Hobsbawm: communist en toch speelse geest

De loyaliteit aan de Britse communistische partij nam bij Eric Hobsbawm (1917-2012) soms bizarre afmetingen aan. Toen zijn eerste vrouw Muriel, op zijn verzoek ook partijlid geworden, bekende dat ze vreemd was gegaan, vond hij dat vergeeflijk. Maar onverteerbaar was dat haar minnaar van buiten de partij kwam. Dit overspel betekende verraad aan het communisme.

We hebben het over een van de beroemdste geschiedschrijvers van de 20e eeuw. De in het Engels geschreven boeken van Hobsbawm verschenen in tenminste 50 andere talen en bereikten een totale oplage die in de miljoenen loopt. Zijn meest succesvolle werk, The Age of Extremes. The Short History of the Twentieth Century 1914-1991 verscheen in 1995, toen de schrijver al bijna 80 jaar oud was. Het boek werd onmiddellijk ingehaald als een klassieker.

In zijn biografie van Hobsbawm probeert Richard Evans, oud-hoogleraar in Cambridge en zelf ook een geschiedschrijver van naam (The Pursuit of Power in Europe 1815-1914, 2016) de vraag te beantwoorden hoe de twee belangrijkste onderdelen van deze levensgeschiedenis, de hondentrouw aan het communisme en het talent als virtuoos geschiedschrijver, met elkaar te rijmen zijn. Hij komt er niet helemaal uit, wat hem moeilijk valt aan te rekenen. De dogmatiek van de politieke sektariër en het raffinement van de lucide historicus, kunnen die twee samengaan? En toch blijkt dat het geval te zijn. Hoe dan ook, het boek van Evans is een feest om te lezen: levendig geschreven, rijk aan smeuïge details en razend knap in de greep op een gecompliceerd levensverhaal.

Hobsbawm is niet alleen interessant als geschiedschrijver, hij was ook persoonlijk getuige van heftige politieke gebeurtenissen. Zijn Pools-joodse grootvader David Obstbaum emigreerde eind 19e eeuw naar Groot-Brittannië. Door toedoen van de Britse ambtenarij werd deze naam al snel verbasterd tot Hobsbawm. Eric werd in Londen geboren, maar verhuisde kort daarna naar Wenen. Hij was dus Brits staatsburger, maar groeide op in een joods-Centraal Europees milieu dat aanvankelijk, maar niet voor lang, de ruimte kreeg in de Oostenrijkse rompstaat die tot de restanten behoorde van het uiteengevallen Habsburgse rijk.

Eric Hobsbawm

Zijn ouders stierven jong, al in 1931 was hij wees, 14 jaar oud. Hij verhuisde met zijn zus naar Berlijn, waar hij werd opgevangen door verschillende ooms en tantes. De ondergang van de Weimar- democratie maakte hij direct mee. Een jaar nadat hij ouderloos was geworden, werd hij lid van de KPD (communistische partij van Duitsland), in zijn ogen de enige politieke kracht die serieuze weerstand kon bieden aan Hitler. De communistische beweging werd en bleef zijn nieuwe thuis.

Op 25 januari 1933, minder dan een week voor de Hitleriaanse Machtübernahme, liep de 15-jarige Eric mee in de laatste en vergeefse massademonstratie (130.000 deelnemers) tegen de opkomst van het nazisme. In maart, toen Hitler de dictatuur vestigde, vluchtte hij met zijn zus, oom en tante naar Londen. Hij meldde zich direct aan als lid van de Britse partij, een communistische splinterbeweging.

Tijdens zijn militaire diensttijd, die hij doorbracht in Engeland, trok hij de belangstelling van de geheime dienst MI-5. Misplaatst was die aandacht zeker niet want Hobsbawm was graag als spion gerekruteerd door de Sovjet-Unie. Ze hebben me nooit gevraagd, stelde hij later met spijt vast. Hij begreep het wel: hij had geen positie van belang en ook niet de banden met het establishment (zoals de beruchte Cambridge-five, onder wie Kim Philby en Anthony Blunt), die hem als geheim informant interessant konden maken.

