Aan de Universiteit van Amsterdam gaat ‘diversiteit’ alleen om kleur en afkomst

hoogleraar-gloria-wekker
Emeritus-hoogleraar Gloria Wekker is de grondlegger van het ‘diversiteitsbeleid’ van de UvA. Ze was ook kandidaat-raadslid van Bij1 (van Sylvana Simons).

Hoe gaat het als je als student meedoet aan de medezeggenschap bij een grote universiteit als de Universiteit van Amsterdam? Alle kans dat je verstrikt raakt in een verstikkend web van ‘diversiteit’ dat geweven wordt door fanatici, die alle ruimte krijgen omdat andere studenten wel wat beters hebben te doen. Sujet Shams bericht wat er gebeurt, als je de diversiteitslobby tegenspreekt.

In het studiejaar 2018/19 heb ik mij verkiesbaar gesteld voor de Centrale Studentenraad aan de UvA. De medezeggenschap op centraal niveau is het machtigste inspraakorgaan voor studenten om zich te bemoeien met beleid en besluit op de universiteit. De raad vergadert wekelijks. Democratisch verkozen studenten zitten in verschillende commissies.

Door een toenemende vraag naar ‘diversiteit’ in de academische wereld werd ik nieuwsgierig en stelde ik mij verkiesbaar; wat kon ik betekenen voor dit onderwerp als ‘diverse’ vrouw? Na het diversiteitsrapport van Gloria Wekker gelezen te hebben, nam ik het dossier ‘diversiteit’ tot mijn portfolio.

Dat rapport uit 2016 was een advies om ‘diversiteit’ op de UvA ‘te bevorderen’. Na een oproep van de actievoerende Maagdenhuisbezetters in 2015 ging de diversiteitscommissie onder leiding van Wekker aan de slag. Veel van Wekker’s plannen vond ik bezwaarlijk. Denk hierbij aan ‘gebedsruimtes’, verplichte diversiteitscursussen (bias trainingen) en diversiteitsquota (mensen aannemen op basis van hun ‘diverse’ achtergrond). Bovendien wilde ik mijn universiteit niet ten onder zien gaan aan de uit Verenigde Staten geïmporteerde ‘identity politics’, die daar leiden tot eindeloze raciale en politieke polarisatie en ondermijning van kennis en wetenschap.

Religie en UvA

‘Goede wetenschappers zijn geëmancipeerd en niet religieus’, bleek een quote van de UvA. ‘Deze aanname leidt er helaas toe dat mensen die religieus zijn worden uitgesloten. Secularisme wordt te vaak verward met atheïsme. Enerzijds draagt dit de ongegronde veronderstelling uit dat alleen niet religieuze mensen goede wetenschap kunnen bedrijven, en anderzijds draagt het bij aan een cultuur waar de alledaagse persoonlijke behoeften van religieuze mensen worden genegeerd (zoals de behoefte aan gebedsruimtes),’ aldus het rapport van Wekker.

De behoefte aan gebedsruimtes was destijds een oproep van studenten met een islamitische achtergrond. Kunnen we nu veronderstellen dat Wekker alles wat over ‘religie’ gezegd wordt als kwetsend ervaart voor moslims?

Mijn keuze om aan de UvA te studeren was juist vanwege het seculiere karakter dat deze universiteit uitdraagt. Volgens Wekker moeten we seculariteit niet verwarren met atheïsme. Nee. Je hoeft ook geen godloochenaar te zijn wil je studeren aan de UvA. Het is wel de vraag of de UvA – die een seculier en vrijzinnig karakter uitdraagt – tegemoet moet komen aan specifieke religieuze behoeftes.

Toen het ‘dossier diversiteit’ mij werd overhandigd door mijn voorganger ging dat niet hoffelijk. Zij had in de wandelgangen gehoord dat ik kritisch was over het rapport van Wekker. Genoeg reden om de andere kant op te kijken tijdens ons gesprek.

