We moeten Nederland opnieuw uitvinden, anders verliezen we onze plek op de economische wereldkaart

WW Nuijt 2 augustus 2025 BEELD-scaled
Wie hakt die gordiaanse knoop van overdreven klimaatdoelen, extreme regelgeving en absurde accijnzen nu eindelijk eens door? Beeld: YouTube.

Als je tien, twintig jaar geleden een Nederlandse ambassade in den vreemde bezocht, hoorde je steevast goede verhalen. Verhalen die de burger moed gaven. Nederland was in het gastland in kwestie vrijwel altijd de grootste of op de op een na grootste investeerder en een van de belangrijkste handelspartners. Doorgaans waren in buitenlandse hoofdsteden ook veel Nederlandse expats aanwezig, uitgezonden door wereldwijd investerende bedrijven als Shell, Unilever, KLM of Philips. Dat alles gaf de Nederlandse diplomatie vaak meer status dan ons kleine landje eigenlijk toekwam. 

Die Peter Stuyvesant-tijd lijkt echter voorgoed voorbij. Unilever en Shell zijn definitief Britse bedrijven geworden en de tijd van het uitzenden van veel peperdure Nederlandse expats is voorbij. KLM, onze nationale carrier, is Frans geworden. Een keur aan andere Nederlandse bedrijven dreigt ons dichtgetimmerde land te verlaten, doorgaans wijzend op de hoge regeldruk en de hoge energiekosten. Het was dan ook geen verrassing dat het CBS deze week met de mededeling kwam dat de groei van onze economie vrijwel tot stilstand is gekomen. 

Wat is er intussen nog over van Neerlands economische diplomatie? Kunnen onze diplomaten nog hardop hoog opgeven over de kracht en kunde van onze agrarische sector? Onze bestuurlijke kaste heeft de sector immers in de ban gedaan. Hetzelfde geldt voor de olie- en gassector, want alles moet duurzaam en wel onmiddellijk.  

Voordelige herinvesteringen 

Nederland is volgens de statistieken vaak nog steeds een grote globale investeerder, maar als je wat beter kijkt gaat het meestal om fiscaal voordelige herinvesteringen, opgezet met behulp van handige Nederlandse adviseurs via holdings op de Amsterdamse Zuidas. Onze grote institutionele beleggers, waaronder de pensioenfondsen, beleggen ons eigen ‘echte’ geld doorgaans in een beperkt aantal veilige landen. 

En de export dan, we zijn toch zeker één van de grootste exporteurs van de wereld? Jazeker, op papier. Maar Nederland is een typisch doorvoer- en handelsland en veel minder een maakeconomie. Volgens het CBS exporteerde ons land in 2022 voor 731,4 miljard euro aan goederen, waarvan 368,3 miljard euro wederuitvoer betrof. Dat zijn goederen die eerder zijn ingevoerd en vervolgens bijna onveranderd Nederland weer verlaten, meestal naar onze directe Europese buurlanden. De waarde van onze wederuitvoer overschaduwt dus de waarde van de export van Nederlandse makelij.  

Belangrijk detail: volgens het CBS verdiende ons bedrijfsleven aan de export van Nederlandse makelij in 2022 zo’n 165 miljard euro, terwijl aan de doorvoer of wederuitvoer door Nederlandse bedrijven slechts 41 miljard werd verdiend. Ons dagelijks brood danken we dus veel meer aan de maakindustrie en aan de landbouw dan aan de handel.  

Helaas is de Nederlandse maakindustrie inmiddels voor een groot deel verkocht en in buitenlandse handen gekomen, terwijl as we speak de chemische en andere op fossiele brandstoffen gebaseerde industrie wordt weggejaagd. Landbouw- en veeteeltbedrijven worden geringeloord omwille van extreem strenge milieueisen van een door klimatisme en rewilding behekste bestuurlijke kaste. En het zijn juist die sectoren (landbouw, chemie en olie en gas) die verantwoordelijk zijn voor die eerder genoemde honderden miljoen euro’s aan export. Dat is straks dus anders, maar wat komt er voor in de plaats? Wie het weet, mag het zeggen. Van het veelgeroemde ASML alleen kunnen we natuurlijk niet allemaal leven… 

Hoe zetten we dus straks Nederland nog op de kaart en waar liggen eigenlijk onze internationale belangen? Zonder eigen industrie en met nauwelijks nog invloed en leverage in de internationale politiek, worden we teruggeworpen op ons op de zee veroverd en inmiddels uit haar voegen barstend strookje ‘beneden peil’.  

Wat rest is een toekomst als logistieke draaischijf van Noordwest-Europa, een zwaar bevochten positie die we gedurende decennia hebben opgebouwd. Nederland verder ontwikkelen als doorvoer- en distributieland levert misschien nog geld op, maar zonder grote eigen exporterende maakindustrie wordt ons land dan definitief stalmeester van een internationale transportsector met als ultimate owners vrijwel anonieme partijen die ver weg in het buitenland zetelen. Die eindbazen van de handel zien ons land als uitstekende doorvoerhaven voor hun producten, zolang alles maar op rolletjes verloopt en het allemaal niet te veel kost.  

