De politieke taalpolitie maakt steeds meer slachtoffers

De culture wars Wynia
Beeld ontleend aan het omslag van ‘Culturele Veldslagen’ van Gijs van Oenen.

‘Culture wars’ wat is dat precies? Je hoort de term steeds vaker, maar wat wordt er mee bedoeld? Het is begonnen als een intellectuele oorlog in de universiteit die uitgevochten wordt over taal. Er zijn voorbeelden in overvloed. Het streven is een ‘inclusieve’ manier van uitdrukken.

Een voorbeeld is hoe er omgegaan werd met de vertaling van Amanda Gorma’s gedicht The hill we climb bij de inauguratie van Joe Biden en Kamala Harris. Uitgeverij Meulenhoff zocht Marieke Lucas Rijneveld aan voor de Nederlandse vertaling. Maar Rijneveld werd al snel afgezegd, ze was blank, en had niet de veronderstelde juiste etnische ervaring.

Rijneveld is niet opgevoed zoals Amanda Gorma –  door een alleenstaande moeder – en daarbij is ze is geen ‘spoken word artist’. Meulenhoff verontschuldigde zich onmiddellijk voor de gemaakte fout. De opdracht ging naar Zaïre Krieger, wel van het spoken word en wel zwart. Dat ze geen ervaring had met vertalingen deed er kennelijk niet toe.

Culturele veldslagen

De strijd over dit gedicht is een goede barometer van de culture wars, zo schrijft Gijs van Oenen in zijn boek Culturele Veldslagen. Het lijkt wel of er taalpolitie actief is. Dat is in alle gevallen begonnen binnen de universiteiten waar literatuurwetenschappen, en mens en maatschappijwetenschappen de voortrekkersfuncties vervullen.

Vervolgens is het uitgewaaierd naar maatschappelijke instituties als musea, overheidsinstellingen op het gebied van wetenschap en cultuur, de kranten, televisieprogramma’s, en zelfs het bedrijfsleven. Overal moet je nu op je woorden passen, en in een aantal gevallen kan het je je baan kosten als je je verkeerd uitdrukt.

De culturele oorlogen zijn een Amerikaans fenomeen, daar is het op de campus nog een graadje erger dan hier. Hoewel de culture war via Amerika is komen overwaaien, is die van oorsprong Frans. De Engelse vertalingen van de Franse filosofie van onder andere Jacques Derrida en Michel Foucault hebben er in Amerika toe bijgedragen dat wij nu op onze tenen zijn gaan lopen om geen fouten te maken met de juiste ‘inclusieve’ termen. Er is een soort Franse boemerang weggegooid die nu in volle vaart is teruggekomen.

Een dodelijk serieus taalspel

In Amerika en Europa is inmiddels een heel eigen ‘discours’ ontstaan, een dodelijk serieus taalspel. Dat taalspel speelt zich af langs de lijnen van de klassieke tegenstelling van links een rechts. De kenmerkende dynamiek is die van de taalzuivering. Dat kan zo ver gaan dat ook in de eigen gelederen conflict ontstaat over wat wel en niet gezegd kan worden. Pogingen om de authenticiteit van Gormans gedicht te behouden, mondden uit in het tegenovergestelde: uitsluiting en valse identiteit.

Van Oenen ziet hier terecht een vorm van filosofische tragiek in. Tragisch inzicht is bij voorstanders van politieke correctheid niet bepaald populair, zo schrijft hij. Tolerantie gaat niet samen met politieke correctheid die een steeds grotere sensitiviteit voor leed, onrecht, gekwetstheid en slachtofferschap aan de dag legt.

Macht

Via spreken en taal wordt macht uitgeoefend, zo hebben generaties studenten geleerd van Foucault. De filosofie van de jaren zestig en zeventig is in die zin nog springlevend. Foucault is nog steeds de meest geciteerde auteur in de literatuurwetenschap en sociale wetenschappen. Je zou kunnen zeggen dat postmodernisme en Theorie uit de jaren zestig een uitwas is van de Franse filosofie.

Veelal wordt dit denken kortweg aangeduid met Theorie, zonder verdere omschrijving. Wat is er aan de hand, is de Franse filosofie in die periode krankzinnig geworden? Is dit alles een vreemd soort aberratie waar we zo snel mogelijk vanaf moeten, terug naar het gezonde verstand? Dat lijkt op het eerste gezicht een aantrekkelijk perspectief, maar het is toch wat ingewikkelder dan we denken.

