Gevoeligheid ontwikkelen voor mensen die zorgbehoevend zijn, dat zou eigenlijk op de basisschool al moeten beginnen
‘Zorg om zorg: wie zorgt voor wie?’Deze vraag is op 19 december door Omroep MAX tot thema verheven bij het tv-programma Meldpunt Actueel. Dat de kwestie in een actualiteitenprogramma aan de orde wordt gesteld, is op zich begrijpelijk. We weten het namelijk niet goed meer, en wie het zegt, mag het weten in onze wereld.
Dat pasgeborenen door hun opvoeders worden verzorgd is in onze samenleving een open deur. Dat het aantal opvoeders wisselt en kinderen in een gezinsverband meerdere opvoeders voorbij zien komen, of achterblijven bij een van de opvoeders, is de afgelopen vijftig jaar ook alleszins voorstelbaar geworden.
Dag- en weekbladen kaarten in onze tijd in columns of artikelen het fenomeen aan van grenzeloze liefdesverhoudingen, waarbij zelfs het her en der van bil gaan niet zelden als een niet te versmaden alternatief wordt aangeprezen boven het – bijna in de vergetelheid geraakte – monogame huwelijk of geregistreerd partnerschap. Evolutie moet je op je af laten komen, onderkennen en niet dwarsbomen. Maar nadenken over het kind van de rekening is ook niet verkeerd en alles heeft zijn prijs. Het antwoord op de vraag wie het kind van de rekening is, wat dat kind er zelf van vindt en hoe hoog de prijs is, begint zich stilaan af te tekenen.
Helpende hand
De jaren zeventig van de vorige eeuw luidden een tijdperk in van een diversiteit aan samenlevingsverbanden: van samenwonen, van echtscheidingen die het fluistercircuit ontstegen en de buitenwereld lieten verkneuteren, van communes en van driehoeks-, of van nog meer hoeks-verhoudingen. In 1967 werd het voor het eerst gepleit voor het ‘homofielenhuwelijk’, waar overigens nog 34 jaar op moest worden gewacht.
Inmiddels is het bijna 2026 en menig jongvolwassene uit de jaren zestig tikt de 80 aan. Een leeftijd waarop chronische aandoeningen welig tieren en dikwijls een beroep wordt gedaan op zorg en ondersteuning van de naaste omgeving. De vraag is dan hoe die naaste omgeving is samengesteld en wie zich geroepen voelt om de helpende hand uit te steken.
Veel hedendaagse ouderen hebben een deel van het leven doorgebracht met stiefkinderen en – als ze er waren – ook contacten onderhouden met biologische kinderen. Jaren terug wierp een Amerikaanse bioloog de vraag op of stiefkinderen de vanzelfsprekendheid of morele plicht ervaren om voor de stiefouders te zorgen als de nood aan de man is. Socioloog Kirsten van Houdt pakte die vraag in 2021 op. Zij constateerde dat met name de stiefmoeder er niet op moet rekenen dat haar niet-biologische kinderen klaarstaan als een zorgvraag zich aandient. Of de – al dan niet aanwezige – biologische kinderen wel een taak voor zichzelf zien weggelegd, hangt af van de vraag of de relatie na de scheiding is onderhouden en kwaliteitsvol was.
België, onze zuiderbuur, bezit een aantal prachtige kustplaatsen, waar veel gepensioneerden naartoe verhuizen om nog enige decennia te vertoeven. Op het moment dat zich ouderdomskwalen manifesteren, die tot zorgbehoevendheid leiden, ontstaat een probleem. De reisafstand is in veel gevallen zo groot dat een regelmatige aanwezigheid van de kinderen niet te doen is. Terugkeer naar de oude vertrouwde omgeving is evenmin een goed alternatief. Zowel het niet beschikbaar zijn van geschikte woningen als het gegeven dat de omgeving niet meer zo vertrouwd is, zorgen ervoor dat de zorgbehoevende oudere op anderen zal zijn aangewezen.
Ook in Nederland is dit niet ondenkbaar, maar de relativerende, stigmatiserende opmerking zal worden gemaakt dat het bezit van een appartement aan een kustplaats slechts de gegoede bevolking is gegeven, een groep die zich wellicht ook alternatieven kan veroorloven.
