De rekensom van het klimaatverhaal klopt niet. Maar de mensen die ervan profiteren, zullen dat nooit toegeven

WW Schoneveld juli 2025
De netto-nul-doelstelling van de Europese Unie is een fata morgana. Beeld: Pexels

Door Chris Schoneveld*

Eerder deze week plaatste Jacques Hagoort in Wynia’s Week terecht kritische kanttekeningen bij de veronderstelde relatie tussen CO2-uitstoot en temperatuurstijging. Ook wees hij erop dat het technisch en economisch onhaalbaar is om op grote schaal CO2 uit de atmosfeer te verwijderen. Dat is zeer relevant, omdat de Europese Unie streeft naar netto-nul-uitstoot van broeikasgassen in 2050.

Toch is ook nog een andere vraag aan de orde: is netto-nul-uitstoot überhaupt wel haalbaar? Een eenvoudige rekensom kan daarover meer duidelijkheid geven.

Globale inschatting

In 2023 bedroeg het wereldwijde primaire energieverbruik ongeveer 172.000 Terawattuur (TWh), waarvan circa 36.000 TWh duurzaam werd opgewekt (uit kernenergie, waterkracht, wind, zon, biomassa en geothermie). Ondanks het feit dat elektrificatie, zoals van het wagenpark, energiebesparend werkt, wordt verwacht dat de mondiale energiebehoefte tegen 2050 zal stijgen tot zo’n 250.000 TWh – als gevolg van bevolkingsgroei en toenemende welvaart in ontwikkelingslanden.

Stel dat we ervan uitgaan dat 200.000 TWh daarvan moet worden geleverd door nieuwe, duurzame energiebronnen en dat fossiele brandstoffen volledig worden uitgefaseerd – wat is daarvoor dan nodig aan infrastructuur?

Zonder de lezer te belasten met ingewikkelde berekeningen, kunnen we een globale inschatting maken. We hebben nog 25 jaar om die 200.000 TWh aan jaarlijkse productiecapaciteit te realiseren. Laten we, enigszins arbitrair, uitgaan van de volgende verdeling: 40 procent windenergie, 30 procent zonne-energie en 30 procent kernenergie.

Dat komt grofweg neer op 12 miljoen windturbines van 3 Megawatt (MW), één miljoen vierkante kilometer ruimte op land voor zonnepanelen (ongeveer tweemaal het oppervlak van Spanje), en 6300 kerncentrales van 1200 MW. Let wel: de nieuwste en grootste Europese kerncentrale in Finland is 1600 MW en had een bouwtijd van 17 jaar.

Zelfs als we slechts 10 procent van deze aantallen zouden kunnen realiseren, is dat al een enorme opgave. Het moge duidelijk zijn dat de netto-nul-doelstelling onder deze aannames niet meer is dan een fata morgana. De vraag dringt zich dan ook op waarom beleidsmakers de netto-nul-ambitie nog steeds serieus blijven propageren. Daarvoor zijn verschillende psychologische, sociale en politieke verklaringen te bedenken.

Mensen (ook beleidsmakers) willen graag geloven in een positief verhaal: dat klimaatproblemen oplosbaar zijn met genoeg ‘politieke wil’ en ‘technologische innovatie’. De harde feiten – zoals we hierboven berekenden – botsen met deze overtuiging en veroorzaken ongemak. Dat leidt vaak tot ontkenning of verdringing van die feiten en het verschuiven van verantwoordelijkheid (‘de technologie komt nog wel’).

Gebrek aan realiteitszin

Inderdaad lijkt er in veel beleidskringen, ngo’s en internationale duurzaamheidsfora een gebrek aan realiteitszin te bestaan of op zijn minst onvoldoende erkenning van de fysieke, technische en maatschappelijke grenzen van het ‘net zero’-beleid. Binnen internationale organisaties – zoals de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) –  milieu-ngo’s en beleidskringen ontstaat vaak een cultuur van consensus, waarin het politiek onwenselijk wordt gevonden om realistische maar pijnlijke waarheden uit te spreken. Ook wil groepsdruk nog wel eens leiden tot het herhalen van slogans (‘we kunnen het nog halen’). Vaak ook worden kritische geluiden intern gemarginaliseerd of weggezet als ‘klimaatscepticisme’.

Veel activisten en beleidsmakers worden gedreven door morele overtuigingen. ‘We móéten iets doen voor het klimaat’, zo heet het dan, en: ‘Als we geen hoop bieden, geven mensen het op’. Zo wordt het doel (‘net zero’) moreel verheven tot een heilig ideaal – ongeacht de praktische haalbaarheid.

Er spelen ook nog andere factoren een rol. Politici denken in verkiezingstermijnen, niet in 30-jaarscenario’s: ze nemen liever symbolische maatregelen die stemmen opleveren dan dat ze structurele, impopulaire keuzes maken. Ook is er vaak meer aandacht voor ‘de boodschap’ dan voor het rekenwerk. Kritische vragen over ruimtegebruik, energieverliezen, milieuconsequenties en materiaalbehoefte zijn in debatten niet populair.

Er is een wijdverbreid geloof dat toekomstige technologie de huidige onmogelijkheden zal oplossen. Denk aan kernfusie, grootschalige CO2-afvang, goedkope waterstof en superbatterijen. Probleem: deze technologieën zijn grotendeels experimenteel of economisch niet schaalbaar.

Perverse prikkel

Een bijkomende reden waarom de onhaalbaarheid van netto-nul-doelen zelden ter sprake komt, is dat veel instellingen – waaronder universiteiten, adviesbureaus en ngo’s – in toenemende mate financieel en institutioneel afhankelijk zijn van het klimaatbeleid zelf. Onderzoeksfinanciering, overheidsopdrachten en EU-subsidies richten zich vrijwel uitsluitend op thema’s die het dominante klimaatnarratief bevestigen. Hierdoor ontstaat een perverse prikkel om klimaatschade te benadrukken en optimistische transitieplannen te ondersteunen, ongeacht hun realiteitsgehalte.

Kritische of relativerende geluiden vinden binnen dit systeem zelden gehoor, niet door censuur, maar door subtiele groepsdruk, zelfselectie en de structurele afhankelijkheid van de geldstroom. Wie het probleem nuanceert, snijdt mogelijk in zijn eigen bestaansgrond.

* Chris Schoneveld is geoloog.

Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. De groei en bloei van Wynia’s Week is te danken aan de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!