Laatste economische bolwerk 

De logistiek heeft daarom voortdurend nieuwe investeringen nodig, met grote maatschappelijke gevolgen. Denk aan aanleg en onderhoud van infrastructuur en de import van goedkope arbeid ten behoeve van de distributiesector. Maar we kunnen ons niet veroorloven dit laatste economische bolwerk op te geven, al loopt de sector groot (geo-)politiek risico door onze buitengewoon sterke afhankelijkheid van de handel met China.  

Het is overigens de vraag of er voor Nederland nog groei zit in de internationale logistiek. De haven van Rotterdam toont al enkele jaren een lichte neerwaartse trend voor wat betreft overslag, in schril contrast tot de uitbundige groeiscenario’s die het Havenbedrijf Rotterdam tot voor kort hanteerde. Alleen de containeroverslag groeit nog, maar die is deels te danken aan Chinese exporten naar de EU, wat onze logistiek nog afhankelijker maakt van dat land. 

Maar wat moeten we dan doen? We moeten onze kennis, onze knowhow verkopen, en we moeten innoveren, hoor je vaak. Daar is op zich niets mis mee, maar het klinkt alsof we onze laatste troeven, onze kroonjuwelen verkopen. Kort door de bocht gezegd ga je met veel Nederlands geld prachtige ideeën en nieuwe technologieën ontwikkelen, zodat het elders geproduceerd wordt, want in ons land is dat vaak helemaal niet meer mogelijk. 

En buitenlandse investeerders, dan halen we die toch binnen? Jazeker, maar sinds kort waarderen buitenlandse bedrijven ons land veel minder als vestigingslocatie. EY Consulting deed recent onderzoek naar ons vestigingsklimaat en kwam met een zorgwekkende conclusie: Nederland is gedaald naar de tiende plaats op de ranglijst van de aantrekkelijkste Europese landen voor investeringen en we staan nu achter landen als België, Spanje en Polen. Dat komt volgens EY door ‘aanhoudend lage economische groei, hoge energieprijzen, geopolitieke spanningen en inconsistentie in regelgeving en belastingbeleid (…). Daarnaast belemmeren structurele uitdagingen zoals stikstofbeperkingen, woningtekorten, netcongestie en een krappe arbeidsmarkt onze groei.’ 

Tja, wie hakt die gordiaanse knoop van overdreven klimaatdoelen, extreme regelgeving en absurde accijnzen nu eindelijk eens door? Wie zet het mes erin? Wie bevrijdt onze economie écht en zet ons bedrijfsleven weer in beweging? Er is een radicale en onmiddellijke politieke ommezwaai nodig, maar de bestuurlijke kaste, die zich zelf bestendigt door uitsluitend te rekruteren onder gelijkgestemden, koerst intussen blind verder.  

Radicale herijking 

Globalisering en een open economie hebben ons geen windeieren gelegd, maar hebben ook consequenties gehad voor het ownership van onze economie en ons bedrijfsleven. Besluiten over ons land worden steeds vaker elders genomen en Nederlandse bedrijven nemen op hun beurt nauwelijks nog besluiten over investeringen in het buitenland. Wanneer we ons straks realiseren wat er is gebeurt, komt de klap hard aan, vergelijkbaar met de schok van het verlies van Nederlands-Indië als afzetmarkt en broedplaats voor ons bedrijfsleven rond 1950. Het kan opnieuw leiden tot een radicale herijking van onze relatie met de wereld. We zullen ons land opnieuw moeten uitvinden. Maar hoe? 

De opties zijn beperkt. Een land van holdings, zonder grondstoffen, met nauwelijks groei, dat teert op verdiensten en beleggingen elders, dat goede, innovatieve ideeën ontwikkelt, maar zelf weinig meer produceert, dat haar kennis verkoopt in plaats van borgt, nauwelijks nog grote en wereldwijd actieve ondernemingen kent, dat havens en wegen alleen nog voornamelijk ter beschikking stelt aan andermans handel, zal een heel bescheiden plaats in de wereld gaan innemen.  

Onder water 

Onze ambassades zullen zich dan hooguit zorgen maken over de transportverbindingen met onze buurlanden, de vrije vaart op de Noordzee, de staat van de Chinese economie of zich afvragen hoever die gevaarlijke Aziatische, Franse of Amerikaanse concurrent van ASML is gevorderd met nieuwe chipmachines. Ze zullen kritiek op onze afhankelijkheid van China vanuit Brussel of Washington moeten pareren ten behoeve van onze zakelijke belangen. Ze zullen zich afvragen of unieke kennis en patentrechten van Nederlandse onderzoekers wel veilig zijn bij die innovatieve scale-ups die straks met Angelsaksisch durfkapitaal hun productie opstarten in het Verenigd Koninkrijk of de VS. 

Een land dat leeft van de logistiek en doorvoer is helemaal geen handelsmacht. Die handel is immers niet van ons, maar van derden. Daar gaan we niet over. Zo’n land moet stilzitten als het geschoren wordt, mag niets aanraken, nergens naar wijzen, geen rimpeling veroorzaken, zich nergens mee bemoeien, geen vingertje heffen, helemaal niets. Want voor je het weet stopt China de stroom containers naar Rotterdam, sluit Qatar ons gas af of stopt Israël de levering van door ons felbegeerde en cruciale nieuwe wapensystemen. En dan hebben we niets.  

We staan dan niet eens meer op de kaart. We staan dan onder water. 

Wynia’s Week brengt broodnodige, onafhankelijke berichtgeving: drie keer per week, 156 keer per jaar, met artikelen en columns, video’s en podcasts. Onze donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!