Het blijft hopen op een regering van constructief rechts

Er is iets fundamenteel mis met de Nederlandse democratie. Al minstens sinds de eeuwwisseling vindt zo’n beetje de helft van de kiezers zichzelf rechts, maar die kiezers worden vrijwel steeds slecht bediend. Nu is het ene rechts het andere niet, maar wat de meeste kiezers die zichzelf rechts vinden willen, is dat de Nederlandse overheid in de eerste plaats uit moet zijn op welvaart, welzijn en veiligheid van de burgers van Nederland en dat ze de rechten en vrijheden van die burgers moet beschermen.
Rechtse Nederlanders – en wellicht ook veel Nederlanders die zich tot het midden rekenen – vinden dat niet steeds het lot van de wereld in handen van Nederland en de Nederlanders moet worden gelegd met kostbaar, hemelbestormend beleid dat wel de ijdelheid van politici, ambtenaren en lobbyisten dient, maar weinig oog heeft voor het nationale belang. Ze vinden dat paal en perk moet worden gesteld aan het overdragen van macht, geld en bevoegdheden van hun volksvertegenwoordigers naar kantoren en rechtszalen in plaatsen als Brussel, New York, Straatsburg en Genève. Ze vinden ook dat de overheid niet zozeer de lakens moet uitdelen, maar dienend moet zijn. Van die wensen komt in het Nederland van de 21ste eeuw weinig terecht.
Treurige geschiedenis
Het jongste hoofdstuk in die toch treurige geschiedenis is het uiteenvallen van de regeringscoalitie op 3 juni 2025 en de val van het kabinet-Schoof. De korte geschiedenis van dat kabinet (elf maanden) past in een reeks korte en goeddeels mislukte kabinetten: Balkenende-I in 2002, regerend met de partij van de vermoorde Pim Fortuyn, Rutte-I In 2012, regerend met gedoogsteun van de PVV van Geert Wilders. Ook die kabinetten kwamen tot stand na een soort kiezersopstand, waarbij als ‘populistisch’ benoemde partijen aan de macht werden gebracht.
De vraag dringt zich op of het werkelijk onmogelijk is om over rechts, of minstens met centrumrechts te regeren in Nederland, waarmee recht zou worden gedaan aan de wens van minstens de helft van de Nederlandse kiezers. Van het tweede kabinet-Balkenende (2003-2006) kan worden gezegd dat het nog het meest in de buurt kwam van een succesvol centrumrechts kabinet, met onder meer een geslaagde beteugeling van de huwelijksmigratie uit Marokko en Turkije.
Maar sinds 2007 is vooral centrumlinks aan de macht geweest, met de kabinetten Balkenende-IV en de kabinetten Rutte-II, Rutte-III en Rutte-IV, waarin CDA en VVD weliswaar de premier leverden, maar het beleid goeddeels werd getoonzet door de linkse coalitiepartners PvdA en D66. Vooral bij de laatste kabinetten-Rutte nam de ‘rechtse’ VVD steeds meer de kleur aan van de dominante coalitiepartner D66. Zo werd de stem van de overwegend rechtse kiezer aangewend voor overwegend links beleid. Het wordt zelden zo kras benoemd, maar eigenlijk kun je spreken van structureel kiezersbedrog.
Dat bedrog ontging de kiezers niet. Net als bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2002 (grote winnaar: de Lijst-Pim Fortuyn) en 2010 (grote winnaar: de PVV) en de Statenverkiezingen van 2019 (grootste partij: Forum voor Democratie) en 2023 (grootste partij: BBB) kwamen de kiezers bij de Tweede Kamerverkiezingen van eind 2023 in opstand tegen overwegend linkse beleid in een land met een centrumrechtse meerderheid. Je zou ook kunnen spreken van een reeks enigszins machteloze stormlopen van de kiezers tegen de onwil van de Haagse macht om naar de meerderheid te luisteren.
D66-gezind kader
Na die laatste Kamerverkiezingen, die voor het eerst een niet-traditionele partij de grootste maakte in de Tweede Kamer, kon Geert Wilders niet langer geweerd worden uit de regering. Maar daar bleek ook alles mee gezegd. Coalitiepartner VVD heeft in de Ruttejaren een deels D66-gezind kader gevormd, dat niets wil weten van wat ze misprijzend ‘populisten’ noemen. De VVD heeft overigens een langere traditie om nieuwe partijen wel mee te laten regeren, maar minstens ook om die nieuwe concurrent (LPF, PVV) daarmee op termijn te laten sneuvelen. Die dubbele agenda was bij de VVD ook nu nooit afwezig.
De jonge partij van Pieter Omtzigt, NSC, leek de afgelopen anderhalf jaar wel opgericht om coalitiepartner PVV zoveel mogelijk te kortwieken: was het niet tijdens de formatie, dan was het wel regerenderwijs. De beteugel-de-islam-agenda van Wilders moest al bij voorbaat geheel in de ijskast en iedere aanpassing van wetten en verdragen verdween eveneens van tafel onder het uitroepen van ‘rechtsstaat’ en ‘principes’. Samen met de VVD blokkeerde NSC het premierschap van Wilders, waardoor een partijloze, maar VVD-vriendelijke topambtenaar (Dick Schoof) premier kon worden.
