De ongrijpbare ChristenUnie. Hoe klein rechts naar links verschoof

BasHengstmengel 16-7-22
Carola Schouten en Gert-Jan Segers van de ChristenUnie

De ChristenUnie is een kleine, maar zeer invloedrijke partij. De CU is al tien jaar steunpilaar van de Rutte-kabinetten. Niet lang geleden ging de CU nog door voor een conservatieve partij. Bas Hengstmengel over ‘de ongrijpbare ChristenUnie’. ‘De CU is sterk beïnvloedbaar door de politieke windrichting van de dag, ook als die naar links waait.’

door Bas Hengstmengel

De Volkskrant noemde de ChristenUnie eens ‘de ongrijpbaren van het Binnenhof’: ‘Met de linkerschouder leunen ze tegen GroenLinks aan: barmhartig voor vreemdelingen, het klimaat is topprioriteit, inkomensongelijkheid moet verkleind. De rechterschouder schurkt tegen de SGP aan.’ De schijnbare tegenstellingen geven de ChristenUnie een ongrijpbaar karakter.

De meest gangbare indeling van politieke partijen is die op twee assen: progressief-conservatief en links-rechts. Eind 19de en begin 20ste eeuw betekenden ‘rechts’ en ‘links’ eenvoudigweg wel-of-niet-confessioneel. Christelijke partijen waren dus rechts. Tegenwoordig is het veeleer een sociaaleconomische aanduiding (meer of minder overheidsinmenging). Dergelijke indelingen zijn natuurlijk betrekkelijk, maar geven toch een indicatie van hoe onderzoekers of kiezers partijen plaatsen.

Schijnbare tegenstellingen

Partijen als de SGP en het CDA worden structureel ingedeeld in de rechts-conservatieve hoek. Met de CU is echter iets merkwaardigs aan de hand. Op de as links-rechts wordt de CU vrijwel altijd ingedeeld aan de linkerzijde. Op de as progressief-conservatief wisselt het beeld echter sterk.

Dat hangt er ongetwijfeld mee samen dat de CU op sommige thema’s (medische ethiek bijvoorbeeld) principieel-conservatief is en op andere thema’s juist progressief/flexibel. Op sociaaleconomisch terrein en klimaatbeleid neigt de partij bijvoorbeeld in links-progressieve richting en is het stemgedrag vergelijkbaar met dat van de links-progressieve oppositie (SP, GL, PvdA, PvdD).

Publicist Bart-Jan Spruyt schreef eens dat je de ChristenUnie goed moet kennen om chocolade te kunnen maken van alle schijnbare tegenstellingen: ‘Beetje links, beetje rechts. Serieus, maar ook vrolijk. Principieel én pragmatisch. Mensen met een overtuiging én een bestuurlijke instelling. Beschikbaar, maar geen machtswellustelingen. De Bijbel, maar ook een verkiezingsprogramma dat in het teken van de haalbaarheid staat. Godsdienstvrijheid en islamkritiek.’ Dat ongrijpbare is echter niets nieuws. ‘Wie de partij kent, weet dat die flexibiliteit er altijd is geweest en uit een duidelijke identiteit voortvloeit.’ (Nederlands Dagblad 11-8-2017).

De linkse kerk

Voor de bundel De Linkse Kerk die onlangs verscheen, schreef ik een hoofdstuk over de koers van de ChristenUnie. Ik analyseer daarin hoe de CU zich vanaf 2000 heeft ontwikkeld vanuit haar voorlopers GPV en RPF. Deze partijen golden samen met de SGP jarenlang als ‘klein rechts’.

De RPF was ontstaan uit onvrede over de opkomst van de evangelisch-radicale groep binnen de ARP in de jaren ’60. De evangelisch-radicalen waren progressieve christenen die meenden dat christelijke politiek linkse politiek was – Jezus kwam immers op voor de zwakken en gemarginaliseerden – en dat het Evangelie een revolutionaire, progressieve boodschap was.

Behoudende ARP’ers voelden zich er niet meer thuis. De door hen in 1975 opgerichte RPF was sociaaleconomisch liberaal en moreel conservatief. Onder haar eerste fractievoorzitter Meindert Leerling was de RPF een getuigenispartij, strijdend tegen moreel verval, strevend naar een kleine overheid en verlaging van uitkeringen en met een afkeer van de verzorgingsstaat.

Het GPV (1948) was afkomstig uit de wereld van de vrijgemaakt-gereformeerden en kende lange tijd een gesloten en exclusief karakter. Gaandeweg werd de partij, net als de kerk, opener. In de jaren ’90 ging het GPV op in de brede evangelisch-reformatorische familie, waartoe ook de EO en de RPF behoorden. Daarmee werd ook de deur naar samenwerking met de RPF opengezet.

Het GPV stond op het gebied van milieu en sociaaleconomische politiek als linkser te boek dan de RPF, maar was voor het overige zonder meer behoudend. In de tweede helft van de jaren ’90 werd het GPV echter links ingehaald door de RPF onder leiding van haar fractievoorzitter Leen van Dijke. Van Dijke koos nadrukkelijk voor een linkser profiel, dat hij ‘christelijk-sociaal’ doopte.

De RPF ging zich meer en meer profileren met onderwerpen op sociaal terrein, milieu en ontwikkelingssamenwerking. Zij presenteerde zich nu als het sociale alternatief voor het CDA en het christelijke alternatief voor GroenLinks. De notie van de overheid als ‘schild voor de zwakken’ werd steeds vaker ingevuld met een actief overheidsoptreden teneinde sociale problemen op te lossen. De RPF profileerde zich nadrukkelijk als milieupartij en trok op dit terrein op met links.

