De grote populariteit van de PVV in Limburg heeft oorzaken die verrassend veel met Volendam en Katwijk hebben te maken

WW Jennissen 16 september 2023
Beeld: PVV Limburg

Op 22 november zijn er Tweede Kamerverkiezingen. Bij vorige edities was de PVV zeer in trek bij de Limburgse kiezer. Al sinds haar oprichting heeft de partij van Geert Wilders bij landelijke verkiezingen in geen enkele provincie procentueel beter gescoord dan in Limburg. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 (26,8 procent) en 2017 (19,6) kwam de PVV er zelfs als grootste uit de bus.

Hoe komt dat? Veel onderzoekers, onder wie bijvoorbeeld Mieke Dinjens in haar zeer lezenswaardige scriptie ‘The heartland of the PVV’ (2012), noemen redenen die we kunnen scharen onder de noemer ‘sociaal-economische factoren’. Voorbeelden hiervan zijn hoge werkloosheid, ontkerkelijking en een lage sociale cohesie.

Marcia Luyten beschrijft deze zaken voor de voormalige mijnstreek pakkend in haar boek ‘Het geluk van Limburg’ (2015). Tezamen met het gegeven dat Limburg altijd al een buitenbeentje is geweest dat pas in 1867 definitief bij Nederland werd gevoegd, zou dit – nadat de Limburgers zich hadden afgewend van de KVP en het CDA – hebben geleid tot zogenoemd ‘recalcitrant stemgedrag’. Dit zou tevens de populariteit van de SP in de voormalige Oostelijke Mijnstreek kunnen verklaren.

Limburgse politici kunnen altijd op een regionale bonus rekenen

Ook het gegeven dat de voorman van de PVV, Geert Wilders, zelf een Limburger is, zou mogelijk een rol kunnen spelen. Dat prominente Limburgse politici van andere partijen – zoals Jolande Sap (GroenLinks), Lilianne Ploumen (PvdA) of Maxime Verhagen (CDA) – bij landelijke verkiezingen ook, zij het in veel bescheidenere mate, op een regionale bonus konden rekenen, lijkt dit enigszins te onderschrijven.

Dat de PVV relatief vaak op de stem van Limburgse kiezers kan rekenen lijkt merkwaardig, omdat Limburg een provincie is waar relatief weinig mensen met een niet-westerse en/of moslim-achtergrond wonen. Een voor de hand liggende vraag is dan ook hoe een partij die van anti-immigratie en de-islamisering haar speerpunten heeft gemaakt juist hier zo succesvol is.

Een antwoord dat hierbij vaker wordt opgeworpen, is dat onbekend onbemind zou maken. Maar het is een hardnekkige mythe dat Limburgers, op Belgen en Duitsers na, zelden mensen met een migratieachtergrond tegenkomen. De provincie heeft wel degelijk te maken heeft gehad met de instroom van grote groepen (arbeids)migranten.

De steenkoolmijnen hebben in de twintigste eeuw decennialang veel buitenlandse arbeiders aangetrokken. De grootste groepen waren Duitsers, Polen, Joegoslaven, Italianen, Spanjaarden, Hongaren, Tsjecho-Slovaken en Grieken. Deze migratie van Europeanen is echter nog maar nauwelijks terug te zien in het straatbeeld in Zuid-Limburg. Wel overigens in het telefoonboek, dat vooral voor de Oostelijke (045) en Westelijke (046) Mijnstreek veel Zuid- en Oost-Europese namen bevatte.

Overigens werkten ook ongeveer vierduizend Marokkaanse koempels in de Nederlandse mijnen, zoals te lezen is in ‘In en onder het dorp: Mijnwerkersleven in Limburg’ (2012) van Wiel Kusters. De eerste van hen arriveerden echter pas tegen in het midden van de jaren zestig, vlak voor de mijnsluitingen (1965-1974). Hun verloop was daarom hoog. Uiteindelijk vestigden zich slechts tweehonderd à driehonderd Marokkaanse mijnwerkers voor langere tijd in Limburg.