Ik bracht het onderwerp ‘gebedsruimtes’ ter sprake en vroeg wat haar visie daarop was. Waarop zij antwoordde: ‘We moeten tolerant en inclusief zijn.’ Vervolgens vertelde ik haar over mijn achtergrond en dat ik vind dat de islam niet tolerant is naar de vrouw. Ben je ook voor genderneutrale toiletten naast gebedsruimtes? – vroeg ik. ‘Natuurlijk’, zei ze. Hoe kijk je dan naar het feit dat mannen en vrouwen apart bidden? Dat is toch geen inclusiviteit? Mijn vragen bleken al gauw vermoeiend en ongewenst. Maar goed: ze behandelde mij in ieder geval niet als slachtoffer. Daar ben ik haar nog altijd dankbaar voor. Het gesprek eindigde zonder interactie van onze blikken.

Diversiteitsquota

Docenten met een biculturele achtergrond zouden studenten met dezelfde achtergrond kunnen aanspreken en motiveren. We kijken op naar en kiezen voor mensen die op ons lijken. Maar is dat wel zo?

In mijn geval heb ik het meeste campagne gevoerd in het Amsterdamsch Studentencorps, waar weinig tot geen studenten met een migratieachtergrond rondlopen maar wel massaal op mij werd gestemd. Twee dingen vielen mij hier op: ik ben geen lid van ‘t Corps en ik lijk qua uiterlijk niet op alles wat daar rondloopt. Toch werd er gestemd op deze Perzisch-Afghaans Nederlandse vluchteling. Zou het aan het bier gelegen hebben? Het resultaat heeft in ieder geval ertoe geleid dat ik democratisch verkozen de raad in kwam.

Als je meer sollicitaties moet sturen, omdat er een stigma zit op een buitenlandse achternaam dan is er inderdaad sprake van discriminatie op de arbeidsmarkt. Maar wat nou als je wordt aangenomen door een instituut dat een diversiteitsquotum hanteert? Moet je dan niet veel harder je best doen op de werkvloer om te laten zien dat – behalve je afkomst en kleur – je kwaliteiten er ook toe doen? Het is een afweging die gemaakt moet worden.

Discriminatie op de arbeidsmarkt is een onderwerp voor het publieke debat, niet om concreet beleid op te maken. Een verplichte quotum voor een instituut dwingt ertoe om het onderscheid tussen mensen groter te maken. Verschillen, maar dan om de meest oppervlakkige eigenschappen: kleur en afkomst.

Volgens prominente Maagdenhuisbezetters was de faculteit Geesteswetenschappen te ‘wit’. Tijdens raadsvergaderingen verwees ik regelmatig naar cijfers van het CBS. Om duidelijk te maken dat er wezenlijke verschillen zijn tussen studenten met een migratieachtergrond en hun studievoorkeur.

Studenten met een migratie-achtergrond kiezen vaker voor beta-studies en voor financiële zekerheid voor de toekomst. Er zijn groepen die het heel goed doen en groepen die na generaties nog niet verder op de ladder komen. Heeft dat meteen te maken met etnische uitsluiting? Nee, de discussie zou moeten gaan over sociaal economische klasse. Dan betrek je een grotere groep bij het onderwerp ‘toegankelijkheid’ en vermijd je verzeild te raken in een vage discussie over ‘etniciteit’.

Waarom kreeg ik de rest van de raad niet mee?

De raad bestond uit meer internationale studenten dan de jaren ervoor – studenten die het dossier diversiteit niet zo boeiend vonden. De autochtone studenten zagen de invoering van het diversiteitsrapport van Wekker als enige mogelijke uitweg om diversiteit te bevorderen. De leden van de partij (De Vrije Student) waarvoor ik mij destijds verkiesbaar had gesteld, bleken ook niet enthousiast om tegengas te geven.

Het onderwerp zorgde voor teveel malaise. Uit angst om niet bekritiseerd te worden door de diversiteitsridders die zich buiten de raad manifesteerden (door het bezetten van panden en andere vormen van protest) – een dwangmiddel dat nog altijd effectief werkt op het College van Bestuur.

Ik kon beweren wat ik wilde in de Centrale Studenteraad. Mijn perspectief bleek niet moraliserend genoeg en derhalve niet effectief. Dat de punten die Wekker voorstelde in haar diversiteitsrapport verwerpelijk waren, bleek onbespreekbaar. Met doordachte argumentatie won ik het ook niet. En ondertussen moest ik op tenen lopen, want het verwijt van ‘racisme’ ligt voortdurend op de loer.