Wie gelooft nog dat verkiezingen iets kunnen veranderen in Nederland? Dit is hoe het wél lukt

BOUWMAN
Verkiezingsbord in Opsterland (2023). Foto: ANP Foto, Jilmer Postma.

Behalve naar ons stemgedrag doen Maurice de Hond en zijn collega-opiniepeilers ook regelmatig onderzoek naar onze politieke opvattingen. Zodoende weten we vrij nauwkeurig wat de gemiddelde Nederlandse kiezer hoog zit.

Om een paar in het oog springende kwesties te noemen: al vele jaren is een ruime meerderheid van de Nederlanders voorstander van minder immigratie en van minder bemoeienis van de Europese Unie met onze nationale aangelegenheden. Ook zijn we in meerderheid bezorgd over de opmars van de islam en het oprukken van de georganiseerde misdaad.

Politieke dissidenten

Omdat onze traditionele politieke partijen deze opvattingen niet of slechts gebrekkig voor het voetlicht brengen, zijn sinds de eeuwwisseling steeds meer Nederlanders gaan stemmen op politieke dissidenten. Het begon, zoals bekend, met de Lijst Pim Fortuyn (LPF), die in 2002 bij de Tweede Kamerverkiezingen 26 zetels kreeg en uit het niets de tweede partij van het land werd. Dat was destijds een sensatie. Daarna slaagden nieuwe politieke partijen er zelfs in om de grootste te worden, zie Forum voor Democratie (FvD) en de BoerBurgerBeweging (BBB) bij de Provinciale Statenverkiezingen van respectievelijk 2019 en 2023.

Niet lang daarna kwam een nóg grotere stormloop: bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2023 werd de PVV met 37 zetels op afstand de grootste partij en veroverden andere, niet-traditionele partijen rechts van het politieke midden (NSC, BBB, FvD en JA21) samen ook nog eens 31 zetels.

Heeft dit recalcitrante stemgedrag geresulteerd in ander beleid op het terrein van immigratie, de Europese Unie, de islam en criminaliteit? Je zou dat wel verwachten, in een land dat er prat op gaat een parlementaire democratie te zijn. Maar de werkelijkheid is dat we de afgelopen twintig jaar niet minder, maar méér immigratie hebben gekregen; niet minder, maar méér EU; niet minder, maar méér islam en alleen maar minder criminaliteit omdat – zoals bijvoorbeeld in 2019 bleek uit een groot onderzoek door de masterclass onderzoeksjournalistiek van Investico en De Groene Amsterdammer – de criminaliteitscijfers kunstmatig laag worden gehouden.

Toch zou het verkeerd zijn om te concluderen dat Nederland kennelijk resistent is tegen grote koerswijzigingen. Want als we wat verder teruggaan in de tijd, zien we dat in ons land in elk geval drie keer de bakens drastisch zijn verzet.

Nieuwe grondwet

De eerste keer was in 1848. We kregen toen een nieuwe grondwet waarin de macht van de koning sterk werd beperkt en het beginsel van ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd. Er kwam een rechtstreeks gekozen Tweede Kamer, die het recht kreeg van amendement, interpellatie en enquête. Ook bepaalde de nieuwe grondwet dat er vrijheid van godsdienst, onderwijs, drukpers en vereniging en vergadering zou zijn. Kerk en staat dienden formeel strik gescheiden te worden.

In 1917 was er opnieuw een cesuur. De regering kondigde een grondwetsherziening af die onder meer voorzag in algemeen mannenkiesrecht en de financiële gelijkstelling van de openbare en bijzondere lagere scholen.

Een kleine dertig jaar later, direct na de Duitse bezetting, deed zich wederom een belangrijke ommekeer voor. Sociaaldemocraten (PvdA), katholieken (KVP) en liberalen (Partij van de Vrijheid, later de VVD) stichtten nieuwe politieke partijen en de overheid ging zich veel intensiever dan voorheen bemoeien met economische en sociale kwesties. Stapje voor stapje werd de verzorgingsstaat in de steigers gezet. Minstens zo belangrijk: met het verlies van Nederlands-Indië hield ons land op een koloniale mogendheid te zijn en dankzij het Nederlandse NAVO-lidmaatschap kwam een einde aan onze traditionele neutraliteitspolitiek.

Waaraan hadden we deze grote omwentelingen te danken? Elke geschiedenisliefhebber weet het antwoord. In 1848 was koning Willem II doodsbang dat de revolutionaire woelingen in onder meer Frankrijk en Duitsland zouden overwaaien naar Nederland, met mogelijk fatale gevolgen voor zijn positie. Onder die penibele omstandigheden was hij plotseling bereid tot ingrijpende democratische concessies. De in 1917 afgekondigde grondwetsherziening werd bespoedigd door de in 1914 uitgebroken Eerste Wereldoorlog: in die moeilijke situatie was er eigenlijk niemand meer die de vooroorlogse discussie over kiesrecht en onderwijs nog langer wilde voortzetten. De grote veranderingen van kort na 1945 waren op hun beurt ondenkbaar zonder de reusachtige impact van de Tweede Wereldoorlog.

Radicale kenteringen, zo lijkt het, worden in Nederland steeds in gang gezet door externe factoren. Zou dat ook in de eenentwintigste eeuw zo kunnen zijn?

Burgeroorlog-achtige toestanden

Niet alleen bij ons, maar ook in bijvoorbeeld Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland bestaan grote multiculturele spanningen, die worden aangewakkerd door aanhoudende (asiel)migratie. Anders dan in Nederland – dat op dit punt geen traditie heeft – zou dat in die landen best eens uit de hand kunnen lopen, inclusief burgeroorlog-achtige toestanden. In Frankrijk leven nog volop getuigen van de vorige bijna-revolutie – die van mei 1968 – en veel Britten en Duitsers  herinneren zich nog het omvangrijke politieke geweld van respectievelijk de IRA en de RAF. Het multiculturele drama zou in die landen zomaar het volgende lont in het kruitvat kunnen worden.

Ook in Nederland – waar dingen altijd alleen onder buitenlandse druk vloeibaar worden – zouden dan weleens politieke wissels omgezet kunnen worden. Wie hoopt op radicaal ander beleid, kijkt daarom niet uit naar de volgende Tweede Kamerverkiezingen of naar het volgende meer-van-hetzelfde kabinet, maar houdt Parijs, Londen en Berlijn in de gaten.

Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. De groei en bloei van Wynia’s Week is te danken aan de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!