Ondanks de vrij grote immigratie naar Limburg vanwege het mijnverleden, is het wel zo dat in Limburg relatief weinig mensen wonen die behoren tot de zogenoemde grote vier klassieke niet-Europese/Angelsaksische herkomstgroepen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen). De officiële cijfers (zie figuur 1) wijzen dat uit.

Vlakbij Limburg ligt een van grootste stedelijke gebieden van Europa

De uitzonderingen op deze regel zijn de Noord- en Midden-Limburgse (industrie)steden, Venlo, Venray, Roermond en Weert. Voornamelijk door de werving van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders en hier opvolgende gezinsmigratie is het aandeel inwoners met een niet-Europese/Angelsaksische achtergrond hier voor Limburgse begrippen relatief hoog.  Dit aandeel is vergelijkbaar met dat in andere voormalige industriële gebieden buiten de Randstad, zoals in Noord-Brabant of in Twente.

Figuur 1. Aandeel inwoners met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond, 1-1-2018

Bron: CBS 2018

Op de kaart in figuur 1 wordt (Zuid-)Limburg omringd door een mysterieus wit gebied dat dezelfde kleur heeft als de Noordzee. In het aan Limburg grenzende gebied wonen echter wél mensen. Wat heet, zo ligt er ten oosten van Limburg, op slechts een half uurtje rijden over de Autobahn, een van grootste stedelijke gebieden van Europa.

Dit gebied, de metropoolregio Rijn-Ruhr, is met meer dan elf miljoen inwoners veel groter en dichter bevolkt dan de Nederlandse Randstad. Ook als we ons alleen richten op het gebied dat direct aan Nederlands-Limburg grenst, kunnen we niet anders dan concluderen dat we hier te maken hebben met een bevolkingsrijk gebied. Alleen al in de conurbatie Luik-Limburg-Aken, die zich uitstrekt over Nederland, België en Duitsland (zie figuur 2) wonen ongeveer 1,8 miljoen mensen. Van deze mensen woont slechts ongeveer een derde in Nederlands-Limburg.

Figuur2. De conurbatie Luik-Limburg-Aken (LLA)

Er is veel interactie met Belgische Limburgers, Duitsers en Walen

Uiteraard houden de mensen zich ook hier niet aan de (volledig open) landsgrenzen. Er vindt behoorlijk wat interactie plaats tussen Nederlandse en Belgische Limburgers, Duitsers en Walen. Zij komen elkaar dan ook vaak tegen, bijvoorbeeld op het werk, op school, in winkelcentra of bij evenementen. Zou de bevolkingssamenstelling naar herkomstgroep van het witte gebied vlak buiten Limburg (zie figuur 1) een oorzaak kunnen zijn van de populariteit van PVV in deze provincie? Hiervoor moeten we eerst maar eens in kaart brengen hoe de bevolkingsopbouw naar etniciteit  in deze gebieden eruitziet.

Het direct aan Nederlands-Limburg grenzende buitenland kunnen we in drie gebieden verdelen: Belgisch-Limburg in Vlaanderen, Noord-Rijnland in Duitsland en de agglomeratie Luik in Wallonië. Zoals we zullen zien, zijn dit alle drie regio’s die op grote schaal te maken hebben gehad met internationale migratie en daardoor etnisch zeer divers zijn geworden. Dit in tegenstelling tot Nederlands Limburg dat hier, als een etnisch redelijk homogene enclave, middenin ligt.

Tijdens de Belgische revolutie van 1830 koos vrijwel heel Limburg de kant van de opstandelingen. Toch zou deze gebeurtenis uiteindelijk leiden tot een splitsing van Limburg in een Belgisch en Nederlands deel (zie figuur 3). Dit kwam doordat generaal B.J.C. Dibbets voor Nederland Maastricht bezet hield en doordat de Heilige Alliantie wenste dat een op Frankrijk georiënteerd België niet rechtstreeks aan Pruisen zou grenzen. Om deze wens te vervullen, zou de huidige provincie Nederlands-Limburg als bufferzone moeten fungeren (dit artikel van rechtshistoricus Louis Berkvens verschaft nadere informatie).