Verschillen

Om dicht bij huis te blijven kijk ik naar Josse de Voogd en René Cuperus. Zij laten in hun Atlas van Afgehaakt Nederland zien dat er grote verschillen in Nederland bestaan tussen ervaringen van mensen in de verschillende regio’s, gemeenten en wijken. Verschillen in opleidingsniveau, inkomen, gezondheid, vertrouwen en mobiliteit bepalen in sterke mate een al dan niet succesvolle aanpassing aan nieuwe maatschappelijke omstandigheden.

Ook hier geldt dat al die groepen zich verschillend uitdrukken, ze denken verschillend, gebruiken andere woorden en zien die maatschappelijke verandering vaak met lede ogen aan. Hoor je bij de bestuurlijke elites, of hoor je bij de ‘Randstedelingen’, of de Grachtengordel, dan beoordeel je die maatschappelijke veranderingen wezenlijk anders, veelal positief. Dan vier je met je kinderen Paarse Vrijdag. Woon je in ‘de regio’ of in multiculturele ‘achterstandsgebieden’ dan heb je er veel meer moeite mee. Dan vier je liever Sinterklaas, Kerstfeest of het Suikerfeest.

Verschil in taal

Die kennelijke onmogelijkheid om tot overeenstemming te komen omdat er niet alleen verschillend gedacht wordt, maar ook een verschillende taal gesproken wordt, zegt ook iets over taal zelf.  Dat fenomeen zie je ook in de Franse filosofie, zij het algemener en vele malen abstracter. Daar gaat het in abstracte termen over de grens tussen rede en waanzin, en of de waanzin ook niet verborgen zit in de rede zelf.

Dat maakt die vraag naar het gezond verstand ook zo ingewikkeld. Waar begint gezond verstand en waar beginnen de eerste tekenen van waanzin? Van Oenen noemt dat een kernthema in de moderne westerse cultuur. En hij accepteert dat ook als onontkoombaar.

‘Theorie’ is vooral een experiment met nieuwe vormen van grensoverschrijdend en vooral ontregelend denken. Theorie doet een poging het marxisme te ‘vergeten’. In Nederland is dat de tijd van Jan Foudraine die een boek schreef over ‘antipsychiatrie’. Het is de tijd van de seks, drugs en rock- ‘n-roll, het feminisme, de NVSH. Een tumultueuze tijd, net als in Frankrijk.

‘Theorie’ in Nederland is naar mijn idee onlosmakelijk verbonden met de jaren tachtig. Al wordt het hier niet zo genoemd. Paradoxaal genoeg is het ook de tijd van het ontwaken uit een roes van de jaren zestig en zeventig, zo schrijft Van Oenen. De werkeloosheid loopt op, in Nederland regeert de sobere politiek van de kabinetten-Lubbers. In Nederland is de kritische studentenbeweging in de jaren zeventig volledig gevangen in de ideologische retoriek van de toenmalige CPN. Net als in Parijs werd in de jaren vijftig en zestig de discussie over het marxisme op het scherpst van de snede gevoerd, voor of tegen het communisme, je sloot je aan, of niet. Sartre en Camus botsen in de jaren vijftig al over politiek geweld. Pas veel later in de jaren tachtig gaan er in Nederland deuren open naar andere perspectieven.

Waanzin

Van Oenen accepteert uitdrukkelijk niet alle dagelijkse gektes en waanzin van dit moment omdat hij een zekere mate van ‘waanzin’ in taalexperimenten accepteert, integendeel. Maar het verklaart wel waarom bijvoorbeeld ‘gender’ op dit moment zo’n dubbelzinnig begrip is. De aanhangers van dit concept zijn er werkelijk van overtuigd dat biologie geen rol speelt, en dit gaat door tot in de ‘kwaliteitspers’.

Jan Kuitenbrouwer kreeg zijn column Wakkerlands (mei 2022, over ‘baarmoeder’) niet gepubliceerd in de Volkskrant. Peter Vastermans artikel over de toeloop van kandidaat-transgenders bij de klinieken en ziekenhuizen werd niet in de NRC geplaatst. De aanhangers en beschermers van de term ‘gender’ spreken een andere taal en zullen blijven zoeken naar ‘bewijs’ van hun gelijk.

