DOSSIER DANIEL: hoe de Iraanse geheime dienst een Nederlandse oud-diplomaat oppakte voor spionage (deel 2)

VLanschot-Sypversie210723 deel 2
Zo begon het: Van Lanschot op bezoek bij de Iraanse ambassadeur in Den Haag. (Beeld: copyright Robbert van Lanschot)

Schrijver, islamkenner en oud-diplomaat Robbert van Lanschot reisde dit voorjaar door Iran en werd door het hoofd van de Iraanse geheime dienst van Qom – het religieuze centrum van het land – officieel beschuldigd van spionage voor Nederland. Hij ontsnapte verrassenderwijs aan opsluiting in een Iraanse gevangenis. In Wynia’s Week doet Van Lanschot exclusief zijn verhaal. Hieronder deel 2.

Het veruit belangrijkste, grootste huis in de binnenstad van Khomein is dat van de familie Khomeini. Het staat aan de oever van een rivier die de stad doorsnijdt, direkt aan een kade die nu de Neauphle-le-Chateaukade heet. Neauphle-le-Chateau is het dorp, niet ver van Parijs, waar Khomeini als banneling woonde. Ook Khomeini’s vader was groot-ayatollah.

Soms gaat die functie vele generaties terug. Binnen de islam is er een grote liefde voor dat soort ketens. Maar voor de grootvader van Khomeini ging die vlieger niet op. Die grootvader was een simpele student, een arme sloeber, die uit India voor zijn islamstudie naar Iran was gekomen.

Het huis van de Khomeini’s is nu een museum, maar is in zijn originele staat gelaten. Het ademt sereniteit uit en ook een zekere sensualiteit. Spierwitte muren, een dak van houten balken en een vloer vol Perzische tapijten. Je zou er zo een dutje willen doen.

De staatsgreep van Ali Khamenei

In alle muren nissen om spullen op te bergen en verder ook één diepere nis, die de Khomeini’s tot gebedsnis diende. Buiten een tuintje, met in het midden een fonteintje dat zoals het fonteintje in Jacques Tati’s film ‘Monsieur Hulot’ wordt aangezet als er bezoekers zijn.

Kader Abdollah schrijft in zijn boek over een catastrofe waarover in Iran niet gesproken wordt: op oude leeftijd, maar nog steeds aan de macht, begonnen Khomeini’s hersenen het te begeven; hij zakte weg in seniliteit.

Ali Khamenei en de zijnen besloten een staatsgreep te doen. Er was een constitutionele weg om Khomeini af te zetten. Artikel 107 zegt dat Khomeini’s opvolging zal worden bepaald door ‘experts, gekozen door de bevolking’. Maar Khamenei besloot dus die weg niet te volgen.

Kader Adollah beschrijft dit koningsdrama als volgt: ‘Khomeini verloor geleidelijk zijn geheugen. De dag kwam dat hij zelfs mensen uit zijn nabije omgeving niet meer kon herkennen. Rafsanjani en Khamenei, zijn twee belangrijkste functionarissen, grepen de macht en verdrongen Khomeini onmerkbaar naar de achtergrond’.

En dan, iets verderop in het boek, de abdolliaanse zin: ‘Khomeini was nog niet dood, maar hij behoorde al tot het verleden.’

In het jaar 872 AD, dus bijna 240 jaar na het overlijden van de Profeet Mohammed, werd de Twaalfde Imam – de Mahdi (de Messias) – geboren. Met de Mahdi was de voor Joodse, christelijke en islamitische numerologen miraculeuze keten van ‘twaalf’ voltooid. Rond zijn geboorte zijn vele verhalen ontstaan van mythische porporties.

De Elfde Imam werd verbannen naar Samarra

De bekendste variant gaat als volgt: Al-Mutammid, de khalief van dat moment, was een overtuigd soenni. Hij was, begrijpelijkerwijs, bang voor het betoverende effect dat de geboorte van de Mahdi – de veronderstelde Verlosser – op de bevolking zou kunnen hebben.

Hij had daarom de Elfde Imam, al-Askari verbannen naar Samarra, een garnizoensstadje, rond honderd kilometer ten noorden van Bagdad. Dat Samara was stoffig en saai. Je zou er niet willen wonen. Maar het was wél de perfecte plek om die Elfde Imam van de sjiieten in de gaten te houden.

De khalief had een brigade spionnen naar Samarra gestuurd, waaronder een cohort vroedvrouwen. Binnen de sharia hebben vrouwen gemakkelijke toegang tot vrouwenverblijven. De vroedvrouwen moesten de talrijke schare echtgenotes en slavinnetjes van de Elfde Imam in de gaten houden.

‘Er is geen God dan God en Mohammed is zijn Profeet’

Telkens konden ze de khalief geruststellen. ‘Nee hoor, alle vrouwen en meisjes zijn zo plat als een plank’. Maar in een nacht tijdens de Aban-maand van de Iraanse zonnekalender was het plots zover. Bij het krieken van de dag zwelt de buik van Narcis, een dertienjarig slavinnetje, op en de kleine Mahdi glibbert naar buiten.