Figuur 3. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden 1815-1830 en de opdeling van Limburg vanaf 1839*

* Op het rechterkaartje is ook het historische Hertogdom Limburg te zien, waaraan de huidige provincies haar naam ontlenen. Op het oostelijk deel van de Belgisch-Limburgse exclave Voeren en de Nederlands-Limburgse dorpen Epen, Mechelen en Wahlwiller na, ligt dit voormalige hertogdom tegenwoordig in de Waalse provincie Luik.

Na 1839 waren de Limburgers dan ook over twee verschillende staten verdeeld. De culturele en taalkundige verwantschap bleef echter onverminderd bestaan. In de twintigste eeuw kwam hier mede door immigratie enige verandering in.

Daar waar de Nederlands-Limburgse steenkoolmijnen in de periode 1965-1974 dichtgingen, bleven ze aan de Belgische kant van de grens nog bijna twee decennia open. De laatste twee steenkoolmijnen in Belgisch-Limburg, die van Zolder en Houthalen, sloten pas in 1992.

De werving van buitenlandse arbeidskrachten ging veel langer door in Belgisch-Limburg en had ook veel meer dan aan de oostelijke zijde van de Maas een blijvend karakter. Dat laatste kwam mede door op arbeidsmigratie volgende gezinsmigratie. Daar komt nog eens bij dat de behoefte aan buitenlandse arbeidskrachten in België veel groter was dan in Nederlands-Limburg. Dit was al zo al vanaf de jaren twintig, toen bijvoorbeeld veel Poolse en Oekraïense mijnwerkers zich in het Kempense steenkoolbekken vestigden. Al gauw daarna werden Italianen, voornamelijk Calabrezen en Sicilianen, de grootste groep onder de gastarbeiders.

In het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog kwamen er meer dan vijftigduizend Italiaanse arbeiders naar Belgisch-Limburg. Na de mijnramp in het Waalse Marcinelle in 1956, waarbij 262 mijnwerkers, waaronder 136 Italianen, om het leven kwamen, ondersteunde de Italiaanse regering arbeidsmigratie naar België niet meer.

In Belgisch-Limburg is het migrantenverleden nog heel zichtbaar

De migratie van Italianen naar Belgisch-Limburg buiten de officiële kanalen ging overigens wel gewoon door. Omdat dit echter op een minder grote schaal dan voorheen gebeurde, zagen de Belgische mijnen zich genoodzaakt arbeiders in andere landen (bijvoorbeeld Griekenland, Spanje, Marokko of Turkije) te rekruteren. Dat gebeurde dan ook op grote schaal.

De met de mijnbouw gepaard gaande immigratie heeft een grote sociaal-culturele wissel getrokken over Belgisch-Limburg. Van een landelijke etnisch homogene streek, veranderde de rustieke Limburgse Kempen in enkele decennia in een industriële regio, die met afstand de meest multiculturele van Vlaanderen was. Gemeenten als Genk en het aan de Nederlandse Westelijke Mijnstreek grenzende Maasmechelen werden zogenoemde majority-minority cities, waar meer dan de helft van de inwoners een migratieachtergrond had.

In tegenstelling tot Nederlands-Limburg, waar het migrantenverleden niet echt meer zichtbaar is in het straatbeeld, is dat in Belgisch-Limburg overduidelijk wel het geval. Het specifieke Limburgse culture leven staat in België dan ook veel meer onder druk dan in Nederland. Zo blijkt uit onderzoek van de taalkundigen Rob Belemans en Ronny Keulen dat er steeds minder Limburgs wordt gesproken in Belgisch-Limburg.

Niet alleen in Limburg werd Limburgs gesproken

In de voormalige mijnbouwsteden ontstond zelfs een aparte straat-/creolentaal, het cités. De woordenschat van het cités bestaat uit zowel Nederlands/Limburgse als Italiaanse woorden. De grammatica is zoals in het Limburgs, maar de melodie is Italiaans. Verder is de taal sterk vereenvoudigd, zo is er slechts één lidwoord (de), en herbergt zij tal van leenwoorden uit het Grieks, Spaans, Darija (Marokkaans-Arabisch) en Turks.

