Hoe gaat het na Brexit verder met Nederland en het VK?

fauntleroy
De Britse edellieden Earl Clancarty (links) en Lord Castlereagh legden in de jaren 1813-1815 de basis voor het Koninkrijk der Nederlanden, met de Oranjes als erfelijke monarchen.

Sinds 31 januari 2020 maakt het Verenigd Koninkrijk geen onderdeel meer uit van de Europese Unie. Veel aandacht ging uit naar de gevolgen voor onze  exporthandel, de douane, de visserij en te verwachten financiële schade. Er was ook een positief geluid: Nederland zou nu de kans krijgen zich binnen Europa sterker te profileren als kennis- en vestigingsland, mogelijk zelfs met Amsterdam als nieuw financieel centrum. En: hebben we niet een van de langst zittende premiers die in Brussel het klappen van de zweep kent en het verschil zou kunnen maken?

Eén invalshoek is onderbelicht gebleven: wat betekent het vertrek van de Britten voor de Brits-Nederlandse verhoudingen?

De immer ambitieuze Britten hebben zich losgemaakt en gaan een eigen koers varen die vermoedelijk beter past in het Angelsaksisch model. In hoeverre kan Nederland blijven rekenen op het VK, waarmee we het de afgelopen decennia toch redelijk goed konden vinden en waarmee we eeuwenoude banden hebben?

Complexe relatie

Ik waag ik mij niet aan voorspellingen of politieke analyses. De vraagstelling komt voort uit de constatering dat het VK en Nederland altijd een complexe relatie hebben gehad. Een relatie die onder druk stond door cultuurverschillen,  oorlogen, gewekte verwachtingen, familiebanden tussen vorstenhuizen en politieke afhankelijkheid.

De jongere generatie zal vooral het Britse aandeel in de bevrijding van ons  land in gedachten hebben en meevaren op de pro-Britse stemming van nu. Zij zijn gewend aan de ‘verengelsing’ in het onderwijs, de film, reclame en media. Vóór WO II was de situatie compleet anders. De complexiteit van de relatie slaat vooral op het verschil in volkskarakter, omvang en politieke ambitie. Britten hebben iets wat wij niet hebben: trots!

Ons land was ooit het machtigste land ter wereld, maar kwam vanaf de achttiende eeuw in de schaduw te staan van de grote mogendheden. Het vredelievende, rechtlijnige en politiek naïeve Nederland  was geen partij voor het dominante en imperialistische ‘Britain’, dat zich met veel gevoel voor eigenwaarde en superioriteit graag onderscheidde van die Frogs, zoals de Nederlanders werden genoemd. Ze bemoeiden zich gevraagd en ongevraagd met onze binnenlandse aangelegenheden en wij lieten het gebeuren.

Die eigendunk hebben de Britten ook in de 47 jaar van hun EU-lidmaatschap laten zien. Tot een volmondige acceptatie en participatie is het nooit gekomen en de kritische Britse opstelling kwam ons land meestal wel goed uit.

Laten we het ‘collectieve geheugen’ nog eens opfrissen.

Hulp uit Engeland

De Engelse bemoeienis met onze staatszaken begon in 1585 met de komst van Robert Dudley, beter bekend als de graaf van Leicester. Dat was min of meer op eigen verzoek: na de afzwering van de Spaanse koning Filips II hadden  de Staten-Generaal van de Zeven Verenigde Nederlanden koningin Elizabeth I benaderd voor de functie van soeverein vorst. Een land moest toch een vorst hebben als hoogste gezag, zo was de gedachte.

De Engelse koningin wees het aanbod af – het zou een oorlogsverklaring aan Spanje betekenen – , maar was wel bereid militaire hulp te bieden.  De Engelse interventie bleek geen succes. De verwaande Dudley maakte er een potje van en keerde reeds in 1587 terug naar Engeland. De Staten- Generaal trokken bij gebrek aan beter het soevereine gezag naar zich toe: het begin van een nieuwe staatsvorm, die later ‘de Republiek’ is gaan heten met Johan van Oldenbarnevelt als regeringsleider.

Groeiende afgunst

De Republiek functioneerde boven verwachting en in de eerste helft van de zeventiende eeuw brak een periode van grote welvaart aan. De Hollanders bevoeren de wereldzeeën en de handel bloeide als nooit tevoren. Amsterdam werd het financiële centrum van de wereld. We hadden dankzij prins Maurits en zijn begaafde ‘ingenieur’ Simon Stevin het sterkste landleger.

De Hollands-Zeeuwse hegemonie op zee en op het gebied van handel en welvaart was onbetwist. Buitenlandse bezoekers keken hun ogen uit en verbaasden zich over het kleine land aan de Noordzee, waar standen er niet toe leken te doen, iedereen overal over meepraatte en waar alles leek te kunnen. Geen wonder dat met name Frankrijk en Engeland de ontwikkelingen met afgunst volgden en die hegemonie probeerden te breken.

