Weekboek Corona, nummer 9: Zelfbeschikking of ter beschikking?

natuur-hekkens
Bij Kanne

Vrijdag 8 mei ben ik richting Tongeren in België gefietst. De grens bij Kanne blijkt nog gebarricadeerd. Maar naast de weg is er wel een doorgang van ongeveer 1 meter breed waar zich inmiddels een pad heeft gevormd. Dat ziet er uitnodigend uit. Ik denk: allei, niet moeilijk doen, en wip de grens over.

De route voert over Waals grondgebied. Het valt mij op dat het overal heerlijk rustig is, ook in de dorpen. Pas kort voor Tongeren wordt het wat drukker met vooral recreantenfietsers. Mijn indruk is dat Belgen zich wat gevoeglijker opstellen ten opzichte van hun medeweggebruikers. Er wordt ook in een vroeger stadium dan in Nederland gecommuniceerd wat de bedoeling is. Denk daarbij aan subtiele gebaren, zo van: ik ga die kant op.

Ik herinner me dat mijn vader in mijn kindertijd ook altijd gebaren maakte tijdens het autorijden. Een bedankje als voorrang werd verleend, of een gebaar waarmee hij de ander voorrang gaf. Soms een korte, bescheiden druk op de claxon als signaal van: even opletten. Tijdens vakanties in de Ardèche knippeerden tegemoet rijdende Nederlanders even met de lichten bij wijze van begroeting. Totdat die wegen binnen enkele jaren dicht slipten met vakantievierende Nederlanders. Toen was de lol er wel van af. Je kunt niet blijven knipperen.

Michel Foucault

Misschien heeft de gevoeglijkheid van de Belgen wel iets te maken met het feit dat het niet druk was. Als ik al wandelend mensen tegenkom in een vrijwel leeg bos in Nederland, is het ook vrij normaal dat je even een arrangement maakt over hoe elkaar te passeren. Maar als het een graadje drukker is, wordt al snel verondersteld dat dit vanzelf gaat. Alsof iedereen een verhouding heeft met de regel die van bovenaf is opgelegd, maar niet met elkaar. Vooral postmodernistische types uit de stad vinden het bijna onfatsoenlijk als je in een lastige situatie de afstandsregel ter sprake brengt. Zij ervaren dat al snel als machtsuitoefening. De illusie dient gehandhaafd te worden dat eenieder alles uit eigen beweging doet, en dat de machtsfactor in het onderlinge verkeer afwezig is.

Toch is het juist de postmodernistische filosoof Michel Foucault geweest die overal machtsuitoefening in zag. Maar dat was dan wel altijd een te bestrijden macht. Macht is dus altijd slecht. Tussen mensen die alleen maar goed willen, speelt dus geen macht. Zo leidt de machtsfilosofie van Foucault tot zijn eigen tegendeel.

Verkeersregelaar van mijn eigen anderhalve meter

Maar laat ik de hand in eigen boezem steken. Het is niet voor iedereen een pretje om mij in coronatijden al wandelend of fietsen tegen te komen. Als verkeersregelaar van mijn eigen anderhalve meter laat ik het niet zover komen dat men in mijn zone komt. Daarom treed ik proactief op. Eigenlijk ben ik al wandelend of fietsend een strijder, die bereidt is elk moment een strijd op leven en dood aan te gaan. Want dat is wel zo ongeveer wat er aan de hand is, als je iemand ontmoet in coronatijd. Oké, de kans op leven is een stuk groter dan de kans op dood, maar toch.

Overigens is het in deze strijd om leven en dood niet zo dat het leven van de een de dood van de ander betekent. Nee, het is eerder zo dat het leven van de een ook het leven van de ander betekent. Het is dus een strijd die niet uitgevochten kan worden, omdat dan besmetting dreigt. Het is dus een strijd die met andere middelen gevoerd moet worden, en dat middel is een voortijdige of proactieve vrede. Een strijd om vrede, zogezegd. Maar – en dat maakt de situatie ingewikkeld – die vrede kan alleen gesloten worden als vooraf erkend wordt dat er een strijd gaande is. En juist daarmee heeft onze postmoderne medemens de grootste moeite. En als er geen vrede gesloten kan worden, omdat de strijd niet erkend wordt, dan leidt dat tot labbekakkerig gedrag: weifelend gedrag, omdat je je geen houding weet te geven.

Cognitief-ergonomisch

Ook het normale wegverkeer is een strijd op leven en dood. Maar die strijd is in hoge mate geïnstitutionaliseerd in de vorm van geïnternaliseerde verkeersregels. Wellicht was dat nog niet het geval toen mijn vader met mij als kleuter op de achterbank, nog allerlei gebaren hanteerde om zich door het verkeer te bewegen.

