Beperking van immigratie is niet onmenselijk maar bittere noodzaak
Immigratie is een moreel beladen vraagstuk met diepgaande maatschappelijke gevolgen. Het raakt aan solidariteit, economie, cultuur en democratie. De discussie gaat daarom zelden alleen over aantallen of procedures, maar over een fundamentelere vraag: hoeveel verandering kan een samenleving verwerken zonder zichzelf te verliezen? Wat leert het verleden ons over die spanning tussen openheid en samenhang? En wat betekent dat vandaag voor Nederland, nu arbeidsmigratie en asielmigratie opnieuw het publieke debat domineren?
Wie eind negentiende eeuw per schip vanuit Europa New York binnenvoer, zag als eerste het Vrijheidsbeeld opdoemen. Voor miljoenen migranten stond dit kolossale beeld voor hoop, voor een nieuwe toekomst in het beloofde land. Voor veel Amerikanen die eerder waren aangekomen, fungeerde het beeld bovendien als moreel baken.
Die morele betekenis werd expliciet verwoord door Emma Lazarus, een Amerikaanse dichteres die in 1883 een gedicht schreef om geld in te zamelen voor de bouw van het voetstuk. In dat gedicht gaf zij het beeld een naam: Mother of Exiles, wier fakkel symbool stond voor een world-wide welcome. Lazarus liet het Vrijheidsbeeld zelf spreken:
‘Give me your tired, your poor,
Your huddled masses yearning to breathe free,
The wretched refuse of your teeming shore.
Send these, the homeless, tempest-tost to me,
I lift my lamp beside the golden door!’
Met deze woorden gaf Lazarus de Amerikaanse immigratie-ervaring een expliciete morele lading. Het ging niet om de welgestelden of de kansrijken, maar om armen en daklozen: opeengepakte massa’s berooide, ontwortelde en opgejaagde mensen die door armoede en tegenslag uit Europa waren verdreven. Het gedicht verwoordde een moreel zelfbeeld dat teruggaat op het puriteinse idee van Amerika als the shining city on a hill: een baken van vrijheid en welvaart, met open deuren voor immigranten.
Ellis Island en de andere helft
Dat ideaal had echter ook een keerzijde. Lang niet iedereen die door die open deuren ging, slaagde in het Beloofde Land. Uit dezelfde periode stamt het confronterende boek How the Other Half Lives (1890), waarin journalist Jacob Riis het leven in de overvolle sloppenwijken van New York vastlegde: armoede, ziekte, kindersterfte en sociale ontwrichting. Ellis Island en de Lower East Side waren twee kanten van dezelfde medaille. De belofte van welkom ging samen met een samenleving die zichtbaar worstelde met de gevolgen van massale, grotendeels ongereguleerde immigratie. Die spanningen — etnisch, sociaal en vaak gewelddadig — zijn later voor een breed publiek verbeeld in de film Gangs of New York.
Aan het eind van de negentiende eeuw groeide in de Verenigde Staten de twijfel over dit opendeurenbeleid. Rond 1900 barstte een fel restrictiedebat los. Dat leidde tot een groots opgezet economisch onderzoek naar immigratie, dat vier jaar duurde. Geleidelijk ontstond de consensus dat Amerika de immigratie drastisch moest inperken. In de jaren twintig volgden immigratiebeperkingen.
Innovatie
Wat daarna gebeurde, bleek achteraf een leerzaam natuurlijk experiment. Werkgevers voorspelden dat zonder immigranten niemand het zware, vuile werk zou doen. Maar toen de instroom opdroogde, gebeurde iets anders. Lonen stegen, arbeidsomstandigheden verbeterden en het binnenlandse arbeidsaanbod nam toe. Zwarte Amerikanen trokken uit de voormalige plantagestaten naar de industriesteden in het Noorden. Tegelijk investeerden bedrijven meer in opleiding en vooral in machines. Voor veel vuil, zwaar en gevaarlijk werk werden nieuwe technologieën ontwikkeld.
Amerikaanse economen concludeerden dat laaggeschoolde arbeidsmigratie en innovatie in belangrijke mate substituten zijn. De econoom Edith Abbott vatte deze ervaring in 1927 kernachtig samen: wat voor individuele werkgevers rationeel is, hoeft dat niet te zijn voor de samenleving als geheel. Die spanning tussen moreel ideaal en maatschappelijke draagkracht is geen historische curiositeit, maar een terugkerend patroon.
Twee gezichten van migratie
Wie deze geschiedenis serieus neemt, ziet ongemakkelijke parallellen met Nederland en Europa vandaag. Niet omdat de context identiek is, maar omdat de onderliggende mechanismen — selectie, loondruk, innovatie en draagkracht — sterk overeenkomen. Ook de migratie naar het Amerika van toen had grofweg twee gezichten. Aan de ene kant de verschoppelingen van de wereld: armen, zieken en ongeschoolden, mensen zonder netwerk of perspectief. Aan de andere kant goedkope arbeidskrachten voor fabrieken, mijnen en infrastructuur, die de positie van reeds gevestigde arbeiders onder druk zetten.
