We krijgen op 29 oktober een stembiljet met 27 partijen, maar zonder ultrarechts en zonder communisten. Dus hoezo ‘toenemende polarisatie’?

bouwman
Stemmen tellen in de Amsterdamse RAI, na afloop van de Tweede Kamerverkiezingen van 2023. Foto: Koen van Weel, ANP Foto.

Aan de Tweede Kamerverkiezingen op 29 oktober doen 27 politieke partijen mee, zo maakte de Kiesraad vrijdag bekend. Dat is er een meer dan bij de vorige verkiezingen in 2023.

Onder de deelnemers bevinden zich zes nieuwkomers: Vrede voor Dieren, de Fryske Nasjonale Partij (FNP), de Linie, Vrij Verbond, Ellect en de Partij voor de Rechtstaat. Ook een aantal tot dusver niet succesvolle oudgedienden doet opnieuw een poging, zoals de Piratenpartij en de Libertaire Partij. 50PLUS en BIJ1, die in 2023 uit de Tweede Kamer verdwenen, doen mee in de hoop op een parlementaire comeback.

Een bont palet, zo op het eerste oog. Maar als we wat langer naar de lijst met deelnemende partijen kijken, valt op dat er ook lacunes zijn.

Geen katholieken

Zo doen er twee partijen mee die zich vooral richten op protestantse kiezers – de SGP en de ChristenUnie – en is Denk in de praktijk een partij van en voor moslims. Maar er ontbreekt een partij speciaal van en voor Neerlands grootste geloofsgemeenschap, te weten de 3,5 miljoen burgers die staan ingeschreven als katholiek.

We zijn daar inmiddels aan gewend geraakt, maar toch is het een beetje vreemd. Gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw was een regering zonder deelname van katholieke partijen in ons land ondenkbaar. Nog in de jaren zeventig haalde de Katholieke Volkspartij (KVP) 27 zetels en drong bovendien de Rooms Katholieke Partij Nederland (RKPN) door tot de Tweede Kamer.

De KVP ging in 1980 op in het oecumenische CDA, maar daar zitten katholieken tegenwoordig niet meer op de eerste rij. De laatste ‘roomse’ lijsttrekker van de christendemocraten was Jaap de Hoop Scheffer, in 1998. Prominente katholieke CDA’ers als Mona Keijzer en Pieter Omtzigt haalden bij de Tweede Kamerverkiezingen van respectievelijk 2017 en 2021 weliswaar de meeste voorkeurstemmen, maar zochten hun politieke heil elders. Met Henri Bontenbal als lijsttrekker is het CDA in 2025 meer dan ooit een partij met een niet te missen gereformeerde nestgeur.

Ook mag het gerust opvallend worden genoemd – we leven immers in een land waar voortdurend wordt gewaarschuwd tegen polarisatie – dat we op het stembiljet geen enkele partij aantreffen die volgens de criteria van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) het stempel ‘rechts-extremistisch’ verdient.

De oudste groepering met dit predicaat is de in 1971 opgerichte Nederlandse Volks-Unie (NVU). Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 haalde de partij onder leiding van Hitler-bewonderaar Joop Glimmerveen (‘Voor een blank Nederland’) haar beste resultaat: 0,40 procent van de stemmen. De aanhang van de NVU was vooral te vinden in de grote steden, met Den Haag (1,35 procent) en Amsterdam (1,25) als uitschieters.

In de jaren tachtig raakte de NVU overvleugeld door de Centrumpartij van Hans Janmaat. Sindsdien wordt alleen nog deelgenomen aan lokale verkiezingen, maar steeds zonder succes. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 was de NVU nog slechts van de partij in Arnhem, tevens de woonplaats van partijleider Constant Kusters. Met 189 stemmen (0,31 procent) bleef een raadszetel ver buiten bereik.

Schamele oogst

Behalve rechts-extremisten laten ook de communisten het op 29 oktober afweten. Frappant, want in vrijwel alle Europese landen doen aanhangers van Marx en Lenin mee aan parlementsverkiezingen en in onder meer Frankrijk, Portugal en Griekenland hebben communistische partijen zitting in de volksvertegenwoordiging.

In Nederland verdween de communistische CPN in 1986 uit de Tweede Kamer; een paar jaar later ging de partij op in GroenLinks. In 1992 zag vervolgens de Nieuwe Communistische Partij van Nederland (NCPN) het levenslicht, maar die leidt een ietwat teruggetrokken bestaan. De laatste deelname aan Tweede Kamerverkiezingen was in 2003 en leverde slechts 4854 stemmen op (0,05 procent). 

Ondanks de absentie van de NCPN op 29 oktober is er voor de arbeidersklasse wel degelijk perspectief, zo meldde onlangs de maandelijkse partijkrant Manifest:

‘Niet in de gang naar de stembus, maar door stappen te gaan zetten om “onze democratie” samen te gaan redden van het kapitalisme. Door met je collega’s samen bij een vakbond te gaan, om weerstand te bieden aan de afbraak van arbeidersrechten. Door met je medestudenten je onderwijsinstelling verantwoordelijk te houden voor banden met dubieuze regimes die onschuldige volkeren uitmoorden. Door met je buurtgenoten te kijken naar wat je samen kunt doen tegen de oprukkende militarisering die onze levens en ons welzijn bedreigen. En uiteraard door zelf politiek actief te worden bij een partij die voor jou [sic] belangen strijd [sic] en jou helpt een bijdrage te leveren om de wereld te verbeteren voor alle arbeiders: de Communistische Partij. De stembus zal ons in oktober niet gaan redden. Massaorganisatie en strijd des te meer!’

Stevige taal, maar de indruk dat de NCPN organisatorisch en financieel eenvoudigweg te zwak is om zich landelijke verkiezingsdeelname te kunnen veroorloven, wordt er niet door weggenomen.

Gemeentelijke erepenning

Later we echter niet Friesland over het hoofd zien. Daar, in Lemmer, woont namelijk de 86-jarige Rinze Visser, de enige gekozen vertegenwoordiger van de NCPN. Hij zit al ruim 55 jaar in de gemeenteraad van De Fryske Marren en voorganger Lemsterland en mocht daarom op 10 september de gemeentelijke erepenning in ontvangst nemen. Waarmee lijkt bewezen dat zelfs kleine partijen soms in staat zijn tot grote dingen.  

Wynia’s Week brengt broodnodige, onafhankelijke berichtgeving: drie keer per week, 156 keer per jaar, met artikelen en columns, video’s en podcasts. Onze donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!