Dit fenomeen beperkt zich niet tot seksualiteit. Nationaliteit, identiteit en emancipatie functioneren allemaal in verschillende contexten en met verschillende betekenissen. Al die woorden en begrippen zijn geladen met emotie. De rede of het gezond verstand heeft zo zijn beperkingen zou je kunnen zeggen. Toch een vorm van gekte in de taal zelf?

Taal

Evenals Frank Furedi ziet Van Oenen de culturele oorlogen als een al langer lopend project, al wordt de term niet gebruikt in het begin van de twintigste eeuw. Er is nu eenmaal geen eenduidig woord als ‘culturele veldslag’ dat door de tijd heen hetzelfde blijft. Alles verandert, ook de terminologie. De taal is vormend voor onze subjectiviteit en onze identiteit, taal is vormend voor ons begrip van onszelf en de wereld. De grammatica ordent op een specifieke manier wat we kunnen zeggen, en wat niet.

Taal is ervoor om onderscheidingen aan te brengen. Daarmee tuig je natuurlijk gelijk normativiteit op. Er is geen ‘neutrale taal’ waarin we ons dagelijks uitdrukken. Dat zagen we al bij Afgehaakt Nederland. En dat meerduidige wordt ook duidelijk bij de term ‘queer’.

Queer

Queer, wat is dat? Om hier greep op te krijgen moeten we even terug naar die ‘neutrale taal’ die niet bestaat.

Judith Butler is een Amerikaanse filosofe die het denken van Foucault verder ontwikkelt op het gebied van sekse en gender. Queer gaat bij Butler over de meervoudigheid van termen als ‘lesbisch’, en ‘homoseksueel’, die ze vervangt door queer. De betekenis van queer wordt door haar als onbepaald genomen, in feite oneindig.

De symbolische en verbale filosofie van Butler houdt nauwelijks verband met de werkelijkheid van vrouwen, zo zeggen vele critici. In Nederland zijn dat Hanneke Kouwenberg en Voorzij. Maar Van Oenen schrijft dat het net andersom is, als consequente volgeling van Foucault en Derrida laat Butler zien dat de idee van een natuurlijke biologische seksualiteit zelf een sociale constructie is.

Deze filosofische exercitie is inmiddels uitgemond in complete krankzinnigheid. Je kunt inmiddels strafrechtelijk vervolgd worden als je biologie neemt voor wat het is, een onveranderlijke reproductieve eenheid. Queer stopt bij onze genen. De ambtenarij, de musea, het (internationaal) recht, de NPO, en grote delen van het bedrijfsleven hebben de terminologie volledig geïncorporeerd, het Theoretisch taalspel is de nachtmerrie van een correcte lifestyle in de instituties geworden zoals Coen de Jong’s Wokeland laat zien.

Postmoderniteit

Dit probleem van de normativiteit van de taal kan zich verdiepen tot iets wat we ‘postmoderniteit’ noemen. De term wordt veel gebruikt in relatie tot kunst en cultuur, al blijft de betekenis vaak in nevelen gehuld. De Nederlandse kunst en architectuurkritiek kwam meestal niet verder dan het beschrijven van het leven van de kunstenaar of architect.

Veel werd beschreven rondom het schilderij, of het gebouw, weinig of niets over de betekenis of de ‘affecten’ ervan. Op dit moment is de kunst omgeven door identiteit denken, we krijgen uitgelegd dat de specerijen op het schilderij door de VOC geronseld werden in Indië, en dat we ons moeten schamen over die Gouden Eeuw.

Hoe rampzalig ver dat inmiddels is voortgeschreden wordt duidelijk uit Wokeland waar Coen de Jong beschrijft hoe de taalpolitie in de culturele sector voorschrijft hoe een ‘veilige, inclusieve en toegankelijke taal’ voorwaarde is om in aanmerking te komen voor subsidie. Als je die Jip en Janneke taal leest ga je terugverlangen naar Foucault die van mening was dat identiteit iets was voor de politie.

Louter simulatie

Bij postmoderniteit is de rationaliteit in je tekst zoekgeraakt. Wat je ziet is een eindeloze proliferatie van opinies, zo schrijft Van Oenen. Inhoud wordt gereduceerd tot ‘content’, die zo profijtelijk mogelijk verspreid wordt. Content is beroofd van zijn inhoud. Het is een pakketje met economische waarde. Televisie en internet vormen het levende bewijs voor de claims van het postmodernisme met hun eindeloze talkshows, reality-tv en andere simulaties. Het gaat om het consequentieloze simuleren, de werkelijkheid is nauwelijks van belang.