Achterban op drift

Bij haar oprichting positioneerde de CU zich nog nadrukkelijk als beginselpartij. Het orthodox-protestantse karakter maakte bovendien dat er voor katholieken geen plaats was. Er heeft echter – al ingezet door de RPF – een verbreding van de achterban plaatsgevonden, eerst naar evangelische christenen, daarna naar katholieken. De partij werd breder, maar ook moeilijker te plaatsen.

Volgens CU-kenner Remco van Mulligen is de achterban van de CU een wereld in beweging. De CU-kiezer is ‘op drift geraakt’ en daarmee ook de CU. ‘De partij gaat soepel om met homo’s, katholieken en andersdenkenden en wordt daardoor acceptabeler voor niet-gelovigen, maar ook moeilijker te duiden.’ (Volkskrant 5-8-2017)

De CU is van een beginselpartij een programmapartij geworden, of beter: een idealenpartij. Men heeft ook expliciet afscheid genomen van het herkersteningsideaal. De meest zichtbare breuk kan getraceerd worden tussen de verkiezingsprogramma’s van 2002 en 2006. Er is minder nadruk op fundamentele principiële bezinning en antithese, maar er is juist meer pragmatisme, zakelijkheid en het ad hoc aanpakken van maatschappelijke problemen, ook al is dat ‘met hart en ziel’ (zoals CU’ers dat graag uitdrukken). Maakbaarheidsdenken is de CU niet vreemd.

Afstand tot de SGP

De verschuiving van de CU maakt dat er sprake is van een groeiende kloof tussen CU en SGP. Tekenend is dat, zoals onlangs bekend werd, de fracties van CU en SGP in het Europees Parlement bij de komende Europese verkiezingen in 2024 na bijna 40 jaar niet langer met een gezamenlijke lijst komen. Het initiatief voor de breuk ligt bij de CU. Weliswaar kunnen de partijen elkaar op ‘de belangrijkste christelijke thema’s vinden’, maar steeds minder in andere politieke dossiers. De verschillen in stemgedrag zijn de afgelopen jaren toegenomen. ‘Op grote thema’s zoals migratie, klimaat en de Europese samenwerking rond deze twee uitdagingen zijn de verschillen tussen onze partijen steeds duidelijker zichtbaar,’ aldus de CU in een gezamenlijk persbericht (14 juli 2022).

Vrijheidsrechten

De verschuiving die de CU doormaakte, is overigens niet uit luxe geboren. Sinds de invoering van de Algemene wet gelijke behandeling en zeker sinds het homohuwelijk en de legalisering van euthanasie zijn orthodoxe christenen zich er steeds meer van bewust dat ze een kleine minderheid zijn in Nederland.

De Paarse kabinetten waren daarbij een wake-up call. De CU wil zich minder richten op ‘achterhoedegevechten’ (abortus, euthanasie) en meer op ‘voorhoedegevechten’ (vluchtelingen, prostitutie), waar nog resultaat bereikt kan worden, al dan niet samen met linkse en progressieve partijen.

De minderheidspositie vertaalt zich binnen de CU in een steeds grotere nadruk op vrijheid, met name vrijheid van godsdienst, onderwijsvrijheid en vrijheid van  meningsuiting. Dat zijn namelijk de vluchtheuvels waarop ook CU’ers zich willen kunnen terugtrekken. De keerzijde is natuurlijk dat die vrijheden dan ook aan anderen gegund moeten worden.

Voor een partij met voorlopers die inmenging van de overheid op moreel terrein niet zonder meer afwezen, is dat best wennen. ‘Deel de vrijheid’ is nu één van de drie kernwaarden van de CU. Vanuit een sterke levensbeschouwelijke identiteit vindt de CU op het punt van klassieke grondrechten opvallend genoeg juist aansluiting bij de kampioenen van de (individuele) vrijheidsrechten: de liberalen.

Christelijk-sociaal

Voormalig fractievoorzitter André Rouvoet heeft het door Leen van Dijke gelanceerde begrip ‘christelijk-sociaal’ nieuw leven ingeblazen en ook tegenwoordig schaart de CU zich achter dit vaandel. Het label heeft oude papieren (teruggaand op Abraham Kuyper), maar staat tegenwoordig symbool voor het ongrijpbare karakter van de CU. Je kunt het namelijk op vele manieren invullen en dat gebeurt in de praktijk dan ook.

Wat de CU ontbeert, is een actuele politieke filosofie. De context van Kuyper en Groen van Prinsterer is de onze niet meer. Zolang zij die actualiseringsslag niet maakt, is zij sterk beïnvloedbaar door de politieke windrichting van de dag, ook als die naar links waait. Niet dat het plakken van een predicaat als ‘links’ als zodanig de discussie verder helpt. Wat wel zou helpen, is dat de CU haar eigen ontwikkeling onder ogen zou willen zien.

Bas Hengstmengel schreef uitvoerig over het ontstaan van de ChristenUnie en hoe de partij opschoof in vergelijking met het eigen begin en nog meer in vergelijking met de voorgangers, de GPV en de RPF, in het boek De Linkse Kerk (hoe Calvinistisch Nederland steeds dezelfde afslag neemt). Het boek is overal verkrijgbaar, zoals ook HIER.