Ook de Duitse regio Noord-Rijnland, die ten oosten van Nederlands-Limburg ligt, is zeer multicultureel. In deze regio, die bestaat uit de aan Limburg grenzende Regierungsbezirken Düsseldorf en Keulen, wonen maar liefst 3,2 miljoen mensen met een migratieachtergrond en bijvoorbeeld meer personen met een Turkse achtergrond dan in heel Nederland.

Iets wat niet bijster veel mensen in Nederland meer weten is dat de verspreiding van het Limburgs zich niet beperkte tot het grondgebied van de beide provincies Limburg. Ook ten oosten van Nederlands-Limburg werd Limburgs gesproken (zie figuur 4). Het taalgebied van het Limburgs strekte zich oostwaarts zelfs nog uit tot buiten het landoppervlak dat is weergegeven in figuur 4. Het reikte tot Remscheid, een stad in het Bergisches Land ten zuiden van Wuppertal, hemelsbreed op ongeveer zeventig kilometer van de Nederlandse grens. Duitse taalkundigen noemen het dialect dan ook niet ‘Limburgs’, maar ‘Südniederfrankisch’.

Langzamerhand verdwijnt het Limburgs in het Rijnland. Door de bank genomen kunnen we stellen dat tegenwoordig veel oude mensen het nog spreken, mensen van middelbare leeftijd het vaak alleen nog maar verstaan en dat jongeren totaal geen kennis van het Limburgs meer hebben. Dat geldt ook voor de andere twee dialecten die in het noordelijk deel van het Rijnland worden gesproken, het Ripuarisch en het Kleverlands.

Het Ripuarisch, dat voor Limburgssprekenden goed te volgen is en vice versa, is een Middel-Duits dialect dat behalve in het Rijnland ook in het uiterste zuidoosten van Limburg (bijvoorbeeld in Kerkrade en Vaals) voorkomt. Het sterk aan het Brabants verwante Kleverlands wordt in het noordelijke, en veel minder verstedelijkte en multiculturele, deel van het Noord-Rijnland gesproken. Zoals te zien is in figuur 4, wordt het Kleverlands in Limburg ten noorden van Venlo als omgangstaal gebruikt.

Taalkundig hoort dit deel van Limburg, waar opmerkelijk genoeg ook een stuk minder vaak op de PVV wordt gestemd dan in de rest van de provincie, dan ook meer bij Brabant dan bij Limburg. De ontwikkeling van het verdwijnen van het dialect in het Rijnland en de oorzaken hiervan heeft Georg Cornelissen beschreven in het boek ‘Meine Oma spricht noch Platt’ (2008).

Figuur 4. De noordelijke dialectgroepen van de Rijnlandse waaier

© WRR

Door arbeidsmigranten en vluchtelingen veranderde het Rijnland

Cornelissen noemt immigratie als een belangrijke drijfveer achter het verdwijnen van het Limburgs (en Ripuarisch) in het Rijnland. Vanaf het begin van de negentiende eeuw nam de industrialisatie in het Noord-Rijnland en het daaraan grenzende deel van Westfalen een hoge vlucht. Vanaf deze tijd trokken de mijnbouw en industrie een enorme hoeveelheid arbeiders en hun gezinnen van buiten aan. Het gaat hierbij letterlijk om miljoenen mensen die van het Ruhrgebiet, de Wuppervallei (na Manchester de oudste industrieregio van Europa), en de gebieden rondom de steden Düsseldorf en Keulen hun nieuwe thuis maakten.

Aanvankelijk ging het vooral om Duitsers uit andere delen van het land, Polen, Oostenrijkers, Hongaren en Italianen. In de tijd van het naoorlogse West-Duitse Wirtschaftswunder (1948-1973) kwamen veel arbeidsmigranten uit landen rondom de Middellandse Zee naar Noordrijn-Westfalen. Turken en Italianen vormden daarbij de grootste groepen.

Behalve veel arbeidsmigranten en hun gezinnen kwamen er ook veel vluchtelingen naar het Rijnland. In de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog betrof het hierbij vele Heimatvertriebenen. Dit waren Duitsers afkomstig uit de in de oorlog verloren gegane gebieden ten oosten van de Oder-Neisse-grens, de nieuwe grens met Polen. Vanaf het einde van de jaren tachtig kwamen de vluchtelingen veelal uit het buitenland, waarbij Syriërs het meest recente voorbeeld zijn.