Eigenlijk was alleen de kleinste coalitiepartner, de BoerBurgerBeweging, nog het meest loyaal aan coalitie en kabinet. Want ook Geert Wilders acteerde – ook getergd door het voortdurende traineren van NSC en de vileine machtsgreepjes van de VVD – vaak meer als oppositie dan als leider van de grootste regeringspartij. De coalitie hing van onderling vliegen afvangen, chagrijn en wantrouwen aan elkaar. Het kabinet-Schoof kwam nauwelijks aan regeren toe omdat de fractievoorzitters van de regeringscoalitie de regeringsrol vervulden. En dat deden ze slecht. Bovendien ging het kiezersbedrog ondertussen gewoon door: de immigratie werd niet aangepakt, de islam niet aan banden gelegd, de woke-agenda van de kabinetten-Rutte voortgezet, net als het klimaatbeleid en de eurofiele koers van de voorgaande kabinetten. D66 had niets te klagen onder het kabinet-Schoof.
Ergens in het voorjaar moet het Geert Wilders te bar zijn geworden. Dat hij de coalitie en het kabinet op 3 juni uiteen liet vallen, was wekenlang voorbereid. Soms leek het of Wilders deze week nog even spijt had, alsof hij in zijn eigen fuik was gezwommen en niet meer terug kon.
Wilders’ besluit om het kabinet, ten onrechte vaak betiteld als ‘zijn’ kabinet, al na elf maanden te laten vallen paste in ieder geval niet in Wilders’ eerdere overtuiging dat hij nu dé kans had om te laten zien dat hij kon regeren en dat het misschien wel de enige kans was. En dat het laten vallen van het kabinet het verspelen van zijn regeringskansen zou zijn. Het is, zoals wel vaker bij Wilders, soms een raadsel wat hem drijft, wat de aannames zijn die hem gaande houden. Dat hij na nieuwe verkiezingen nu wel premier zou kunnen worden, is in ieder geval hoogst onwaarschijnlijk. Deze keer is het ook zonneklaar wie het kabinet heeft laten vallen en zo gezien de ‘wegloper’ is, zoals de VVD graag zegt. Verkiezingswinst voor Wilders is met de kennis van nu niet geheel onmogelijk, maar wel onwaarschijnlijk.
Lange adem nodig
Wilders zelf zet ‘tegenwerking’ in als verkiezingsslogan. Werd hij, werden zijn ministers, werd het regeerprogramma van het kabinet-Schoof tegengewerkt? Maar natuurlijk. Het pleit het zwakke optreden van Wilders’ bewindslieden en het verstorende optreden van Wilders zelf niet goed, maar de aanhoudende signalen van binnen de coalitie, het stiekeme VVD-machtsgreepje over de defensie-uitgaven, ambtenaren die het kabinetsbeleid wensten te saboteren – het is allemaal waar. Maar als je de meerderheid van Nederland eindelijk een stem wilt geven heb je een lange adem nodig en laat je niet binnen het jaar het eerste centrumrechtse kabinet in twee decennia vallen.
De meerderheid wordt dus weer slecht bediend. Het is ook maar de vraag of de wispelturige Wilders met zijn eenmanspartij wel de ideale beweging is om bij te dragen aan de stem van die meerderheid van de Nederlanders. Maar de winst van Wilders en andere nieuwe partijen was ook eerder al direct te relateren aan het gegeven dat meer traditionele partijen hun kiezers steeds weer verwaarlozen. Links koos voor het wereldklimaat, voor immigratie van relatieve kanslozen, voor het overdragen van macht naar Brussel, voor het omarmen van anti-autochtone discriminatie en het vrij baan geven aan de islam en raakte zo de traditionele kiezers kwijt.
Het CDA koos ervoor een soort D66 met een vleugje religie te zijn en raakte het platteland kwijt. De VVD volgde de coalitiepartners en werd steeds minder de eerder toch zo succesvolle partij van wijlen Frits Bolkestein. Samen leverden die traditionele regeerpartijen de munitie voor de successen van Geert Wilders, Thierry Baudet, Caroline van der Plas en Pieter Omtzigt.
Geert Wilders heeft in ieder geval bereikt dat zijn plaaggeesten van NSC een vroegtijdige einde wordt bezorgd, want veel perspectief is er niet voor de politieke erfenis van Pieter Omtzigt. Wilders heeft ook voor elkaar dat de VVD in het zicht van het finest hour van Mark Rutte – de NAVO-top in Den Haag – een buts wordt bezorgd. Maar wat heb je aan het verlies van een ander als je er zelf – laat staan je kiezer – er niets beter van wordt?
Weer kabinet met CDA en D66
Nederland heeft in ieder niets aan deze kabinetsval. Wilders zal best weer enkele tientallen Kamerzetels binnenhalen van kiezers die zichzelf rechts vinden, maar hun stem niet in de regering terug gaan horen. Het lijkt of Dilan Yeşilgöz na de Ruttejaren toch echt weer de kant van Bolkestein op wil met de VVD, maar het is de vraag of ze daar de kans voor krijgt van haar partijkader.
Een volgende meerderheidscoalitie zal waarschijnlijk niet zonder CDA en D66 kunnen. Zelfs een coalitie met ook deelname van GroenLinks-PvdA kan niet worden uitgesloten.
Het blijft zo hopen op een regering van constructief rechts dan wel centrumrechts die langere tijd krijgt om de hervormingen door te voeren die Nederland en de Nederlandse burgers dienen. Het wordt hoog tijd dat partijen als VVD en CDA bij zichzelf te rade gaan of ze kern van zo’n coalitie willen vormen, of dat ze voor de zoveelste keer de macht aan de linkse minderheid van Nederland gunnen.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee? Kijk HIER. Hartelijk dank!