Zijn vader, de Elfde Imam, neemt hem op schoot en strijkt met zijn tong over de ogen en mond van de baby. Vervolgens steekt hij zijn tong in het mondje van de baby die zich, zodra zijn vader zijn tong weer terugtrekt, op zijn armpjes richting Mekka wurmt en meteen daarop met de shahada, de geloofsbelijdenis, begint: ‘Er is geen God dan God en Mohammed is zijn Profeet.’ Of misschien zei hij wel de sjiia geloofsbelijdenis die een paar woorden extra heeft: ‘Er is geen God dan God en Mohammed is zijn profeet en Ali is God’s vriend’.

Kort na die gebeurtenis is de vroegwijze Mahdi begonnen zich verborgen te houden in de kelder van het verblijf van zijn vader. Shija-theologen hebben er een plechtig woord voor: Mahdis ‘occultatie’. In die periode onderhield hij slechts contact met een viertal vertrouwelingen. Dat viertal kregen de naam van ‘de ambassadeurs’. In selecte kring gaven zij door wat zij op hun beurt aan wijze uitspraken van de Mahdi hadden gehoord.

In de loop van de eeuwen hebben veel gelovigen beweerd dat zij de Mahdi zijn tegengekomen. Charlatans zijn van alle tijden. Anderen hebben zelfs geclaimd zélf de Mahdi te zijn.

Er is boven de beroemde kelder waarin de Mahdi, zeg maar de échte Mahdi, zich schuilhield een heiligdom gebouwd. Het bouwwerk heeft een koepel die met 188 duizend vellen bladgoud is bedekt. En net buiten Qom is er een plek, Jamkaran geheten, waarvan wordt gezegd dat de Mahdi zich er wel degelijk, bij hoge uitzondering, heeft laten zien.

Het is een gebeurtenis van alweer eeuwen geleden. De gelukkige was een zekere Hasan Jamkarani, die befaamd was om zijn oprechte karakter. Hij vertelde dat hij op een nachtelijk uur tijdens de ramadan, werd bezocht door een groep vrome mannen die hem vol egards verzochten mee te komen.

De jonge gids spreekt, heel uitzonderlijk, ook Engels

Ze begeleidden hem naar een plek – de plek waar nu de Jamkaran Moskee staat – waar hij een jonge man van een jaar of dertig majesteitelijk zag zitten op een sofa bedekt met tapijten en kussens. Meteen besefte hij dat hij tegenover de Mahdi stond. ‘Hier, op deze plek, zul je voor mij een moskee moeten bouwen’,  zei de Mahdi. En hij leerde Jamkarani welke smeekbeden in de moskee gebeden zouden moeten worden.

Ik word naar de Jamkaranmoskee begeleid door een jonge gids uit Qom. Zijn naam is Khaider. Hij spreekt, heel uitzonderlijk, niet alleen Farsi maar ook Engels. We gaan op een donderdagavond – voor veel mensen uit Qom het beste, meest gezegende moment van de week. De afstand vanaf het centrum van Qom is zo’n tien kilometer. Er staan lange files en er wordt druk getoeterd.

Het heiligdom is van verre te zien. Het baadt in een feestelijke Disneylandverlichting. ‘En Khaider, ben je hier al eens eerder geweest?’,  vraag ik. Khaider: ‘Ja, zo’n duizend keer. Al als kind kwam ik hier, aan de hand van mijn ouders. Veel families uit Qom komen hier iedere donderdagavond. Het bezoek aan deze moskee brengt met name op de donderdagavond vele zegeningen’.

Een brigade van twintig man die spiegeltjes wast

Op een koude ochtend in Shiraz, twee weken voor dat bezoek aan Jamkaran, loop ik naar de Shah-e-Cherag, het mausoleum van de broer van Imam Reza, de achtste Imam. Shah-e-Cherag is Farsi voor ‘Koning van het Licht’.

Er ligt een deken van vrieskou over de stad. Ik heb een afspraak met Mahdi, hoogleraar nucleaire fysica aan de Universiteit van Shiraz. Hoog in de lucht: Iraanse straaljagers die met hun uitlaatgassen een Mondriaans patroon van witte strepen over de stad trekken.

Om als buitenlander het gebouwencomplex te betreden en er rond te lopen, moet je vergezeld gaan van iemand van de afdeling voor buitenlandse gasten. In mijn geval een jonge moslima. Over haar schouder een prachtige, groene, oversized, sjerp met daarop de woorden ‘Office for Foreign Guests’. Ze begeleidt me naar professor Mahdi, die iedere dinsdag leidinggeeft aan een brigade van twintig man die spiegeltjes wast. Het gaat om miljoenen spiegeltjes en elk spiegeltje komt éénmaal per jaar aan de beurt.

Om de spiegeltjes te wassen wordt een sectie van het heiligdom met gele plastic linten afgesloten en gaan de spiegeltjeswassers op hoogwerkers aan de slag. Ze hebben doeken bij zich en Iraanse Windex. Voor delen met ver uitstekende richels hebben ze industriële stofzuigers.

