Voortzetting van het huidige immigratiebeleid betekent een langzame culturele en demografische zelfmoord

van beek
Moslims vieren het einde van de ramadan in Amsterdam Nieuw-West. Beeld: iamsterdam.com.

Het debat over islam en immigratie is weer opgelaaid. Aanleiding was een AI-video van Geert Wilders over ‘het Nederland van 2050’. Daarin toont Wilders een toekomstbeeld van een geïslamiseerd Nederland. Politici en opiniemakers sprongen er bovenop, met als gevolg: veel verontwaardiging, maar weinig inhoud. In het eerste deel van mijn betoog heb ik laten zien dat de islamisering van Nederland bij voortzetting van het huidige immigratiebeleid geen hersenspinsel is, maar een realistisch scenario. In dit tweede deel ga ik in op de gevolgen. Voortgaan op de huidige weg betekent niets minder dan een langzame culturele en demografische zelfmoord.

Zoals besproken in deel I van dit tweeluik kan het aandeel moslims in Nederland bij ongewijzigd beleid oplopen tot een kwart in 2060 en 37 procent tegen het einde van de eeuw. Afhankelijk van de mate van bekering of secularisering kan dit hoger of lager uitvallen. Ik heb geen glazen bol, maar een uitkomst tussen een kwart en de helft van de bevolking is volstrekt voorstelbaar.

Onder jongeren zien we de trend al jaren: in 2010/2011 was 8 tot 9 procent van de 15- tot 18-jarigen moslim; inmiddels is dat 14 procent. Dat percentage steeg gestaag met ongeveer één procentpunt per twee jaar. En de jeugd is de toekomst.

Asielmigratie als motor

Waar de groei van het aantal moslims het grootste deel van de vorige eeuw vooral het gevolg was van gastarbeid en gezinsmigratie, is asielmigratie – en bijkomende gezinsmigratie – tegenwoordig de dominante factor. En uitgerekend asielmigratie levert de slechtste integratieresultaten op.

Daarbij meet ik integratie af aan de nettobijdrage aan de schatkist over de levensloop. Dat lijkt banaal, maar in Migratiemagneet Nederland laat ik zien dat dit bedrag zeer sterk samenhangt met vrijwel elke andere denkbare maatstaf van integratie: inkomen, werk, uitkeringen, zorg, opleiding, schoolprestaties, criminaliteit, noem maar op. Het vat dus in één getal de mate van integratie over een breed spectrum van levensterreinen samen.

In Migratiemagneet Nederland laat ik zien dat geen enkele groep zo moeizaam integreert als asielmigranten uit Afrika en het Midden-Oosten. Ze zijn laagopgeleid, vaak afhankelijk van een uitkering, relatief vaak betrokken bij criminaliteit, en blijven – ook in de tweede generatie – steken op lagere onderwijsniveaus.

Dat is niet toevallig. In tegenstelling tot studie- of arbeidsmigratie wordt bij asiel niet geselecteerd op opleiding of werkpotentieel. Wie hoogopgeleid is en wil emigreren, vertrekt via reguliere kanalen als studie- en arbeidsmigratie. Voor wie dat niet kan – en ook geen familie in Europa heeft – blijft asiel als enige optie over. Het resultaat is negatieve zelfselectie: de minst opgeleiden komen binnen.

Onderwijs verheft…

Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Denk aan de eerste lichting Iraniërs in de jaren tachtig of aan sommige Turkse asielmigranten van nu. Maar het zijn uitzonderingen op een structureel patroon. In Migratiemagneet Nederland laat ik zien dat asielmigratie voor elke herkomstregio het laagste gemiddelde opleidingsniveau heeft van alle migratiemotieven – en opleiding en cultuur verklaren samen meer dan 80 procent van de integratie-uitkomsten.

De overheid zet zich in voor integratie via onderwijs, inburgering en participatie. Vooral ‘verheffing’ – om maar eens een mooi ouderwets sociaaldemocratisch woord te gebruiken – via het onderwijssysteem werkt. Dat kun je goed zien door westerse immigranten te vergelijken met niet-westerse immigranten. Bij westerse immigranten is de in Nederland opgeleide tweede generatie ongeveer even hoog opgeleid als de in het herkomstland opgeleide eerste generatie. Bij niet-westerse immigranten zien we dat de tweede generatie bijna een heel schoolniveau wordt ‘verheven’ ten opzichte van de eerste generatie. Kennelijk wordt die niet-westerse eerste generatie in het herkomstland niet opgeleid tot de volledige leerpotentie, maar bij de tweede generatie haalt het Nederlandse onderwijssysteem ‘eruit wat erin zit’ aan leerpotentie.