In Ierland heb ik wel eens meegemaakt dat in een kleine stad al het verkeer kriskras door elkaar bewoog, terwijl ondertussen een agent het tafereel tevreden gadesloeg. Hij zag geen enkele reden om in te grijpen. De huidige trend in verkeersregelland, is om op plaatsen waar alle typen verkeer zich door elkaar bewegen, juist alle verkeersborden en markeringstekens te verwijderen. De onderliggende gedachte is dat het intuïtief beter gaat dan mét verkeersregels, die elke mogelijkheid tot misverstand proberen uit te sluiten.

Rechts houden doet een automobiliteit niet alleen als er tegenliggers zijn, maar eigenlijk altijd waar de breedte van de weg dat toelaat. Als de weg te smal is om rechts aan te houden, wordt midden op de weg gereden, en enkel uitgeweken bij tegenlichters. Indien nodig wordt dan ook de snelheid gematigd. Van belang daarbij is wat ik wil noemen ‘het cognitief-ergonomisch element’. Dat betekent dat je niet enkel uitwijkt, zodanig dat je een botsing voorkomt, maar ook zo dat je de tegenligger niet de schrik op het lijf jaagt. Daarom wijk je niet pas op het laatste moment uit, maar doe je dat al eerder. Toen ik tiener was, zag ik er geen bezwaar in om, met een aardige snelheid fietsend, rakelings tussen voetgangers door te slalommen. Ik vond dat zelfs wel lekker om te doen. Ik werd er aangenaam alert van. Als dan een oude opa – iedere man boven de 50 was in mijn ogen een oude opa – er boos op reageerde, had ik de neiging om schouderophalend te antwoorden: er is toch niks gebeurd?

Welnu, vanuit cognitief-ergonomisch standpunt bezien was er wél wat gebeurd. Die man van gevorderde leeftijd was zich namelijk een hoedje geschrokken. Zijn hartslag was versneld, en zijn gemoedsrust verstoord.

Norse oude man

Inmiddels ben ikzelf een man van gevorderde leeftijd. Terwijl ik al wandelend of fietsen anderhalve meter afstand probeer te houden, vraag ik me steeds af of passanten over het nodige cognitief-ergonomisch inzicht beschikken om mij tijdig duidelijk te maken dat zij de gewenste afstand zullen bewaren.

Onduidelijk voor mij zijn de situaties waarin de anderhalve meter net wel of net niet wordt gehandhaafd, en waar ik ook geen signaal krijg dát die anderhalve meter wordt gehandhaafd. Juist in die situaties zou het cognitieve element het ergonomische element kunnen compenseren. Dan zou mij duidelijk zijn dat de goede wil aanwezig is, en dat de vrede gesloten kan worden. Maar dan heb je ook weer mensen die overduidelijk cognitief signalen afgeven dat ze best anderhalve meter afstand willen houden, maar dat vervolgens overduidelijk niet doen. Dat zijn de mensen die denken dat één meter eigenlijk ook al anderhalve meter is. Tegen die mensen is eigenlijk geen kruid gewassen. Dan sta ik al in mijn vriendelijke modus, en is de tijd te kort om nog over te schakelen op mijn onvriendelijke modus.

Dat het geen onverdeeld genoegen is mij te passeren, moge duidelijk zijn. Maar wat doe ik mezelf aan? Bestaat het gevaar dat ik met mijn verkeersregelarij binnen een straal van anderhalve meter een nors oud mannetje wordt dat op alle slakken zout legt? Ben ik al een dergelijk nors oud mannetje? Mijn inschatting is dat de psychologische schade die ik oploop met al die strijd op leven en dood wel mee zal vallen. Om te beginnen ga ik de strijd niet echt aan, maar probeer ik juist in ijltempo voortijdig vrede te stichten. En dat je van vrede stichten een beter mens wordt, dat kan zelfs de meest geharnaste Groen Linkser beamen. Bovendien kan ik Nietzsche nazeggen: ‘Dat wat me niet doodt, maakt me sterker.’

Omdat het buiten is

Als aan viroloog Steven van Gucht beelden worden getoond van tieners op hun fiets die met een rotvaart tussen het winkelende publiek slalommen en daarbij geen anderhalve meter afstand houden, dan antwoordt hij: ‘Die beelden verontrusten mij niet heel hard, omdat het buiten is. En de meeste mensen houden toch wat afstand.’

