Toen links nog tegen ‘Europa’ was

De Telegraaf was in 1979 Neerlands grootste krant, kinderen lazen Donald Duck en veel (groot)moeders Libelle of Margriet. Net als nu. Ajax werd in het voorjaar van 1979 landskampioen; de top 4 van de eredivisie bestond verder uit PSV, Feyenoord en AZ. Net als nu – hoewel we met het landskampioenschap misschien nog een slag om de arm moeten houden.
Ook waren er veertig jaar geleden – net als op 23 mei – verkiezingen voor het Europees Parlement. Het was de eerste keer dat de kiesgerechtigde burgers van wat toen nog de Europese Gemeenschap heette rechtstreeks hun vertegenwoordigers konden aanwijzen. Tot dan toe werden de leden van het Europees Parlement gekozen door de diverse nationale parlementen.

Nog een overeenkomst met 2019: er deden aan de verkiezingen van 1979 een aantal zeer pro-Europese partijen mee. Tegenwoordig denken we dan aan GroenLinks of D66, maar veertig jaar geleden waren dat vooral CDA en VVD. Beide partijen waren destijds zó eurofiel dat ze niet eens de moeite namen een eigen programma voor de Europese verkiezingen op te stellen. Het CDA ging de boer op met het ‘Politiek programma’ van de federatieve Europese Volkspartij (EVP); de VVD met het ‘Programma voor Europa’ van de ELD, de overkoepelende organisatie van liberale partijen binnen de Europese Gemeenschap.
In tegenstelling tot het CDA en de VVD was D’66 (toen nog met apostrof) in 1979 geen lid van een Europese partijenfederatie. De Democraten kregen er om die reden flink van langs van VVD-partijvoorzitter Frits Korthals Altes. ‘D’66,’ schreef hij in partijorgaan Vrijheid en Democratie, ‘behoort tot de niet-Europese partijen. Alleen de liberalen hebben een gezamenlijk, door elf partijen democratisch vastgesteld pro-Europees programma.’

‘Een poppenkast’

Voor gepeperde kritiek op het Europese project moest je in 1979 bij links zijn. ‘Het gaat natuurlijk helemaal niet zo lekker in Europa,’ meldde een verkiezingsfolder van de PvdA. ‘Socialisten willen Europa. Maar onder het voorbehoud dat het een ander Europa wordt. We willen de macht van de mensen versterken. We willen meer democratie. (-) Laten zoals het was, dan gaat het zoals het altijd ging. Wij passen daarvoor.’
Voor de Jonge Socialisten was dat niet radicaal genoeg. De jongerenorganisatie van de PvdA vond het Europees Parlement een ‘poppenkast’, de Europese Gemeenschap ‘kapitalistisch en ondemocratisch’ en weigerde mee te werken aan de verkiezingscampagne van de moederpartij. Zelfs een stemadvies voor de PvdA kwam er niet.
Minstens zo kritisch waren in 1979 de voorlopers van GroenLinks. Zo sprak de communistische CPN louter in zeer negatieve bewoordingen over de Europese Gemeenschap, een ondemocratische en miljoenen verslindende ‘vertoning’ die een bedreiging zou vormen voor onze ‘democratische verworvenheden en nationale onafhankelijkheid’.
‘In het Europees Parlement,’ zo stond te lezen in de verkiezingsfolders van de CPN, ‘moet een Nederlandse communist komen om daar op te treden als spreekbuis van de Nederlandse bevolking. Als verlengstuk van acties hier, om samen met de communisten uit Frankrijk en Italië op te komen voor nationale zelfstandigheid.

30051000316049, 2/18/11, 9:46 AM, 8C, 7020×4226 (972+1181), 100%, PPro 01-2011, 1/80 s, R67.1, G34.6, B33.0

Nóg feller was de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP), een andere voorloper van GroenLinks. De partij wilde dat Nederland zich per direct terugtrok uit het ‘gevaarlijke’ Europese bondgenootschap en overwoog aanvankelijk een boycot van de Europese verkiezingen. Die zouden ‘alleen maar een propagandafunctie voor de kapitalistische superstaat’ hebben.
‘De PSP,’ zo stond in haar verkiezingsprogramma, ‘vindt dat deze EG op alle terreinen bestreden moet worden omdat ze gevaarlijk is. Ze dient ontmaskerd te worden als wat ze is: een belangengemeenschap van uitbuitende krachten. De mensen moeten zich de enorme onvermoede macht van deze Gemeenschap bewust worden en moeten op de gevaren gewezen worden die een verdere groei inhoudt.’

‘Europese onzin’

Na het tellen van de stemmen ging de aandacht in 1979 niet zozeer uit naar de uitslag – vergeleken met de Provinciale Statenverkiezingen van 1978 waren er geen grote verschuivingen – als wel naar de opkomst. Slechts 58,1 procent van de kiezers bleek een stembureau te hebben bezocht, het laagste percentage sinds de afschaffing van de opkomstplicht in 1970.
Vooral jongeren hadden het massaal laten afweten – ondanks een reusachtige publiciteitscampagne van het Nationaal Comité Rechtstreekse Verkiezingen Europees Parlement, met advertenties, Postbus 51-spotjes en affiches. Wat een debacle. ‘De Europese instellingen moeten uit de cijfers lering trekken over hun toekomstige functie en betekenis, wil de gedachte van Europese verkiezingen niet achteraf een onzalige blijken te zijn,’ schreef de Volkskant in een striemend hoofdredactioneel commentaar.
Toch was niet iedereen rouwig over de lage opkomst. ‘Het bewijst dat de Europese onzin nauwelijks bij de Nederlandse kiezers is aangeslagen,’ sprak een opgetogen Fred van der Spek, fractievoorzitter van de PSP in de Tweede Kamer. Bouwe Kalma, Europees lijsttrekker van de PSP, sloot zich bij hem aan. ‘Wij zijn verheugd dat de opkomst zo laag is geweest, want daaruit blijkt de afkeer van de mensen voor de Europese Gemeenschap.’
Hoe laag de opkomst deze keer ook is – de 58,1 procent uit 1979 gaat zeker niet gehaald worden – zulke uitspraken zullen we op 23 mei van geen enkele linkse politicus horen. Veertig jaar is een lange tijd.