…maar de verschillen blijven groot

Maar ondanks die verheffing blijven er grote verschillen tussen groepen in onderwijsniveau. Sommige tweede-generatiegroepen – zoals kinderen van westerse studie- en arbeidsmigranten – doen het in het onderwijs veel beter dan autochtonen. Andere tweede-generatiegroepen – zoals niet-westerse asiel- en gezinsmigranten – presteren veel slechter dan autochtonen. De Cito-score en deelname aan het vwo zijn lager, deelname aan ‘special needs’-onderwijs is juist fors hoger. Een enkele groep – met name tweede-generatie Iraniërs – scoort op deze maatstaven beter dan autochtonen, maar dat zijn de uitzonderingen.

Dit probleem lijkt onder asielkinderen eerder groter dan kleiner te worden. Een schrijnend voorbeeld is het praktijkonderwijs. Praktijkonderwijs is een vorm van ‘special needs’-onderwijs dat is bedoeld voor leerlingen met minstens drie jaar leerachterstand en een IQ tussen de 55 en 80, wat neerkomt op zwakbegaafd of licht verstandelijk beperkt. Gemiddeld volgde 21 procent van de eerste generatie asielkinderen in de periode 2017–2021 na tweeënhalf jaar in Nederland praktijkonderwijs – ruim negen keer vaker dan autochtonen. Bij Syriërs – in omvang de grootste groep – is dit 18 procent. Dat wijst op ernstige achterstanden.

Soms zijn de IQ-tests wellicht onbetrouwbaar, bijvoorbeeld door grote leerachterstand bij aankomst. Soms fungeert praktijkonderwijs wellicht als ‘tijdelijke opvang’ voor kinderen die nog moeten wennen aan het Nederlandse schoolsysteem. Maar wat de oorzaak ook is: óf deze kinderen hebben werkelijk zwakke cognitieve vermogens, óf ze worden onterecht als zodanig geclassificeerd – beide scenario’s zijn ernstig. Omgekeerd valt op dat relatief weinig eerste generatie-asielkinderen naar havo of vwo gaat. De instroom aan de onderkant is massaal, die aan de bovenkant minimaal.

Qua schoolprestaties en opleidingsniveau zijn er bij asielmigratie dus gemiddeld forse en structurele achterstanden, en integratie hangt zeer sterk samen met opleidingsniveau. En asielmigratie bepaalt zoals gezegd in belangrijke mate de immigratie van moslims.

Onderwijs is één van de twee belangrijke integratie-bepalende factoren. Ook culturele afstand speelt een cruciale rol – met gevolgen die zichtbaar zijn in onder andere criminaliteit.

Culturele afstand, integratie en criminaliteit

Naast schoolprestaties en opleiding hangt integratie heel sterk samen met cultuur en culturele afstand. De meeste asielmigranten zijn afkomstig uit Afrika en het Midden-Oosten. Dat is volgens een aantal grote, langlopende onderzoeken de regio met de grootste culturele afstand tot Nederland. Immigranten en hun (klein)kinderen scoren slechter op circa 25 integratiemaatstaven naarmate de culturele afstand tot Nederland groter is.

Eén van die maatstaven voor integratie is criminaliteit. Voor criminaliteit als maatstaf voor integratie geldt hetzelfde als voor integratie in het algemeen: er is een sterke samenhang met opleidingsniveau en culturele afstand. Echter, ook als je rekening houdt met verschillen in opleidingsniveau, dan nog blijft er een sterke samenhang met cultuur.

Asielzoekers vaker verdachte

Overheden registreren zelden religie bij criminaliteit. Maar herkomst geeft een goed beeld. In West-Europese landen die statistieken bijhouden, zijn migranten uit islamitische landen oververtegenwoordigd in misdaadcijfers – ook na correcties voor bijvoorbeeld leeftijd en sociaaleconomische status.