Als ‘wat afstand’ buiten voldoende is, dan heb ik me de afgelopen maanden wellicht voor niks druk gemaakt. Ik heb als het ware de dood in de ogen gekeken, vanuit een, achteraf bezien, toch aardig veilige situatie. Het is eigenlijk de situatie die ouders hun kinderen toewensen als die al spelend levensvaardigheden opdoen. De ervaring dat het om het echt gaat, draagt bij aan de leerwaarde van de situatie. Dat geldt ook voor mij. Wellicht ben ik als persoon gegroeid door gevaarlijke situaties aan te gaan, die bij nader inzien helemaal niet zo gevaarlijk waren. Dat past dan nog steeds binnen Nietzsche’s ‘Dat wat me niet doodt, maakt me sterker’ format.

Knel op het recycleperron

Maar misschien stel ik het toch mooier voor dan het is. Kortgeleden ging ik naar de recycle. Als ik aankom is er niemand anders. Dan komt er een mevrouw in een SUV aan. Ik zeg al snel dat ik de anderhalve meter wil handhaven. Zij zegt dat ze dat ook doet. Toch blijkt al snel dat ze mij passeert bij het schuifelen langs de verschillende bakken. Ik word daar al een beetje nerveus van. Zij interpreteert de anderhalve meter op haar manier, maar was niet bereid rekening te houden met hoe ik die interpreteer.

Vervolgens komt ook nog een oudere mevrouw met een rollator. Terwijl ik drukdoende ben, vraagt ze of ze al kan beginnen, of dat ze beter even kan wachten. Omdat ik dan aan twee kanten ingeklemd raak, en geen uitweg meer heb, zeg ik dat ze beter even kan wachten. Als ik uit de kofferbak van mijn auto een laatste zak pak, vraagt ze weer of ze alvast kan beginnen. Ik zeg haar dat ik zo klaar ben, en dat ze beter nog even kan wachten. Inmiddels gaat de mevrouw van de SUV zich ermee bemoeien. Dat is voor de mevrouw met de rollator aanleiding om toch maar alvast te beginnen.

Als ik een halve minuut later klaar ben, kan ik haar niet passeren. Als ik haar vraag plaats te maken doet ze weliswaar een stapje opzij, maar de ruimte om haar te passeren is bij lange na nog geen anderhalve meter. Ik vraag haar meer plaats te maken, maar dat weigert ze. Ik kan toch ook over het hekwerk, zegt ze. Dat hekwerk is van een hoogte die mijn beenlengte met enkele decimeters overschrijdt. Het is dus niet evident dat ik over dat hekwerk kan, zonder mijn edele delen te bezeren. Als ik het er toch op waag, blijkt dat mee te vallen, omdat het hekwerk van een materiaal is dat meegeeft. Ik constateer dat er geen anderhalve meter ruimte wordt geboden als ik dat vraag, en dat ik dat asociaal vind.

Wat uit dit verhaal voor mezelf blijkt is dat ik de anderhalve regel heb geïnternaliseerd op een wijze dat ik er moeilijk afstand van kan nemen. De vraag is: beheers ik de anderhalvemeterregel, of beheerst de anderhalvemeterregel mij?

Complottheorieën

Uit onderzoek van Ipsos blijkt dat 15% van de Nederlanders van mening is dat het coronavirus een biologisch wapen is, dat in een laboratorium in Wuhan is gefabriceerd. In Nieuwsuur zegt gedragsdeskundige Jan-Willem van Prooijen naar aanleiding van het onderzoek dat complottheorieën een wijdverbreid verschijnsel zijn. Hoewel complotten natuurlijk gewoon bestaan, dus niet per definitie onzinnig zijn, ben ik toch eerder geneigd om uit te gaan van de menselijke domheid, dan van complottheorieën.   