Die tweedeling is — met alle verschillen — herkenbaar in onze huidige immigratie. De goedkope arbeidskrachten zijn arbeidsmigranten: eerst gastarbeiders, later werknemers uit Midden- en Oost-Europa, en inmiddels klinken voorstellen voor grootschalige werving in Afrika en Azië. De ‘verschoppelingen’ zijn asielmigranten: mensen die vaak uitzichtloze omstandigheden ontvluchten, gemiddeld laaggeschoold zijn en eenmaal hier aangekomen kampen met hardnekkige achterstanden.
In beide gevallen klinkt vanuit voorstanders van immigratie hetzelfde refrein: we kunnen niet zonder — vanwege vergrijzing of arbeidsmarktkrapte — of we kunnen het niet stoppen vanwege juridische of morele verplichtingen. Dat klinkt vertrouwd. Het klonk honderd jaar geleden ook.
Arbeidsmigratie: lessen uit het verleden
Bij arbeidsmigratie leert de geschiedenis harde lessen. Nederland koos na de oorlog voor extreme loonmatiging, de zogeheten geleide loonpolitiek. Arbeid werd goedkoop. Werkgevers namen liever meer mensen aan dan te investeren in machines. Zo ontstonden veel laaggeschoolde banen die steeds moeilijker te vervullen waren. Niet omdat Nederlanders het vuile werk niet wilden doen, maar omdat zij bij een overvloed aan banen logischerwijs kozen voor schoner en beter betaald werk.
Gastarbeid leek een pragmatische oplossing, maar bleek kortzichtig. Men wist toen al dat het alleen gunstig zou zijn als die arbeid tijdelijk bleef. Dat gebeurde niet. Ook wist men dat investeren in machines structureel verstandiger was, maar ook dat gebeurde onvoldoende. De gevolgen waren groot. Slechts 55.000 Turkse en Marokkaanse gastarbeiders in 1974 resulteerden uiteindelijk in circa 935.000 extra inwoners — een toename met een factor zeventien. Veel gastarbeiders werkten in industrieën die toch verdwenen. Begin jaren tachtig telden niet-westerse immigranten meer werklozen dan werkenden.
Vandaag herhaalt dit patroon zich in een andere vorm. Arbeidsmigranten werken doorgaans hard, maar verdienen vaak weinig. In een herverdelende verzorgingsstaat betekent dat over de levensloop vaak een negatieve fiscale nettobijdrage, zeker wanneer gezinsmigratie volgt. Tegelijk remt goedkope arbeid innovatie. De ontwikkelaars van de Nederlandse aspergesteekrobot noemden bijvoorbeeld expliciet duurdere en schaarse arbeid als reden om die machine te ontwikkelen.
Terwijl in Nederland wordt gepleit voor meer arbeidsmigratie, investeren landen als China en de Verenigde Staten massaal in automatisering en kunstmatige intelligentie. In China bestaan inmiddels ‘dark factories’ waar het licht uit kan blijven omdat er geen mensen meer werken. Ook in Nederland is deze ontwikkeling zichtbaar: banken en bedrijven schrappen duizenden banen door de inzet van AI. De toekomst is nu.
Asielmigratie en draagkracht
Nemen we opnieuw het Amerika van honderd jaar geleden als referentie, dan zien we bij asiel zowel parallellen als fundamentele verschillen. Veel Amerikaanse migranten kwamen arm aan, maar cultureel stonden zij relatief dicht bij de ontvangende samenleving, ook al ervoeren mensen toen forse spanningen tussen bijvoorbeeld katholieken en protestanten. Europa leverde het menselijk kapitaal en er bestond nauwelijks een verzorgingsstaat. Integratie was hard, maar dwingend.
Ook bij asiel zijn er parallellen. Asielmigranten komen vaak uit kansarme situaties. Asiel levert gemiddeld de laagst opgeleide instroom, lager dan studie-, arbeids- en zelfs gezinsmigratie. Bovendien gaat alle migratie gepaard met verlies van menselijk kapitaal — diploma’s en werkervaring sluiten slecht aan — maar bij asiel telt dit extra zwaar, omdat selectie door werkgevers of onderwijsinstellingen ontbreekt.
Wie slecht integreert, blijft
De verschillen zijn echter doorslaggevend. In Migratiemagneet Nederland laat ik zien dat immigratie in een genereuze verzorgingsstaat werkt als een omgekeerde welvaartsmagneet: wie goed integreert, vertrekt relatief vaak weer; wie slecht integreert, blijft. Asielmigranten hebben gemiddeld de zwakste integratie en de grootste neiging om te blijven.
Daarbij komt dat asielmigratie grotendeels afkomstig is uit Afrika en het Midden-Oosten, regio’s met de grootste culturele afstand tot Nederland. Die afstand hangt samen met slechtere integratie, ook wanneer rekening wordt gehouden met opleidingsniveau. Een belangrijk mechanisme is de neiging tot het aangaan van gemengde relaties met autochtonen, die positief samenhangt met school- en arbeidsmarktprestaties. Die neiging is kleiner naarmate de culturele afstand groter is en voor herkomstlanden met een hoger aandeel moslims.