Asielzoekers zijn in Nederland bijna vier keer zo vaak verdachte als autochtonen. Na correctie op leeftijd en geslacht is dat ongeveer twee keer zo vaak. In Nederland plegen mannen uit typische asielherkomstlanden – afhankelijk van het herkomstland – vier tot twintig keer vaker een seksueel misdrijf dan autochtone mannen. De meeste van die landen zijn overwegend islamitisch.

Fors oververtegenwoordigd bij ernstige criminaliteit

In het VK en Scandinavië zien we vergelijkbare patronen: onder bepaalde migrantengroepen, met name uit islamitische landen, liggen de criminaliteitscijfers structureel hoger dan onder autochtonen. Mannen uit landen als Afghanistan, Irak en Somalië worden aanzienlijk vaker veroordeeld voor seksuele delicten. Ook in de gevangenispopulatie is sprake van een duidelijke oververtegenwoordiging van moslims ten opzichte van hun aandeel in de bevolking.

Het bewijs is dus duidelijk, ook al wordt het zelden uitgesproken: migranten uit islamitische landen zijn – gemiddeld genomen – fors oververtegenwoordigd bij ernstige criminaliteit. Ter relativering wil ik aanvoeren dat dit niet per se iets zegt over de islamitische cultuur op zichzelf, maar wel over de culturele mismatch met het Westen. Opvallend is bijvoorbeeld dat de criminaliteit onder de tweede generatie niet-westerse immigranten hoger ligt dan onder de eerste. Dat zou bijvoorbeeld verklaard kunnen worden uit cultureel bepaalde opvoeddoelen die botsen met de westerse cultuur – culturele mismatch dus. Kortom: criminaliteit in Nederland zegt niets over criminaliteit in zijn algemeenheid in herkomstgebieden, maar is wel een indicatie van grote aanpassingsproblemen.

Culturele afstand speelt dus een belangrijke rol bij de integratie. Daarvoor zijn allerlei verklaringen denkbaar, zoals meer aanpassingsproblemen en toenemende discriminatie bij grotere culturele afstand. Op één van die verklaringsmechanismen wil ik hier inzoomen: de neiging tot het aangaan van gemengde relaties.

Kinderen uit gemengde relaties – dus met één autochtone ouder – presteren op school en arbeidsmarkt aanmerkelijk beter dan kinderen met twee in het buitenland geboren ouders. Maar de neiging tot het aangaan van gemengde relaties hangt sterk samen met culturele afstand. In het bijzonder is het percentage immigranten dat in Nederland gemengde relaties aangaat lager naarmate een groter percentage van de bevolking van het herkomstland moslim is. Grote culturele afstand én neiging tot zelfsegregatie gaan hier dus hand in hand.

Zelfsegregatie

Zelfsegregatie wordt vergemakkelijkt door het ontstaan van transnationale gemeenschappen: groepen die zich niet of nauwelijks verbinden met de ontvangende samenleving, maar hun sociale leven organiseren binnen de eigen etnisch-religieuze kring. Via familie, religie, digitale media en internationale netwerken onderhouden zij nauwe banden met het herkomstland én de diaspora elders. Integratie wordt niet gestimuleerd, maar vermeden.

Het is een hardnekkige misvatting dat culturele en religieuze verschillen vanzelf vervagen met de tweede en volgende generatie. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) verklaarde in 2017 tegenover de NOS dat ‘het geloof bij veel jongeren met een Turkse of Marokkaanse achtergrond een belangrijk onderdeel van hun identiteit’ is. ‘De moslimidentiteit is een alternatief voor een identificatie met Nederland.’

Vijandige houding tegenover ontvangende cultuur

Onder Europese moslims is de houding ten opzichte van de ontvangende cultuur kritisch tot vijandig. Dat blijkt uit tal van recente peilingen en onderzoeken in binnen- en buitenland.

Ruim de helft van de Britse moslims vindt dat het tonen van een afbeelding van de profeet Mohammed strafbaar moet zijn en halal voedsel verplicht moet worden in publieke instellingen zoals scholen en ziekenhuizen. Minder dan een derde van hen verzet zich tegen het strafbaar stellen van homoseksualiteit. In Frankrijk veroordeelde 38 procent van de jonge moslims de aanslag op Charlie Hebdo niet volledig. Veel moslims, vooral jongeren, stellen hun eigen cultuur en religie boven die van het gastland en zijn weinig geneigd die los te laten. Onderling religieus geweld en incidenten op scholen nemen toe, met als tragisch dieptepunt de moord op docenten zoals Samuel Paty en Dominique Bernard. In Duitsland begrijpt ongeveer een derde van de 15-jarige scholieren geweld tegen mensen die Allah of de profeet Mohammed beledigen.