Paul Verburgt schreef onlangs over een interview in dagblad Trouw met twee vertegenwoordigers van Kick Out Zwarte Piet. Het gaat niet over de werkelijkheid van racisme, maar over consequentieloos voor- en nabeschouwen. Het is inderdaad geen interview zoals Verburgt schrijft, maar een ‘rode loper’. Het is postmoderne simulatie zoals in de vele talkshows.

Tot slot

Van Oenen’s boek is een links georiënteerd caleidoscopisch geheel van maatschappijtheorie en vooral filosofie. Het is een adembenemend boek, ook letterlijk. Je bent er wel even mee bezig. Foucault en Derrida zijn uit het Frans geciteerd, de rest is Engelstalige receptie van die filosofie.

Duitse literatuur komt nauwelijks voor, alleen Sloterdijk speelt een bescheiden rol. Nederland komt niet voor in zijn boek. Een internationaal discours dus. Je zou het de tegenhanger kunnen noemen van mijn laatste besprekingen van Frank Furedi’s boeken. Die zal hij ongetwijfeld als rechts typeren, al komt Furedi niet voor in zijn zoektocht naar rechtse intellectuelen.

In het laatste hoofdstuk van zijn boek komt Van Oenen tot een interessante stellingname, links en rechts in de culturele veldslagen staan diametraal tegenover elkaar, maar hun posities kennen volgens hem een hoge mate van symmetrie. Beide kampen eisen het recht op een eigen identiteit en een eigen vocabulaire. Beide klagen dat het andere kamp niet luistert. Beide zien de klassieke democratische representatie als disfunctioneel. Het liberalisme geeft geen oplossing, het is corrupt en disfunctioneel.

Hoe nu verder? Van Oenen pleit terecht voor een adempauze in de culturele oorlog. Dat maakt zijn boek tot een geslaagde en interessante intellectuele stellingname die we hard nodig hebben. Waarom?

Wierd Duk als mikpunt

Wierd Duk lijkt in Nederland tot centrum van linkse ‘kritiek’ te zijn geworden. Zijn interviews met de mensen die ik hierboven noemde, die liever Sinterklaas vieren dan Paarse Vrijdag, roepen ongekende agressie op van ‘links’. De reden ligt in zijn concrete belangstelling voor diegenen die steeds meer in de knel raken, zeg maar de ‘afgehaakten’ van de Voogd en Cuperus.

Woke-links is vooral geïnteresseerd in de terminologie van inclusiviteit, niet de concrete vorm en uitwerking ervan. Die taal is inmiddels dankzij de nieuwe inclusie-managers en ambtenaren overal ingedaald in de instituties, maar niemand ligt wakker van de sociale en economische werkelijkheid. Het gaat om de taal.

Dat risico loopt ook Van Oenens boek. Het neomarxisme had daar altijd een verhelderend idee over; de vraag is wie het ‘subject van verandering’ is. Stel je deze vraag naar de sociologische relevantie van Theorie, dan wordt het echt zoeken wie dit draagt. Je komt uit bij minuscule groepjes, in Nederland waarschijnlijk bij Bij1.

Laten we hopen dat zijn boek landt in de universiteiten. En dat van Oenen’s hyperreflexiviteit helpt een inmiddels krankzinnige wereld daarbinnen/buiten van inzicht te voorzien. Het is hard nodig.

Dit zijn de in dit artikel genoemde boeken:

Gijs van Oenen, Culturele Veldslagen, filosofie van de culture wars (Boom, 2022)

Coen de Jong, Wokeland. Hoe een radicale voorhoede vat kreeg op de samenleving (Blauwburgwal, 2022). Te koop in de winkel van Wynia’s Week

Wierd Duk, Wierd Duk in Nederland (Blauwburgwal, 2022). Te koop in de winkel van Wynia’s Week

(Beeld: Uitgeverij Blauwburgwal, portretfoto: Rias Immink)

De donateurs vormen het fundament van Wynia’s Week. U maakt het mogelijk dat ons online magazine 104 keer per jaar verschijnt – ook straks weer, in 2023. Doneren kan op verschillende manieren, kijk HIERHartelijk dank!