Nederland en de slavernij deel I: Waarom Afrikanen?

gezicht-op-olinda-brazilie-frans-jansz-post-1662
Gezicht op Olinda in Brazilië, 1662 – Frans Post (Rijksmuseum Amsterdam)

In 7 wekelijkse afleveringen beschrijft de Leidse historicus Piet Emmer de Nederlandse slavernijgeschiedenis. Deze week aflevering 1: Waarom werden nu juist Afrikanen als slaven naar de Nieuwe Wereld verscheept?

De Nederlanders waren niet de eersten, die Afrikaanse slaven naar de Nieuwe Wereld hebben gebracht. Zij volgden het voorbeeld van de Portugezen en Spanjaarden, die tot in de vijftiende eeuw deel uitmaakten van de Arabische wereld, waar slaven een alledaags verschijnsel waren. Veel van die slaven kwamen uit West-Afrika, waar ze door Arabische handelaren waren gekocht en vervolgens via de karavaanroutes door de Sahara naar de slavenmarkten in Noord-Afrika waren gebracht. Nadat het Iberische schiereiland zich in 1492 aan de Arabieren had ontworsteld, zetten de Portugezen en Spanjaarden de import van slaven voort. Vandaar dat – ook in 1492 – op het schip van Columbus slaven als matroos meevoeren. De eerste Afrikanen in Amerika kwamen uit Spanje en Portugal en niet uit Afrika. 

Suikerriet

Na 1550 nam de vraag naar slaven uit Afrika explosief toe omdat Portugal een deel van Brazilië had veroverd. Het Noordoosten van die kolonie bleek zeer geschikt te zijn voor de verbouw van suikerriet en de daaruit gewonnen suiker werd snel populair in Europa.  Het had uiteraard meer voor de hand gelegen om suikerrietplantages daar aan te leggen, waar voldoende slaven waren: in West-Afrika. Maar daar was kolonisatie onmogelijk door tegenwerking van de Afrikanen en door de hoge sterfte onder de Europeanen. De Portugezen werden trouwens ook in Brazilië geconfronteerd met hoge sterfte, dit keer niet bij zichzelf, maar bij hun Indiaanse slaven, die ze daar hadden gekocht. Omdat de Indianen geen immuniteit hadden opgebouwd tegen ziektes uit Europa, zoals verkoudheid en mazelen, stierven er miljoenen zodra ze in contact kwamen met de kolonisten en dat betekende een groot tekort aan handen.       

Afrika bleek het enige continent te zijn dat werkkrachten kon leveren, die niet alleen immuun waren tegen ziektes uit Europa, maar ook gedwongen konden worden om naar de overkant van de Atlantische Oceaan te verhuizen. Europeanen konden niet onder dwang naar de Nieuwe Wereld worden gebracht met uitzondering van wat Afrikaanse slaven in Portugal en Spanje, weeskinderen, strafgevangenen en religieus vervolgden. Bovendien was dwangarbeid in Europa altijd maar tijdelijk en anders dan bij slaven was de volgende generatie weer vrij.        

Cham

Nederland had aanvankelijk met die Iberische slavenhandel en slavernij geen bemoeienis, hoewel een paar Nederlanders er wel van op de hoogte waren, omdat ze in Portugese en Spaanse koloniën waren geweest. Aan het begin van de zeventiende eeuw maakten ook Nederlandse schippers kennis met de slavernij door naar West-Afrika te varen om te zien of daar wat te verdienen viel. Dat bleek het geval en de meegenomen textiel, ijzeren en koperen staven, tinnen potten en pannen en koperen armbanden waren bij de Afrikanen zeer gewild. Deze goederen ruilden de Nederlanders voor stofgoud, bijenwas, peper, huiden en ….slaven. De Afrikaanse goederen namen de Nederlanders mee naar huis, maar voor de slaven hadden ze aanvankelijk geen emplooi en dus werden die op een ander deel van de kust weer aan Afrikanen verkocht. Dat was het begin van de Nederlandse slavenhandel.