Ik vraag hem wat hem ertoe heeft gebracht om dat werk van teamleider op zich te nemen. Zat hij in een depressie waaruit ontsnappen niet mogelijk bleek? Had hij een ziekte die ongeneselijk was verklaard?

‘Daar heb ik nog nooit over gepraat’,  verklaart hij plechtig. ‘Maar voor uw familie is dit toch heel belangrijk om te weten!’ ‘Nee,’  zegt hij, ‘als je een geheim deelt verliest het zijn kracht. Jij bent de eerste die ik erover vertel. Het was in feite maar liefst een tweevoudig wonder dat me overkwam toen ik het zilveren hekwerk rond de graftombe aanraakte’.

Waanzinnig hippe cafés en winkels

Hij haalt er een van de schoonmakers bij, Ali, voormalig accountant, die ook onder de kracht van aanrakingen met het zilveren hekwerk een wonder meemaakte. Ook Ali geeft niet aan wat hem, op zijn beurt, als wonder is overkomen. ‘In een droom hoorde ik dat ik naar het zilveren hekwerk moest komen. Ook ik heb er nooit met anderen over gesproken; jij bent de eerste!’.

Hij trekt uit zijn zwarte kleding een zwarte zakdoek en begint zijn ogen te deppen. Het zijn grote, zware tranen. In het felle licht van het heiligdom trekken ze zilveren vochtstrepen over zijn wangen.

In Shiraz staat er ook nog een andere, minder verheven plek op mijn verlanglijstje: de Shiraz Mall. Die mall is een stuk kleiner dan de Iran Mall in Teheran, maar zeker niet minder exuberant. Het complex ligt aan het einde van de Sattarkhan Boulevard, een lange boulevard met aan weerszijden luxueuze cafés en hippe winkels die, nou ja, zó waanzinnig hip zijn dat je er nauwelijks naar binnen durft.

Jonge vrouwen met ontbloot middenrif

Overal om je heen schallen de nieuwste Iraanse tophits. In de mall zijn op de hoge etages enkele cafés waarover verlekkerd wordt gefluisterd dat jonge vrouwen er soms zelfs met ontbloot middenrif rondlopen – iets dat in de Iran Mall in Teheran niemand zou durven.

Als ik na de mall weer naar buiten loop, raak in een van de openluchtcafés aan de Sattarkhan Boulevard aan de praat met twee jonge vrouwen, beiden ongesluierd. Bij het afscheid maak ik, als ik al weer op de stoep sta, een kleine buiging. ‘Wat,’ zeggen de twee vrouwen, ‘krijgen we geen hug? Misschien zien we je nooit meer!’ Ik: Een hug hier? De stoep is stampvol mensen!’

Er volgen twee hevige, lange hugs. ‘Oef, iedereen heeft ons gezien!’, zeg ik. Zij: ‘Maak je niet druk. Ook als de religieuze politie ons heeft gezien, zullen ze ons niets doen. Ze zullen denken van: oh wat leuk, een grootvader die afscheid neemt van zijn twee kleindochters. Trouwens, ze durven zich sowieso nauwelijks nog op straat te vertonen. De mensen bonken boos tegen hun auto’s. Sommigen zijn zelfs overgegaan naar ons, naar het verzet’.

Naderhand, als ik weer terug ben in Nederland, zie ik in de media dat dat blijkt te kloppen. Sommige leden van de Revolutionaire Garde zijn, zo lees ik, nog een stap verder gegaan en hebben wapentuig uit de overheidsarsenalen aan de oppositie toegestopt.

20 miljoen pelgrims naar Karbala

Jaarlijks is er in een pelgrimstocht van Najaf in Irak naar het mausoleum van Mohammeds kleinzoon Hoessein in Karbala, ongeveer 100 kilometer zuidwestelijk van Bagdad. Er wordt door zo’n twintig miljoen pelgrims aan meegedaan. De jongste Arba’een (letterlijk ‘veertig’,  i e. de veertigste dag na de martelaarsdood van Hoessein) heeft Teheran er alles aan gedaan om het aantal pelgrims uit Iran op te krikken. Het moest het bewijs worden dat het met de secularisatie niet zo’n vaart loopt.

Werkgevers werden aangemoedigd om extra verlofdagen te geven. Er werd geld als reispremie uitgedeeld. En er werd zelfs gesjoemeld met cijfers. Drie, vier miljoen Iraniërs deden mee, hoor je in Iran. ‘Nee hoor’,  claimt Irak, ‘het waren er hooguit twee miljoen’. Teheran heeft zelfs – een novum – Afghaanse landarbeiders aangemoedigd om te mee te doen. ‘Beste geloofsbroeders en -zusters, de bussen staan klaar!’ (Afghaanse mannen in Iran werken op het veld; veel Afghaanse vrouwen werken er in de glastuinbouw).

Velen van hen hebben aan die oproep gehoor gegeven, want Karbala werkt als een magneet. Volgens de shiija geloofsleer vergeeft God je voor iedere stap die je richting het martelaarsheiligdom doet, duizend zonden.

Copyright Wynia’s Week

Lees hier deel 3 (en slot) van ‘Dossier Daniel’.