Dat het coronavirus uit Wuhan komt, lijkt mij een onbetwist gegeven. Dat er zich in Wuhan een virologisch laboratorium bevindt, staat vast. Sterker nog: dat is hét belangrijkste virologische laboratorium van China. Dat in dat laboratorium ook onderzoek naar coronavirussen wordt gedaan, lijkt me daarom alleszins waarschijnlijk. Ik krijg in ieder geval een reeks hits als ik op hun webpagina (english.whiov.cas.cn) zoek op ‘corona’. Het merendeel van die hits is gedateerd vóór de huidige corona-epidemie. Dan is een belangrijke vervolgvraag of het virus afkomstig is van het laboratorium of toch van de plaatselijke vismarkt. Mij lijkt die vismarkt in ieder geval een interessant object voor onderzoekers van het virologisch instituut. Het is een geschikte plek om een nog onbekend virus tegen het lijf te lopen. Misschien was het virus wel eerst op de vismarkt, en daarna in het laboratorium, waar het vermenigvuldigd is. Dat is dan niet in strijd met het oordeel van viroloog Robert Garry dat het coronavirus op natuurlijk wijze is ontstaan, en niet gedesignd is. Het is ook niet in strijd me het bevestigende antwoord van president Donald Trump op de vraag: heb u bewijs gezien dat u met redelijke waarschijnlijkheid kunt zeggen dat het virus afkomstig is uit het virologisch instituut in Wuhan. Tenminste, was the origine betekent in mijn ogen niet meteen was designed zoals in de reportage voetstoots wordt aangenomen Overigens ben ik wel benieuwd naar het bewijs waarover Trump zegt te beschikken. Zeggen dat je over bewijs beschikt, is op zichzelf nog geen bewijs.

Populisme

Volgens Van Prooijen hechten vooral stemmers van populistische partijen geloof aan complottheorieën. Populisme definieert hij als een politieke mentaliteit waarin je de wereld ziet als een strijd tussen het goede volk, en de corrupte elite: de elite heeft het altijd gedaan. Wat Van Prooijen hier doet is toch sluiks zijn eigen politieke opvatting aan het onderzoek ophangen. Als je er immers vanuit mag gaan dat complottheorieën onjuist zijn, mag je er ook van uitgaan dat de populistische veronderstelling waar complottheorie van uitgaat onjuist is.

Overigens blijkt de overgrote meerderheid van aanhangers van populistische partijen zowel ter linker- als ter rechterzijde helemaal niet gevoelig te zijn voor complottheorieën. Doorredenerend in de lijn van Van Prooien, komen die mensen dan op basis van een onjuiste veronderstelling toch tot een juiste conclusie. Daarvoor geeft Van Prooijen geen aannemelijke verklaring.

Ik vind het uitgangspunt van een corrupte elite ook wel erg kort door de bocht: niet alles wat niet deugd is meteen corrupt. Een elite die alsmaar meer macht verzamelt, en meer geïnteresseerd is in haar eigen belangen, dan die van de bevolking, is daarom nog niet corrupt. Ik heb al eerder een artikel uit The Economist aangehaald waarin werd gezegd dat overheden door de geschiedenis heen de neiging hebben om een crises te gebruiken om meer macht naar zich toe te trekken. Als dat klopt, dan is de tendens van de overheid om macht naar zich toe te trekken niet een nieuw verschijnsel sinds de coronacrisis. De machtsgreep naar aanleiding van de vorige crisis is nu nog steeds voelbaar. Kijk maar naar het massaal opkopen van schulden door de ECB, dat verstrekkende gevolgen heeft voor pensioenen, spaarders, huizenprijzen en huren.

Kortgeleden heeft ook het Duits Grondwettelijk Hof bevestigd hoezeer de ECB haar invloed op burgers doet gelden. Een ander voorbeeld is dat de collectieve lastendruk juist onder het bewind van de liberale premier Mark Rutte aanzienlijk toeneemt. In de vervolgreportage van Nieuwsuur wordt in eerste instantie gedaan alsof de overheid pas sinds de coronacrisis meer macht naar zich toetrekt. Wellicht dient deze stelling ertoe te voorkomen dat men zichzelf op basis van de vorige reportage beticht van populisme. De stelling moet echter al in het verdere verloop van de reportage gecorrigeerd worden. Het resultaat is een reportage die hinkt op twee gedachten.

Hydroxycloroquine

Hoezeer de overheid in coronatijden invloed heeft op het persoonlijke leven, wordt mij duidelijk als ik dinsdagochtend 12 mei mijn huisarts bel. Aanleiding om te bellen, is het zien van een interview met huisarts Rob Elens voor Café Weltschmerz. Elens heeft samen met de plaatselijke apotheker een kuur samengesteld om covid-19 in een vroeg stadium te behandelen. De kuur is gebaseerd op de inzichten van de Franse infectioloog Didier Raoult. Die beweert dat hydroxychloroquine hét middel tegen corona is. Het heeft ook minder bijwerkingen dan het verwante chloroquine, een vooroorlogs malariamedicijn dat in Nederland geproduceerd wordt.