Anders dan de Portugezen en Spanjaarden, die thuis vaker Afrikaanse slaven hadden gezien, schrokken de Nederlanders (en de Engelsen) aanvankelijk van de zwarte huidskleur. Zwart was lelijk. Dat kwam, omdat de Afrikanen afstamden van Cham, de vervloekte zoon van Noach. Cham – zo zegt het Bijbelverhaal – had zijn dronken vader bespot en daarom waren zijn nakomelingen gedoemd slaaf te zijn.    

Hugo de Groot

In West-Europa werd de vloek van Noach een van de argumenten om de Atlantische slavenhandel en koloniale slavernij te rechtvaardigen. De meeste reisbeschrijvingen uit die tijd benadrukten dat de Afrikanen hemelsbreed verschilden van de Europeanen. Weliswaar gold dat ook voor de Indianen, maar die verdienden medelijden al was het maar vanwege hun zwakke gezondheid en de Afrikanen niet, want die waren vervloekt. De Afrikaanse samenleving was zo gewelddadig, de machthebbers daar zo onberekenbaar en hun wetten zo absurd, dat de Afrikaanse slaven eigenlijk dankbaar moesten zijn wanneer ze hun chaotische continent konden verlaten.

Ook kwam er juridische rugdekking voor de slavenhandel, want in 1625 verscheen ‘Over het recht van oorlog en vrede’ van Nederlands beroemdste jurist, Hugo de Groot. Daarin stelde de auteur dat de overwinnaars na een oorlog een natuurlijk recht op het bezit en de werkkracht van de overwonnenen hadden zodat zij de aangerichte schade weer konden goedmaken. De Groot signaleerde wel een probleem: Nederland en Afrika waren niet in oorlog en daarmee leek de legale basis voor de Nederlandse slavenhandel te ontbreken. Maar zoals veel juristen was hij niet voor één gat te vangen, want de Atlantische slavenhandel kon ook voortvloeien uit de vele ‘rechtvaardige oorlogen’ in Afrika zelf. Die oorlogen leverden slaven op en die konden als oorlogsbuit aan de Europeanen verkocht worden. Blijkbaar was De Groot niet op de hoogte van het feit, dat in Afrika niet alleen krijgsgevangenen tot slaaf werden gemaakt, maar er daarnaast ook vele slaven waren, die die status vanaf hun geboorte van hun moeder hadden geërfd.  

Willem Usselincx

Nadat de Nederlanders in 1629 een deel van Portugees Brazilië hadden veroverd, staakten ze de slavenhandel langs de Afrikaanse kust en begonnen ze slaven over de Atlantische Oceaan te vervoeren. Dat gebeurde door schepen van de West-Indische Compagnie (WIC), die van de regering in Den Haag een monopolie had gekregen voor de handel in het Atlantische gebied. Aanvankelijk aarzelde de directie van de WIC om aan de slavenhandel naar Brazilië deel te nemen en daarom stelde zij naar goed vaderlands gebruik een commissie in om over de morele kant van deze handel te adviseren. Hoewel de notulen verloren zijn gegaan is het resultaat bekend: de WIC ging aan de slavenhandel deelnemen. Willem Usselincx, een steile Antwerpse Calvinist en de geestelijke vader van de WIC, protesteerde. De Nederlandse koloniën in de Nieuwe Wereld zouden alleen moeten worden bevolkt met gekerstende Indianen en immigranten uit Europa. Slavernij kon niet rendabel zijn, dat was typisch iets voor rooms-katholieke naties, die niet konden rekenen. Overigens had Usselincx geen bezwaar tegen het instituut van de slavernij zelf. In Europa bestond immers ook dwangarbeid?

De directie van de WIC luisterde niet naar Usselincx en de Compagnie transporteerde tussen 1630 en 1645 ruim 26.000 slaven naar Nederlands Brazilië. Om de veelal Portugese kolonisten te paaien werden de meeste slaven op krediet verkocht. In 1645 brak er echter een opstand onder de Portugese kolonisten uit en een groot deel van het geleende geld is nooit afgelost. Die schuld en de kosten voor de militaire acties tegen de Portugese vijand liepen zo hoog op dat de West-Indische Compagnie in 1647 failliet ging. De Nederlandse slavenhandel leek daarmee ten einde.  

Volgende week: Nederland en de slavernij – nieuwe klanten in West-Indië.

Meer weten? P.C. Emmer, De geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel (Nieuw Amsterdam, 2019).