Als historicus geen dogmaticus

Zijn communistische overtuiging was lange tijd voor Hobsbawm een beletsel om als historicus carrière te maken. Oxford en Cambridge hielden tijdens de Koude Oorlog de poorten voor hem gesloten, op een enkele uitnodiging voor een reeks gastcolleges na. Bij die gelegenheid verscheen de getergde Hobsbawm op witte gymschoenen, wat in de jaren vijftig nog geenszins gebruikelijk was.

Hij moest het doen met een lectoraat aan Burbeck College in Londen, een instelling voor parttime studenten die hem in 1970 tot hoogleraar benoemde. Zijn doorbraak naar het succes lag toen al bijna 10 jaar achter hem. In 1962 publiceerde Hobsbawm, inmiddels 45 jaar oud, The Age of Revolution 1789-1848, het eerste deel van wat een trilogie zou worden over wat hij noemde (en wat inmiddels een gangbare uitdrukking is geworden) ‘de lange 19e eeuw’.

In deze werken over de periode 1789-1914 maakte Hobsbawm duidelijk dat hij als geschiedschrijver geen dogmaticus was maar de begaafde bespeler van vele registers. Het marxistische primaat van de economie was in deze boeken zeker niet afwezig, maar klonk slechts zachtjes door en werd overschaduwd door een rijkdom aan sociaal-culturele nuances. Deze geschiedschrijver bleek een speelse geest te zijn en vooral een getalenteerd verhalenverteller, die meer was beïnvloed was door zijn liefde voor de romanliteratuur dan door het dialectisch materialisme.

Evengoed bleef hij een trouw partijlid. Na de militaire inval door de Sovjet-Unie in Hongarije (oktober 1956) kwam hij in conflict met de leiding van de Britse partij, die Moskou onvoorwaardelijk steunde. Met zijn kritiek nam hij een afwijkend standpunt in, maar de gewapende interventie zonder meer afwijzen, dat deed hij nu ook weer niet.

Evans meent dat Hobsbawm, die hierna in de partij niet meer dan gedoogd werd en zelf geen animo had om afscheid te nemen, een outsider werd met een papieren lidmaatschap. Dat oordeel is te vergoelijkend. Hobsbawm bleef niet alleen trouw aan de communistische partijideologie, ook hield hij vast aan zijn mening dat het Oostblokcommunisme te verkiezen bleef boven het westers-imperialistische kapitalisme.

Kopieerde het westen het communisme?

De partij vaarwel zeggen, dat bleef hij tot het laatst toe weigeren. In The Age of Extremes (1995), het boek dat een triomf zou worden dankzij de veelzijdigheid van de historicus Hobsbawm, zette hij ook nog eens de puntjes op de ideologische i. Vier jaar na de ineenstorting van het Sovjetcommunisme blijft hij het systeem verdedigen. Lenin en massamoordenaar Stalin worden in het boek geprezen om hun ‘indrukwekkende prestaties’.

Hobsbawm gaat nog een stap verder met het subtiele argument dat de Sovjet-orde, met haar uitgebreide sociale voorzieningen, de westerse tegenstander dusdanig onder druk zette, dat het kapitalistische systeem moest worden omgebouwd tot het gemengde en succesvolle bestel van markteconomie en overheidsinterventie. Het kapitalisme, aldus Hobsbawm, zegevierde mede dankzij de correcties die de grote tegenstander afdwong. Nu die opponent was verdwenen, kreeg het marktstelsel vrij spel om alle sociale weefsels af te breken en de gevolgen zouden rampzalig zijn.

Dit argument is 25 jaar na het verschijnen van The Age of Extremes nog steeds actueel. Zo schrijft bijvoorbeeld de Duitse econoom Wolfgang Streeck, voormalig directeur van het Max Planck instituut, in zijn gevierde How Will Capitalism End? (2016) dat het ‘neoliberale’ kapitalisme kampt met het probleem dat het geen serieuze tegenstander meer heeft. De dreiging van de Sovjet-Unie dwong het Westen tot aanpassingen die de sociale stabiliteit bevorderden. Die corrigerende functie, aldus Streeck, is verdwenen en hij voorspelt in het voetspoor van Hobsbawm dat het ontketende kapitalisme op zijn ondergang afkoerst. De schrijver van The Age of Extremes leeft voort.

Richard J. Evans, Eric Hobsbawm. A Life in History, Little, Brown, 785 blz., €34.99