D66-staatssecretaris Gunay Uslu wil gehoorzame kunst

WW Collard 8 juli 2023
D66-staatssecretaris Gunay Uslu. Beeld: BNNVARA

Afgelopen week vond in de Tweede Kamer een debat plaats over de Uitgangspuntenbrief Culturele Basisinfrastructuur 2025-2028 (BIS). Ter voorbereiding verspreidde Gunay Uslu, staatssecretaris Cultuur en Media namens D66, het rapport Je kunt niet zijn wat je niet kunt zien. Diversiteit en inclusiviteit in de film- en AV-sector.

Het rapport gaat over ‘hoe etnisch-divers en inclusief de film- en AV-sector is’, waarbij ‘AV’ staat voor audiovisueel. In dat kader zijn in de sector 694 enquêtes afgenomen. Ook zijn ‘100 Nederlandse producties uit de periode 2018-2020 beoordeeld en gecodeerd op diversiteit en vertelperspectief’.

Huidskleur turven

Het rapport leest erg ongemakkelijk. Voortdurend gaat het over berekeningen of vergelijkingen omtrent huidskleur of afkomst. Er lijkt letterlijk te zijn geturfd, zowel voor als achter de schermen, op ‘naam, gender, leeftijd [van het personage], of het personage van kleur is en [op] de etnische identiteit [van het personage]. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat er een traceerbare verwijzing moet zijn naar iemands etniciteit.’

Je ziet de onderzoekers al achter de computer zitten. ‘Deze film heeft één blanke en twee zwarte mensen in de hoofdrol. Ah, kijk Henk, eindelijk een Aziaat. Hij heeft alleen slechts een bijrol.’

Vervolgens zijn de bevindingen getoetst aan de verdeling van huidskleur en afkomst in de gehele Nederlandse samenleving. Ik breng het u lollig, maar het rapport leest als obsessief racisme.

Veel belang wordt gehecht aan etniciteit, hoewel die term in het rapport erg vaag wordt gedefinieerd: ‘Met etniciteit bedoelen we de sociaal-culturele waarden en gedeelde overtuigingen van groepen mensen. Etnische diversiteit gaat dan over de mate waarin een groep mensen bestaat uit verschillende categorieën personen met gedeelde sociaalculturele waarden en overtuigingen.’

Zo bezien gaat etniciteit onder andere over de vraag of mensen liberaal, socialist, veganist of conservatief zijn. Toch wordt dat niet bedoeld. Aan de respondenten is namelijk ook gevraagd ‘tot welke etnische groep(en) reken je jezelf?’. Zelfidentificatie, aldus het rapport, is immers ‘de meest accurate vorm’ om ‘etnische diversiteit te bepalen’.

Daarbij is een vrij invulveld gebruikt, dus zonder vooraf bepaalde categorieën. Als je niet goed weet wat je met etniciteit bedoelt, kun je het maar beter vaag houden, zo lijkt het idee te zijn geweest.

Het lijkt een geval van wij-en-zij-denken

Toch vallen gegeven antwoorden als ‘allochtoon’, ‘geen’, ‘Indiaan’, ‘wereldburger’ en ‘verdwaald’ niet in de smaak bij de onderzoekers. Evenals de termen ‘wit’, ‘zwart’ en ‘westers’ zouden zij geen etniciteit aanduiden. Ook de term ‘roze’ – als ander woord voor blank of wit – wordt door de onderzoekers niet serieus genomen.

Onveranderlijke uiterlijke kenmerken lijken de primaire focus van het rapport te zijn. Opvallend is dat de onderzoekers 81 gegeven antwoorden in het rapport opsommen, maar tevens melden dat er 300 verschillende antwoorden zijn gegeven. Hoewel de 81 antwoorden veel nationaliteiten bevatten, staat ‘Nederlands’ er niet tussen.

Hoe hebben de etniciteitsturvers hun werk gedaan als etniciteit – kennelijk – zo’n ingewikkelde kwestie is? ‘Wit’ wordt als zogenaamde huidskleur tegenover ‘van kleur’ gezet. Elk tintje in de huidskleur versus volledig blank: het lijkt een geval van wij-en-zij-denken. Polariseert dat niet?

Zou het Wendy van Dijk-typetje Ushi nog kunnen?

