Steeds minder cafés, steeds meer koffiebars. Houden alleen boomers nog van de kroeg?

hans
Straten in grote steden die ooit werden gedomineerd door (bruine) kroegen zijn nu vergeven van de koffiebars en latte-winkels. Beeld: YouTube.

Boekhouden is maar boekhouden. Een berekening van wat er per tijdvak aan geld in- en uitgaat. Onlangs verscheen een aan de Erasmus Universiteit gelieerd artikel dat betoogde dat de NS weliswaar boekhoudkundig verlies maakt (recent nog 141 miljoen euro), maar een veelvoud daarvan aan ‘maatschappelijke winst’ (1,33 miljard euro). Dat laatste getal is onder meer opgebouwd uit: sociale inclusie, waardestijging van woningen bij stations, welzijn van werknemers en consumenten en productief gebruik van reistijd.

Je raadt het al: die exorbitante winstcijfers komen niet uit de ‘harde’ economie van de beurzen, het Bruto Nationaal Product en van de vermaledijde begrotingstekorten, maar van de zogenaamde ‘zachte’, ofwel, de ‘betekeniseconomie’. Puur volgens de wetten van die betekeniseconomie is de peperdure, alsmaar uitgestelde aanleg van het nieuwe treinspoor richting Noord-Nederland, de Lelylijn, bijvoorbeeld een no brainer. Doen!

Progressief stokpaardje

Op het eerste gezicht is de ‘betekeniseconomie’ en het opspelen van ‘maatschappelijke winst’ als belangrijke beslisfactor een progressief stokpaardje. Maar plak je deze denkwijze op de Nederlandse horeca, en dan vooral op het drastisch teruglopen van het aantal kroegen (vanaf 2007 is grofweg een derde uit het straatbeeld verdwenen), dan is er ook voor conservatieven het nodige in de ‘betekeniseconomie’ te halen.

Zou je het verdwijnen van kroegen namelijk vertalen naar toenemende vereenzaming, menselijke vervreemding en teruglopende gemeenschapszin, en al die effecten vervolgens kwantificeren naar en inboeken als ‘maatschappelijk verlies’, dan zouden heel wat conservatieve ideologen, die zeggen te hechten aan sociale cohesie en de natuurlijke samenhang binnen een samenleving, weleens voorstander kunnen zijn van een denkbeeldig overheidsprogramma ‘Blaas De Kroeg Nieuw Leven In!’.

Alvorens in te gaan op de sociaalpsychologische gevolgen van het bedreigde kroegleven, laat materieel onderzoek in grote steden zien dat straten die ooit gedomineerd werden door (bruine) kroegen nu vergeven zijn van de koffiebars en latte-winkels. Waar ooit de licht-smoezelige thuishaven huisde van de kletsende mens die gehoor zocht voor zijn of haar gevoelsleven (de teleurstellingen, de overwinningen, de ongelukken, de mazzeltjes) vind je nu brandschone etablissementen met lange tafels, waaraan vaak met oortjes of koptelefoons getooide co-werkers achter laptops zwijgend hun laatste opdrachten, bedenkingen, aanklachten, complimenten en wijzigingsvoorstellen aan het intikken en versturen zijn.

Wat je verder ook van deze ontwikkeling denkt: onderaan de streep komt het in die koffiebars en andere hippe tenten nog zelden voor dat mensen elkaar ter plekke ontmoeten en met elkaar in gesprek raken. Als ze al überhaupt met elkaar in gesprek raken. Want het overgrote deel van de koffiebar-bezoekers loopt linea recta naar een stopcontact, plugt in en begint prozaïsch aan de die dag geprogrammeerde taken. Waarbij de enige verwijzing naar de horeca nog slechts bestaat uit het walmende kopje naast hun laptop. Wie in het voorbijgaan bij dergelijke koffiebars naar binnen kijkt, ziet amper nog het verschil tussen de werkvloer bij een start up en een horecagelegenheid.  

Een vermomde school

Aanhakend op het kwijnende fenomeen kroeg verscheen van de filosoof Hans Schnitzler niet zo lang geleden zelfs een heus boek over het fenomeen kroeg, getiteld Filosofie van de kroeg. Van een kroegliefhebber en iemand die wetenschap inzet als alibi om het kroegleven nader te bestuderen, mag het geen verbazing wekken dat zijn verhandeling uitmondde in een ode aan het verschijnsel ‘kroeg’.