Laag vruchtbaarheidscijfer
Wat heden ten dage alle Europese landen achtervolgt, is het lage vruchtbaarheidscijfer. Er worden niet voldoende kinderen geboren om ‘zelfvoorzienend’ te zijn. Op dit moment is het cijfer in Nederland 1,43. Dat brengt ons in problemen die de politiek blijkbaar nog niet heeft opgemerkt, althans niet tot speerpunt of code rood heeft gebombardeerd. Nu al en in de komende twintig jaar doet dit probleem zich voelen. Er is geen licht aan het eind van de tunnel dat doet vermoeden dat het probleem daarna is opgelost.
Het doet zich nu voelen omdat we in ons land de pensioengerechtigde leeftijd hebben gekoppeld aan onze levensverwachting. Mensen van begin 60 die zorgdragen voor hun ouders zien hun mantelzorgtaak en mogelijk ook vrijwilligersactiviteiten wedijveren met een langer verblijf op de arbeidsmarkt. Het steeds terugkerende geschal dat ons land vijf miljoen mantelzorgers kent, raakt kant nog wal en sust de politiek mogelijk in slaap. Helemaal desastreus is het als dit getal de terughoudendheid van de overheid zou verklaren om in te breken in een goed of minder goed huwelijk, of in welke samenlevingsvorm dan ook. Maar wat is dan de verklaring voor het gegeven dat we vooral de laatste vijftien jaar gekozen hebben voor vermaatschappelijking van de zorg, door zorgbehoevende mensen op leeftijd niet meer te laten verkassen naar een verpleeghuis maar in handen te leggen van hun (bonus)kinderen?
Los van het gegeven dat aan institutionele zorg een duur prijskaartje hangt, is het evenzeer een gegeven dat het verlenen van zorg in de thuissituatie om beschikbaarheid vraagt van kinderen, andere familieleden of goedwillende burgers. We kunnen helaas niet bogen op een rijke geschiedenis die aangeeft dat we het wel klaren met ons allen. Omkijken naar elkaar is nog een tamelijk onbeschreven blad in onze cultuur. De opkomst van de instituties voor ouderenzorg in een tijdperk waarin we allesbehalve slap in de (familie)was zaten, spreekt boekdelen.
Daarnaast kunnen we niet voorbijgaan aan het feit dat Nederland 3,3 miljoen alleenstaanden kent, die nu en/of in de nabije toekomst een beroep doen op zorgondersteuning. De overheid kan ervoor kiezen om datingbureaus in publieke handen te leggen, maar geen van de politieke partijen heeft daar tot dusverre mee gekoketteerd. Een andere optie zou kunnen zijn om de kinderbijslag te herzien en te combineren met kosteloze – desnoods 24-uurs – kinderopvang, waarbij de bijslag naar rato van het aantal kinderen oploopt.
Klein beginnen
Maar om klein te beginnen, stel ik voor dat zo vanaf 8 jaar, de leeftijd dat het abstract denken in het breintje heeft postgevat, kinderen op de bassischool leren om te zien naar anderen, gevoeligheid te ontwikkelen voor mensen die zorgbehoevend zijn en om het als een vanzelfsprekendheid te gaan ervaren dat voor het helpen van anderen geen familiebanden nodig zijn. En dit niet als eenmalig project, maar als een vast en wezenlijk onderdeel van opvoeding en educatie. Laten we er snel mee beginnen. Er is al zoveel tijd verloren gegaan.
Wynia’s Week verschijnt 156 keer per jaar en wordt volledig mogelijk gemaakt door de donateurs. Doet u mee, ook straks in het nieuwe jaar? Doneren kan zo. Hartelijk dank!
Donateurs kunnen ook reageren op recente artikelen, video’s en podcasts en ter publicatie in Wynia’s Week aanbieden. Stuur uw reacties aan reacties@wyniasweek.nl Vergeet niet uw naam en woonplaats te vermelden (en, alleen voor de redactie: telefoonnummer en adres). Niet korter dan 50 woorden, niet langer dan 150 woorden. Welkom!




