Integratie kan niet worden afgedwongen
De overheid kan integratie slechts beperkt afdwingen. Zij kan ondersteunen, maar geen leerpotentie creëren en geen culturele voorkeuren voorschrijven. Onderwijsstatistieken laten grote verschillen zien tussen groepen: bij de tweede generatie varieert de deelname aan het vwo van circa 5 procent tot 50 procent. Dat zijn geen effecten van discriminatie, maar van verschillen in leerpotentie.
De overheid kan immigranten ook niet dwingen om de dominante cultuur te omarmen. Binnen moslimgemeenschappen bestaan relatief vaak aanzienlijke groepen met opvattingen die op gespannen voet staan met kernwaarden van de democratische rechtsstaat, zoals het voorrang geven aan religieuze wetgeving boven nationale wetgeving.
Wat betekent dit voor beleid?
De rode draad is draagkracht: economisch, sociaal en institutioneel. Voor arbeidsmigratie betekent dit dat Nederland zich zou moeten beperken tot het absolute topsegment: de ‘ASML-achtigen’. Hooggespecialiseerde kennis is schaars en buitenlandse werving blijft daar voorlopig nodig. Laaggeschoolde arbeidsmigratie daarentegen maakt ons structureel armer en remt innovatie.
Tegelijk moet het binnenlandse arbeidsaanbod worden vergroot. Dat vraagt om lagere en eenvoudigere belastingen op arbeid, een afbouw van het toeslagenstelsel en een verzorgingsstaat die eerder een trampoline is dan een hangmat. Uitgangspunt zou moeten zijn dat iedereen werkt, of — via scholing en begeleiding — richting werk of sociale werkvoorziening wordt geleid. Daarnaast vergt het een actieve inzet op automatisering, robotisering en kunstmatige intelligentie waar dat mogelijk is, om arbeid vrij te spelen voor sectoren waar menselijke inzet onmisbaar blijft, zoals de zorg.
Ook moeten lusten en lasten beter worden verdeeld. Nu profiteren bedrijven en uitzendbureaus van goedkope arbeid, terwijl maatschappelijke kosten worden afgewenteld. Dat kan worden gecorrigeerd met financiële prikkels, bijvoorbeeld door borgstellingen per arbeidsmigrant.
Voor asiel vraagt de analyse om een fundamentele herziening. Het huidige stelsel is inhumaan en hypocriet: mensen worden aangetrokken door het asielrecht, maar mogen niet legaal reizen met vliegtuig of veerboot, met duizenden doden als gevolg. Tegelijk zet het stelsel de democratische rechtsstaat onder druk doordat internationale verdragen de ruimte voor nationale politiek sterk beperken. Als kiezers grip op asielmigratie willen en reguliere politici kunnen niet leveren, groeit het risico voor Orbanisering of Trumpificatie.
Een race-to-the-bottom binnen Europa is onvoldoende. Historische voorbeelden laten zien dat opvang in derde landen effectief kan zijn, maar geen structurele oplossing biedt, zolang het niet verankerd is in een nieuw juridisch systeem. Een duidelijke trendbreuk ligt daarom voor de hand: asiel als recht binnen geografisch Europa, en daarbuiten als gunst die slechts bij uitzondering wordt verleend, met een grotere rol voor regionale organisaties als de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie.
Wie zijn wij?
In het slot van Migratiemagneet Nederland verwijs ik naar politicoloog Benedict Anderson, die de natiestaat beschrijft als een Imagined community: een verbeelde gemeenschap waarin mensen bereid zijn solidair te zijn met onbekenden omdat zij zichzelf als deel van hetzelfde geheel zien. Die verbeelding is een noodzakelijke voorwaarde voor herverdeling, vertrouwen en democratie.
Massale, aanhoudende immigratie zet die verbeelde gemeenschap onder druk, zeker wanneer culturele afstand groot is en integratie beperkt blijft. Het Vrijheidsbeeld belichaamde ooit een world-wide welcome, maar zelfs Amerika leerde dat openheid zonder grenzen geen deugd is, maar een risico. Ook toen volgden uiteindelijk immigratierestricties — niet uit onmenselijkheid, maar uit noodzaak. Die noodzaak geldt vandaag opnieuw. Grenzen stellen aan immigratie is geen moreel falen, maar een poging om solidariteit, verzorgingsstaat en democratie duurzaam te behouden.
Dit is een bewerkte versie van het openingshoofdstuk van een nog te verschijnen boek.
Van Jan van de Beek verscheen bij uitgeverij Blauwburgwal het boek Migratiemagneet Nederland.

Wynia’s Week verschijnt 156 keer per jaar en wordt volledig mogelijk gemaakt door de donateurs. Doet u mee, ook straks in het nieuwe jaar? Doneren kan zo. Hartelijk dank!
Donateurs kunnen ook reageren op recente artikelen, video’s en podcasts en ter publicatie in Wynia’s Week aanbieden. Stuur uw reacties aan reacties@wyniasweek.nl Vergeet niet uw naam en woonplaats te vermelden (en, alleen voor de redactie: telefoonnummer en adres). Niet korter dan 50 woorden, niet langer dan 150 woorden. Welkom!




