Op het gevaar af dat het stapje voor stapje verder verdampen van het kroegnetwerk symbool komt te staan voor alle feilen in onze samenleving, en daarmee topzwaar wordt, blijft een van Schnitzlers kernpunten de moeite waard. Namelijk dat de kroeg een vermomde school is. En het verdwijnen van kroegen derhalve gelijk staat aan het verdwijnen van noodzakelijke educatie. Schnitzler: ‘Juist doordat je er vluchtige ontmoetingen hebt, is het een goede plek om publiek vertrouwd te raken en sociale vaardigheden op te doen. Het is een soort school: je kunt er oefenen in samenzijn met anderen en fouten maken zonder dat dit direct grote consequenties heeft.’

Ook emeritus hoogleraar Gabriël van den Brink laat in HP/De Tijd, naar aanleiding van zijn nieuwe boek De actualiteit van het archaïsche, doorschemeren dat het vastgelopen-zijn van Nederland niet te wijten is aan te weinig predikers en te weinig moraal (eerder aan een teveel), maar aan het luchtledige waar al die preken in terechtkomen. Hij zegt: ‘Ik ben voor een moraal waarin je morele zorgen veel meer vermengt met reële contacten (-), met mensen met reële problemen. Je moet er niet boven gaan hangen en zeggen: wij staan aan de goede kant van de geschiedenis. Hoe kun je zo arrogant zijn? Ben je God zelf dan?’ 

Juist dat respect- annex goddeloze van een kroeg is heilzaam. En dat je er mogelijk met PVV’ers in contact komt, ziet Van den Brink alleen maar als een pré, zeker nadat hij ze in Noord-Limburg in het kader van wetenschappelijk onderzoek bij bosjes leerde kennen: ‘Het waren prima mensen, heel sociaal, ook in de omgang met vreemdelingen. Er was echt niks mis met die mensen. Dus als ik nou ga zeggen: foute mensen, want PVV, wat doe ik dan eigenlijk?’ Met andere woorden, als het cultiveren van vijandbeelden je verdienmodel is, en bij nogal wat columnisten in het digitale tijdperk is dat het geval, zou het bezoeken van een kroeg wel eens desastreus kunnen zijn: niet voor de samenleving, maar wél voor hun verdienmodel.

Morele zuiverheid

Wat opvalt is dat Schnitzler, Van den Brink en andere pleitbezorgers van de kroeg, dan wel van het soort interactie dat er plaatsvindt, een zekere leeftijd hebben. Hetgeen zou impliceren dat vooral boomers nog zin hebben een ruimte binnen te stappen met voor hen onbekende medemensen. En dat de jongere generaties – gewend als ze zijn hun sociale leven via de smartphone minutieus in te richten – de lokroep van de kroeg in het geheel niet meer voelen.

Sterker: dat de kroeg, juist vanwege het laagdrempelige karakter, voor hen een schimmig broeinest is van wat zij ‘onveiligheid’ plegen te noemen. Een oord waar zomaar iemand een ongewenste hand op een schouder kan leggen, een onwelriekende mondgeur kan verspreiden of een woord kan gebruiken dat volgens de laatste overheidscampagnes als seksistisch veroordeeld dient te worden.

Te vrezen valt dat young professionals en de columnisten die namens hun generatie wekelijks het morele gelijk over iedereen uitstorten amper nog weten hoe een kroeg er vanbinnen uitziet. En hun morele zuiverheid toch vooral bewaken door zich bij digitale tegenspraak, hup, vol op de ‘Block’-toets te verlaten.

Tonnen aan maatschappelijke winst

Kortom, bij elke kroeg die verdwijnt – in Nederland ruim tweehonderd per jaar – krijgt het eendimensionale top down-moralisme, helaas, weer iets meer vrij baan. En alleen al daarom zou het de overweging waard zijn de wetten van de ‘betekeniseconomie’ niet alleen op grote staatsbedrijven toe te passen, maar ook op individuele kroegen die elk jaar, puur boekhoudkundig, dan misschien in de min eindigen, maar dankzij hun rol in het aankweken van sociale vaardigheden door de Erasmus-universiteit op tonnen aan ‘maatschappelijke winst’ worden ingeschat.   

Lang leve de kroeg!     

Wynia’s Week verschijnt 156 keer per jaar en wordt volledig mogelijk gemaakt door de donateurs. Doet u mee, ook straks in het nieuwe jaar? Doneren kan zo.Hartelijk dank!

Donateurs kunnen ook reageren op recente artikelen, video’s en podcasts en ter publicatie in Wynia’s Week aanbieden. Stuur uw reacties aan reacties@wyniasweek.nl. Vergeet niet uw naam en woonplaats te vermelden (en, alleen voor de redactie: telefoonnummer en adres). Niet korter dan 50 woorden, niet langer dan 150 woorden. Welkom!