Het woord ‘Pruis’ kreeg een andere betekenis

Uiteraard waren deze nieuwkomers het Limburgs of Ripuarisch niet machtig. De nieuwe lingua franca die ontstond was het zogenoemde Rijnlandse regiolect. Dit regiolect is, ondanks dat het onmiskenbaar nog kenmerken van het Limburgs en Ripuarisch heeft, vooral gebaseerd op het standaard-Duits. Het is inmiddels wijdverbreid in het hele Rijnland. Van het Limburgs/Südniederfränkisch is, op wat uitingen (bijvoorbeeld in het Düsseldorfer Platt) gedurende het carnavals-seizoen na, niet veel meer over.

Kenmerkend is dat het Limburgse woord Pruusj (Pruis), dat vroeger zowel aan de Nederlandse als aan de Duitser kant van de grens werd gebruikt om een Duitser aan te duiden die geen Limburgs sprak, een andere betekenis heeft gekregen. Het wordt tegenwoordig alleen nog maar aan de westkant van de grens gebruikt en heeft daarbij betrekking op iedereen die met een zwart-wit nummerbord de grens over komt rijden.

Nu we de in westelijke en oostelijke richting aan Nederlands-Limburg grenzende gebieden hebben besproken, rest ons nog een beschrijving van de regio ten zuiden van Limburg. Als we de omstreden Belgisch-Limburgse exclave Voeren buiten beschouwing laten, bevinden we ons dan in Wallonië. Ook hier is het Limburgse dialect nog te horen. Dit is echter alleen het geval in de dunbevolkte gebieden in de richting van het Drielandenpunt (zie ook figuur 4), waar tot het einde van de achttiende eeuw het Hertogdom Limburg ongeveer lag (zie figuur 3).

De met afstand grootste Waalse stedelijke agglomeratie die in de buurt van Limburg is gesitueerd, is die van de stad Luik. Deze agglomeratie, die ongeveer 600.000 inwoners heeft en daarmee de grootste van Wallonië is, reikt met haar noordelijke voorsteden Oupeye en Visé tot aan de Nederlandse grens. De afstand van deze Luikse voorsteden tot de bebouwde kom van Maastricht is minder dan tien kilometer.

Het wordt inmiddels een wat eentonig verhaal, maar ook de agglomeratie Luik is erg multicultureel. Zo heeft in de gemeente Luik maar liefst 62 procent van de inwoners een migratieachtergrond. Van de 157 verschillende niet-Belgische herkomstgroepen die de stad kent, zijn Marokkanen en Italianen de groepen die het sterkst vertegenwoordigd zijn onder de Liégeois. En ook dat is weer te wijten aan de instroom van gastarbeiders en hun gezinnen vanwege de sterke industrialisatie van de agglomeratie Luik.

Het is geen toeval dat de drie regio’s rondom (Zuid-)Limburg een vergelijkbare economische en sociaal-culturele ontwikkeling hebben doorgemaakt. De regio’s zijn namelijk alle drie letterlijk (Belgisch-Limburgse Kempen en Luik) en bijna letterlijk (Noord-Rijnland) gebouwd op steenkool (zie figuur 5).

Figuur5. Historische steenkoolgebieden in Nederland, Noordrijn-Westfalen en het oosten van België.

© Hans Erren

De vroege sluiting van de Nederlandse steenkolenmijnen was cruciaal

Dat de Nederlands-Limburgse mijnstreek uiteindelijk veel meer haar eigen identiteit heeft behouden dan haar omringende regio’s, komt voor een groot deel door de relatief vroege sluiting van de Nederlandse steenkoolmijnen. Zonder deze, mede door de vondst van Gronings gas ingegeven, sluiting had de bevolkingssamenstelling van Zuid-Limburg er naar alle waarschijnlijkheid tegenwoordig heel anders uitgezien.

