Graaien in het Groeifonds, je kon erop wachten. Laat politici stoppen met fondsen waarmee ze over hun graf heen regeren.

WW 18 oktober MennoTamminga
Wopke Hoekstra (l) en Eric Wiebes presenteren het Nationaal Groeifonds op 7 september 2020. Foto: ANP / Koen van Weel

Tot ziens groeifonds, hallo graaifonds. Het Nationaal Groeifonds, dat 20 miljard euro zou besteden aan innovaties voor de toekomstige welvaart van Nederland, is na drie jaar precies geworden wat de critici verwachtten en de voorstanders ontkenden: een Sinterklaas voor politiek gegrabbel.

De Tweede Kamer heeft vorige maand onder leiding van VVD-fractievoorzitter Sophie Hermans besloten dat een deel van de bevriezing van de brandstofaccijns in 2024 wordt gefinancierd uit het Nationaal Groeifonds. Daar was het fonds, dat in 2020 is opgericht en eigenlijk pas drie jaar functioneert, nu juist niet voor bedoeld.

Ook in het ‘aardgasfonds’ werd gegraaid

Nee, zeiden politici bij de oprichting in koor, parlement en regering zouden niet dezelfde fouten maken en dezelfde reflexen voorrang geven als bij het vórige fonds dat de Nederlandse economie op lange termijn moest stimuleren. Want het groeifonds was niet de eerste poging van politici om serieuze industriepolitiek te voeren. Tussen 1995 en 2010 bestond er ook al een fonds met deze opdracht. De officiële naam was Fonds Economische Structuurversterking, kortweg FES. Het FES-fonds heette ook wel het ‘aardgasfonds’ omdat een deel van de aardgasopbrengsten voor het fonds werd gebruikt. Na verloop van tijd bleek het FES-fonds een verlengstuk geworden van de verschillende ministeries. Zij gebruiken het geld om gaten in hun jaarlijkse begroting te dichten.

Nee, die fout zou men met het Groeifonds niet nog eens maken.

Maar waarom gebeurt het toch?

Daar zijn twee redenen voor. De eerste is de ontstaansgeschiedenis van het Groeifonds. De aanleiding voor de oprichting was politiek-economisch opportunisme. De rente die de overheid betaalde op leningen was bijna nul of zelfs negatief. Je kon dus ‘gratis’ geld lenen, al moest de overheid de lening later wel weer aflossen.

In 2019 kwam toenmalig minister van Financiën Wopke Hoekstra (CDA) met het idee om eenmalig 50 tot 100 miljard euro te lenen, het geld te investeren op de beurs en de opbrengsten daarvan te besteden aan kennis, innovatie en nieuwe bedrijvigheid. Zijn ambtenaren reageerden sceptisch. Eric Wiebes (VVD), zijn concurrent op Economische Zaken, wilde zelf óók iets doen, maar dan anders. Na het nodige onderling gekibbel kwam het kabinet RutteDrie uit bij het huidige fonds. Ook wel bekend als het ‘Wopke-Wiebes fonds’, vernoemd naar de twee aartsvaders.  

Schuldgevoel

In het fonds zit geen cent. Het is wel goed om dat te beseffen. Het is niet zoals een beleggingsfonds of een pensioenfonds gevuld door bijdragen van beleggers respectievelijk premiebetalers. Het Groeifonds moet elke bijdrage aan een project op de kapitaalmarkt lénen. En daar is geld niet meer gratis.

De ontstaansgeschiedenis van het Groeifonds is van belang omdat op de achtergrond ook een spijtbetuiging meespeelt. Toen in 1959 het aardgasbel in Groningen werd ontdekt wist Nederland niet hoe snel het gas moest worden opgemaakt (want kernenergie was de toekomst). Vanaf de jaren zeventig werden de aardgasbaten smeermiddel voor de sociale verzorgingsstaat en andere leuke dingen. En toen de eindigheid van gas in zicht kwam, ontstond een gevoel van spijt: hadden we de bodemschat niet beter moeten besteden? Had Nederland niet, zoals Noorwegen later wél heeft gedaan, de opbrengsten in een investeringsfonds moeten stoppen? Dan was Nederland nu puissant rijk geweest.

Dus je kunt ook zeggen: het Groeifonds en eerder het FES-fonds waren pogingen om het Noorse oliefonds te imiteren. Maar zoals elke artiest weet: een imitatie haalt zelden het niveau van het origineel.

RutteDrie richtte het Groeifonds op als een gelegenheidsfonds. De gelegenheid was de ultra-lage rente. Nu is er een nieuwe gelegenheid, namelijk de hoge benzineprijzen, en dan heeft dat weer prioriteit. Dat is de tweede reden dat een meerderheid van de Tweede Kamer een greep in het groeifonds doet. Uitgaven in het hier en nu winnen het, zeker in verkiezingsstrijd, van onzekere opbrengsten bij lange termijn politiek. Precies zoals dat met het eerdere FES-fonds ook was gebeurd. En met de kennis van nu kun je wel zeggen: ook een investeringsfonds à la Noorwegen zou ‘geplunderd’ zijn.

De verwording van het Groeifonds is echter meer dan een staaltje politiek opportunisme. De oprichting van het fonds door het kabinet RutteDrie werd gevolgd door de oprichting door RutteVier van nog drie fondsen: een klimaatfonds (35 miljard euro), een stikstoffonds (25 miljard euro) en een fonds voor onderzoek en wetenschap (5 miljard euro). Ook hier is sprake van lege, papieren fondsen. Ook deze fondsen krijgen last van de gestegen rente. Ook hier is het plezierig winkelen voor ministers en volksvertegenwoordigers die nog een begrotingsgat moeten dichten.

Elk fonds is een monumentje

Al deze fondsen zijn een poging lange termijn beleid te ondernemen. En dus ook om als minister over je politieke graf heen te regeren. Elk fonds is een monumentje voor de minister die het heeft bedacht en heeft ingevoerd. En al deze fondsen vertroebelen het zicht op de lopende inkomsten en uitgaven van de rijksoverheid. Ze dragen bij aan onwrikbaar begrotingsbeleid. De enige flexibiliteit die overblijft in crisistijd is dat de minister van Financiën extra uitgaven doet en daarvoor extra geld leent omdat het grootste deel van de begroting al vastligt.  

Dus als het volgende kabinet iets wil leren van de verwording van het Groeifonds dan is het: stoppen met deze fondsen en geen nieuwe oprichten.

Menno Tamminga  is economisch columnist van Wynia’s Week. Eerder was hij redacteur en columnist van Het Financieele Dagblad en van NRC Handelsblad.  

Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de vrijwillig betaalde abonnementen van de lezers. Doet u al mee? Doneren aan Wynia’s Week kan HIER. Hartelijk dank!