Maar één juiste interpretatie van de islam

Dit alles sluit aan op eerder onderzoek van Ruud Koopmans in zes West-Europese landen, waaronder Nederland. Dat onderzoek wees op wijdverspreide opvattingen onder Turkse en Marokkaanse moslims dat religieuze wetten boven nationale wetgeving staan, er maar één juiste interpretatie van de islam is, en geweld ter verdediging van het geloof gelegitimeerd kan zijn.

Deze culturele afstand vertaalt zich ook in politieke en institutionele opvattingen. In Groot-Brittannië vindt een derde van de moslims dat shariawetgeving moet worden ingevoerd, en een even groot deel wil van de islam de nationale godsdienst maken. In Frankrijk stelt driekwart van de jonge moslims de islam boven de republiek en 45 procent vindt de islam onverenigbaar met Franse waarden. In Duitsland onderschrijft twee derde van de vijftienjarige moslimleerlingen dat de regels van de Koran belangrijker zijn dan de Duitse wet en bijna de helft verkiest een islamitische theocratie boven de democratie.

Reële waardenstrijd

Sommige groeperingen gaan verder en bepleiten een fundamentele systeemverandering. In Duitsland riep de groep Muslim Interaktiv openlijk op tot afschaffing van de democratie en vestiging van een islamitisch kalifaat. In een Britse video wordt besproken hoe de democratie omvergeworpen zou kunnen worden. Dergelijke ideeën markeren een expliciete breuk met de westerse staatsinrichting en vormen in sommige gevallen een doelbewuste poging om die te vervangen.

De waardenstrijd is geen abstractie. Hij is reëel – en in zijn uitwassen bloederig.

Wat er ontstaat is een gevaarlijke cocktail: een slinkende meerderheid die zich onder druk van identiteitspolitiek steeds sterker bewust wordt van haar culturele eigenheid, en een groeiende islamitische minderheid die zich cultureel afschermt, politieke ruimte opeist en deels openlijk droomt van een islamitisch staatsmodel.

De islamisering is allang begonnen. Ze uit zich niet alleen in oppervlakkige dingen als halalvoedsel, maar ook in echt fundamentele zaken. Denk aan het verdwijnen van religiekritiek – een belangrijke westerse waarde. Cabaretiers, cartoonisten, docenten – ze zwijgen niet uit politieke correctheid, maar uit angst.

En dat terwijl het aandeel moslims onder volwassenen nu nog maar 6 procent is, en onder jongeren 14 procent. Wat als dat verdubbelt? Of verveelvoudigt, zoals het geval zal zijn als mijn projecties bewaarheid worden?

Dit vooruitzicht dwingt tot koerswijziging

Zoals in deel I al aangestipt: dit alles geldt bij ongewijzigd beleid. En dat is geen loze disclaimer. Misschien gebeurt het niet – juist omdat het te dreigend is. Wilders’ filmpje van een geïslamiseerd Nederland zou zomaar een self-denying prophecy kunnen zijn: het roept weerstand op en dwingt tot koerswijziging.

Want het huidige asielbeleid is de motor van dit scenario. En dat is electoraal simpelweg onhoudbaar. Mijn verwachting: onder druk van de kiezer zal het beleid veranderen. En als dat gebeurt, vertraagt ook de trend.

Maar zelfs als de asielkraan vandaag wordt dichtgedraaid, zal het moslimaandeel nog jaren groeien. Door gezinsmigratie, door jonge leeftijdsstructuur, door het kindertal. Want nogmaals: de jeugd is de toekomst.

Voortgaan op de huidige weg betekent niets minder dan een langzame culturele en demografische zelfmoord. Wie dat niet wil, zal moeten kiezen voor een ander beleid.

Dit is het tweede deel van een analyse van het werkelijkheidsgehalte van de PVV-verbeelding van de ‘islamisering van Nederland’. Het eerste deel kunt u hier lezen. De tekst is mede gebaseerd op het boek Migratiemagneet Nederland.

Wynia’s Week brengt broodnodige, onafhankelijke berichtgeving: drie keer per week, 156 keer per jaar, met artikelen en columns, video’s en podcasts. Onze donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!