Over de respondenten die inclusiviteit in de sector negatief beoordelen stellen de onderzoekers: ‘(1) Makers van kleur ervaren de inclusiviteit in de sector negatiever dan witte makers. (2) Vrouwen ervaren de inclusiviteit in de sector negatiever dan mannelijke makers. (3) Jongeren ervaren de inclusiviteit in de sector negatiever dan oudere makers. (4) Makers zonder leidinggevende functie ervaren de inclusiviteit in de sector negatiever dan makers met wel een leidinggevende functie.’

‘Deze kenmerken,’ zo heet het, ‘zijn recht-evenredig omgekeerd aan degenen die de inclusiviteit in de sector wel positief beoordelen.’ Dus oudere, blanke, mannelijke makers in een leidinggevende positie zijn het meest positief; jongere, vrouwelijker makers ‘van kleur’ zonder leidinggevende functie het minst.  

In het rapport staat ook een anekdote over een respondent die wees op de ‘machtsbalans’ op het moment dat wordt bepaald welke producties nog gedraaid moeten kunnen worden. Het Japanse typetje Ushi, jaren geleden gespeeld door Wendy van Dijk, zou dat bijvoorbeeld nog mogen? Nee, stelt de respondent, want ‘er zijn geen Japanse mensen die allemaal grappen maken over Wendy van Dijk’. Een absurde gedachte. Dus als een bepaalde groep mensen geen grappen maakt over Hans Teeuwen, mag Hans Teeuwen ook geen grappen maken over deze bepaalde groep mensen?

Verder lezen we over een regisseur die stelt dat je goede acteurs wil voor je rollen:

‘Goede acteurs zijn lastiger te vinden onder gekleurde mensen. Dit komt simpelweg omdat zich meer “witte” mensen aanmelden op opleidingen tot acteur dan “gekleurde mensen”. Onder “witte acteurs” is een redelijk grote groep goede en ervaren acteurs en onder “gekleurde” mensen is die groep nu eenmaal kleiner, vanwege bovengenoemde opleidingssituatie. Dus regelmatig voel ik de druk om divers te casten en dan een concessie te doen aan kwaliteit. Begrijp me goed, er zijn ook verrassend goede acteurs onder gekleurde mensen, maar de spoeling is wel dunner. Lastig dilemma.’

De kwaliteit van de productie is daarmee ondergeschikt aan het diversiteits- en inclusiviteitsdenken.

De uitkomsten kunnen gekleurd zijn

Frappant is dat de onderzoekers twijfels zaaien over ‘of de respons [op de enquêtes – BC] aselect en representatief is geweest. Wel zijn er indicaties dat vrouwen en leidinggevenden bovengemiddeld vaak hebben gerespondeerd. Ook zijn er indicaties dat makers die het onderwerp van belang vinden (en die niet tevreden zijn over de huidige situatie) vaker hebben meegedaan aan de enquête dan makers die neutraal staan tegenover het thema.’ Anders gezegd: de uitkomsten kunnen gekleurd zijn.

Tweede KamerlidMartin Bosma (PVV) ging met de staatssecretaris in debat over het rapport en stelde haar enkele prangende vragen. Welke huidskleuren onderscheidt de staatssecretaris? Wanneer ben je een mens van kleur? Zijn Turken en Marokkanen dat ook? En wat als iemand één Turkse moeder heeft? Er kwamen geen antwoord. Bosma: ‘Tegenwoordig wordt kunst en het belang van kunstenaars vooral afgemeten aan hun geslacht en de tint van hun huid. Dus de mate van slachtofferschap. En je ziet hoe dat kunst vernachelt.’

‘Artistieke vrijheid en kwaliteit staan voor mij op de eerste plaats,’ liet Uslu weten. ‘Want juist die vrijheid is essentieel voor kunst. Kunst houdt zich niet aan de regels. Laat zich niets voorschrijven. Kunst kan alles, moet niets.’

Bij kunst moet het gaan om kwaliteit

Dat zijn uitstekende woorden. Kunst mag daarom ook kwetsend zijn. Maar waarom moet kunst dan worden gemeten langs een diversiteitslat? De overheid kam maar beter afzien van inhoudelijke bemoeienissen met kunst. Bij kunstsubsidies horen politieke en ideologische criteria buiten schot te blijven; het moet louter gaan om kwaliteit.

Dat de staatssecretaris ongemakkelijk wordt van de vragen van Bosma is te begrijpen. Het maken van een onderscheid op kenmerken als huidskleur en afkomst is immers niets anders dan discriminatie.

Bart Collard is criminoloog en publiceert regelmatig in Wynia’s Week.

De donateurs maken Wynia’s Week mogelijk. Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!