter doen, zoals door Vugts en Franken wordt verondersteld? Ik waag dit sterk te betwijfelen. Misschien zullen allochtone rechters veel strenger oordelen, omdat zij uit eigen ervaring het milieu van de verdachte kennen. Het bekende argument van ‘meerkleurige zichtbaarheid’ vind ik ook niet overtuigend. Chirurgen hoeven toch ook niet gekleurd te zijn als zij allochtone patiënten opereren?

Andere conclusie

Verdachten met een migratieachtergrond, opgevoed met de gedragsregel ‘jij bent degene die anderen denken dat je bent’, zullen gevoeliger zijn voor het oordeel van familieleden of vrienden. Dit geldt ook voor allochtone strafadvocaten. Zij kunnen onder grote druk worden gezet door agressieve familieleden van verdachten, zeker als die familie de proceskosten betaalt.

Tenslotte speelt het feit dat bij overtredingen de etnische achtergrond van de verdachten niet mag worden genoemd óók een rol bij het niet kunnen beantwoorden van de door Vugts opgeroepen vragen. Als je iets wilt aanpakken en oplossen, moet je het probleem durven te benoemen. Dat leidt als vanzelf tot een andere conclusie dan ‘dat mannen met een migratieachtergrond altijd nét wat harder worden aangepakt’, zoals in het artikel van Vugts.

Wynia’s Week brengt broodnodige, onafhankelijke berichtgeving: drie keer per week, 156 keer per jaar, met artikelen en columns, video’s en podcasts. Onze donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!