Dit is zeker het geval als de rekrutering van gastarbeiders op hetzelfde niveau was doorgegaan als in het begin van de jaren zestig. Uiteindelijk waren de verantwoordelijke mijnbeambten dan daarbij nadrukkelijker gaan kijken naar landen als Marokko en Turkije. De destijds sterke economische groei in Spanje en Noord-Italië leidde namelijk tot een afname van het aanbod van Zuid-Europese arbeidskrachten. En van gastarbeiders uit Marokko en Turkije is bekend dat hun retourmigratiecijfers veel lager en hun gezinsherenigingscijfers veel hoger waren dan die van hun Zuid-Europese evenknieën.

Vanuit de rest van Nederland wordt vaak wat meewarig gekeken naar het relatief grote aandeel PVV-stemmers onder het Limburgse electoraat. Uiteraard kent de regio zo haar sociaal-economische problemen. Maar waarom ageren juist Limburgers via hun stemgedrag zo erg tegen immigratie en de multiculturele samenleving, terwijl de cijfers uitwijzen dat het met deze zaken nog alleszins meevalt in hun provincie?

Limburg wordt omsloten door multiculturele gebieden

Door alleen te kijken naar de Nederlandse statistieken zien mensen vaak over het hoofd dat Limburg als het ware wordt omsloten door gebieden die in zeer hoge mate multicultureel zijn. Het aandeel mensen met een (niet-Europese) migratieachtergrond is in deze gebieden zelfs hoger dan in de meest diverse provincies in het westen van Nederland. Toen bij wijze van spreken het eerste vliegtuig met Surinamers die na de onafhankelijkheid verkozen voor migratie naar Nederland nog moest landen op Schiphol, was een in omvang onbeduidende Belgische gemeente als Maasmechelen, die grenst aan de Nederlandse Westelijke Mijnstreek, al etnisch zeer divers.

Omdat mensen zich uiteraard niet aan de landsgrenzen houden, zien Limburgers met eigen ogen hoe massale immigratie de culturele identiteit van een regio aan kan tasten. Zo kan de auteur van dit artikel, die zelf afkomstig is uit de Westelijke Mijnstreek, zich nog herinneren dat bij zijn grootouders thuis de communicatie met aangetrouwde (en reeds op leeftijd zijnde) familie uit Mönchengladbach volledig in het Limburgs dialect plaatsvond. Tegenwoordig moet hij echter zijn middelbareschool-Duits van stal halen om in die stad een gesprek aan te knopen.

Doordat mensen met grote regelmaat de grens oversteken, komen Limburgers ook in aanraking met de minder florissante kanten van de multiculturele samenleving. Dit kan variëren van Duits-Turkse jongeren die de coffeeshops in Venlo en Roermond bevolken, overlast van Marokkaanse jongens uit de Luikse banlieue Droixhe op de koopavond in Maastricht, tot de georganiseerde criminaliteit van Calabrezen. Dit overigens zonder het representatieve deel van deze bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld als buren, te leren kennen.

Er zijn raakvlakken met etnisch homogene plaatsen in de Randstad

De hierboven beschreven negatieve aspecten van immigratie en de multiculturele samenleving spelen ook in etnisch homogene plaatsen in de Randstad. Het hoge percentage PVV-stemmers in Limburg is daarom deels te vergelijken met dat in bijvoorbeeld Katwijk, Edam-Volendam, Oostzaan en Westland, maar dan op grotere schaal. Ook deze gemeenten zijn vrij homogene enclaves in multicultureel gebied – in dit geval van het stedelijk gebied in de Randstad – waar bedreiging van de eigen identiteit wordt gevoeld. En dat, wederom net zoals in (Zuid-)Limburg, zonder de migranten en hun kinderen daadwerkelijk ‘echt’ te kennen, bijvoorbeeld als buurman of lid van een vereniging.

Voor alle volledigheid: de zeer hoge mate van multiculturaliteit in de gebieden rondom Limburg wordt hier als een extra mogelijke verklaring van de populariteit van de PVV in die provincie aangedragen. Dat neemt niet weg dat de eerder door onderzoekers te berde gebrachte mogelijke verklaringen, zoals sociaal-economische achterstand, ontkerkelijking, lage sociale cohesie en de afstand tot Den Haag, wel degelijk ook hout kunnen snijden.

Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!