De hydroxycloroquine dient om zink toegang tot de lichaamscellen te verschaffen. Eenmaal in de cel is zink in staat om de replicatie en dus de vermeerdering van het virus te stoppen. Naast hydroxychloroquine en zinkorotaat maak ook azitromycine deel uit van de kuur. Waarvoor dat dient, weet ik niet. Daarnaast worden ook vitamine C en D en Selenium aangeraden om het immuunsysteem te versterken. De kuur duurt vier dagen, waarna de patiënt zich een stuk beter voelt. Zo wordt voorkomen dat de klachten verergeren, of dat de patiënt wekenlang blijft sukkelen, met daarna vaak aanhoudende klachten als gevolg.

De kuur van Elens is slechts op 10 patiënten getest. Het onderzoek van Raoult naar hydroxycloroquine in combinatie met zink is eveneens kleinschalig. Wel is er een Chinees onderzoek gedaan naar chloroquine onder honderd patiënten met positieve resultaten. Bovendien wordt de methode in enigerlei vorm in verschillend landen toegestaan. Genoemd worden: Frankrijk, Italië, Indië, Zuid-Korea en Marokko en Algerije. Uit statistische vergelijking tussen landen blijkt vervolgens dat toepassing van de kuur mogelijkerwijs reden is voor veel minder doden en ernstig zieken in landen waar de kuur is toegestaan. Goed nieuws zou je denken. Elens is echter door de bevoegde gezondheidsorganisaties teruggefloten. Hoewel hij kan aantonen dat de kuur werkt, mag hij de kuur niet meer voorschrijven.

Bellen met de huisarts

Nu heb ik geen symptomen van corona, maar als ik die krijg, wil ik wel snel kunnen schakelen en in een vroeg stadium aan de kuur beginnen. Des te meer omdat er geen ander medicijn tegen corona bestaat. Ik zou het onverdraaglijk vinden als ik zieker en zieker wordt, terwijl mij de toegang tot de, naar bij mijn weten, best mogelijke behandeling ontzegd wordt.

Eerst ben ik eens op internet gaan rondneuzen. Van Nederlandse websites word je niet veel wijzer. De zoekmachines herkennen de middelen van de kuur niet, behalve zinkorotaat, dat vrij verkrijgbaar is. Op een Duitse apothekerssite had ik de middelen wél snel gevonden. Maar omdat ik niet over een doktersrecept beschik, kan ik ze toch niet kopen Ook bij een apotheek in Maastricht waren alle middelen leverbaar, maar slechts op doktersrecept.

Dan maar mijn huisarts bellen om erachter te komen hoe bereidwillig deze is om mij in geval van nood van een recept te voorzien. Er wordt me een gesprek met de huisarts toegezegd, maar het antwoord van de assistente is eigenlijk al duidelijk genoeg. Ik krijg, ook als ik corona heb, geen recept. De middelen staan wel ingeschreven als medicijn, maar omdat niet wetenschappelijk is bewezen dat de kuur werkt, mogen ze bij covid-19 niet voorgeschreven worden. Ik zeg nog dat ik liever genees op basis van een kuur waarvan (nog) niet wetenschappelijk bewezen is dat die werkt, dan dat ik wetenschappelijk verantwoord sterf. Het mag niet baten. Niet ik beschik. Er wordt over mij beschikt.

Nederland ontdekt een antistof

Vrijdagochtend 15 mei. Mijn huisarts heeft me gisteren nog gebeld. Het was een goed gesprek. Uitkomst is echter dat er geen hydroxychloroquine wordt voorgeschreven in geval van covid-19. Op teletekst lees ik over de Nederlandse ontdekking dat een antistof, dat was overgebleven na onderzoek naar SARS en MERS, het coronavirus volledig kan uitschakelen. Ook bij Nieuwsuur had men het er gisteravond over. Het onderzoek is gedaan op Petrischaaltjes. Wat nu volgt zijn dierproeven. Tegen het einde van het jaar zijn dan de eerste proeven op mensen te verwachten. Het duurt dus op zijn snelst een klein jaar voordat de antistof eventueel als medicijn beschikbaar is.

Wellicht op kortere termijn inzetbaar is het al honderd jaar oude, in onbruik geraakt BCG-vaccin tegen tuberculose. Het vaccin is immers al grootschalig op mensen beproefd, en veilig gebleken. Dat in Portugal veel minder coronadoden zijn dan in Spanje, is wellicht omdat men in Portugal het vaccin tot op de dag van vandaag gebruikt, terwijl Spanje begin jaren ’80 is gestopt met vaccineren tegen tuberculose. Het beschermt zeker niet voor de volle honderd procent, maar het zou toch gezondheidswinst kunnen leveren. Er wordt nu onderzocht of het BCG-vaccin voor zestigplussers toegepast kan worden. Laat ik nu nét in die doelgroep vallen!