Door huwelijk verbonden

In 1625 werd Frederik Hendrik stadhouder. De jongste zoon van Willem van Oranje had  de diplomatieke gave van zijn vader en het militaire talent van zijn halfbroer Maurits. Hij had van zijn moeder, Louise de Coligny, een Franse opvoeding gehad en was getrouwd met een voormalige hofdame, Amalia van Solms. Het was vrij logisch dat hij zich in de welvarende Republiek koninklijke allures aanmat. Het ging hem in vele opzichten voor de wind en mocht van de Franse koning met ‘hoogheid’ worden aangesproken.

De volgende stap was dat Frederik Hendrik voor zijn kinderen huwelijken van stand arrangeerde. Karel I van Engeland kon zijn toestemming voor het huwelijk van Willem II met zijn dochter Mary Stuart moeilijk weigeren: de vader van de bruidegom was zijn belangrijkste financier. Mary’s moeder, Henrietta Maria, dochter van de Franse koning Henri IV, kwam in 1642 naar de Republiek om geld in te zamelen voor de gewapende strijd van haar man. Een burgeroorlog was het gevolg en kostte Karel in 1649 letterlijk de kop.

Strijd om de hegemonie

Enkele jaren later waren de rollen omgedraaid. Oliver Cromwell schafte in Engeland de monarchie af, nam met harde hand het bewind over en ging bouwen aan een groot en machtig rijk. Werd hij geïnspireerd door de welvaart en macht van dat kleine landje aan de overkant? Was het jaloezie? Had de Republiek niet mede de burgeroorlog veroorzaakt? Wat moest hij denken van de familieband tussen de Oranjes en de Stuarts? Daar kwam nog bij dat de machtige Hollandse handelsvloot na de Vrede van Münster in 1648 weer handel dreef met Spanje en Portugal, wat ten koste ging van de Engelse broodwinning op zee.

In de Republiek was een precaire situatie ontstaan. De 24-jarige ambitieuze stadhouder Willem II deed in juli 1650 een poging tot een staatsgreep waarmee hij de goede naam van de Republiek en van Amsterdam te grabbel gooide. In oktober van dat jaar stierf hij aan de pokken; zijn zoon Willem III zou acht dagen daarna worden geboren. Het eerste stadhouderloze tijdperk was aangebroken.

De door de wol geverfde raadpensionaris Adriaan Pauw zag het Engelse gevaar aankomen. Hij informeerde ‘vrijblijvend’ naar de mogelijkheden van een toetreding tot het Engelse Gemenebest. Cromwell nam de Hollandse suggestie serieuzer dan de bedoeling was. Hij deed een voorstel voor verdeling van de wereldwijde hegemonie: Afrika en Azië voor de Hollanders, Noord- en Zuid-Amerika voor de Engelsen en een gezamenlijke aanpak voor zuivering van Spaanse en Portugese invloeden.

Het deed de Hollandse Staten te veel denken aan de verdeling die Spanje en Portugal in 1494 met de zegen van de Paus hadden bekokstoofd (Verdrag van Tordesillas). Nee, de Staten zagen liever een vrijhandelsovereenkomst. Cromwell kon daarmee natuurlijk niet akkoord gaan. Het zou de Hollandse hegemonie alleen maar versterken. Dus koos hij voor de aanval, te beginnen met wetgeving, die Engeland de status van zelfbenoemde grootmacht moest geven.

Engelse schepen dienden voortaan uit respect als eerste te worden gegroet. Een uitgelokt vlagincident was aanleiding voor de eerste zeeoorlog met Engeland. De Republiek stond maritiem op achterstand en moest een inhaalslag maken. Ook toen al was de defensie sluitpost op de nationale begroting en dat is nooit veranderd; er werd liever in handel en innovatie geïnvesteerd.

Engelse machtspolitiek

In 1660 keerde met Karel II de monarchie terug in Engeland. Als kroonprins had hij lange tijd in ballingschap geleefd, onder andere in Den Haag en Breda en was regelmatig op zijn immorele gedrag aangesproken. Nu was hij plotseling een factor van betekenis en bovendien oom van onze Willem III, die volgens een geheime afspraak met de republikein Cromwell was uitgesloten van het stadhouderschap. Raadpensionaris Johan de Witt voelde de Engelse druk voor herstel van  het stadhouderschap en de tegendruk van de Staatse regenten.

De tienjarige Willem werd door zijn Engelse moeder bij elke gelegenheid op het schild geheven. Toen zij in 1661 overleed en haar testament openbaar werd, bleek haar  broer Karel II tot voogd te zijn benoemd. Willem had in de jaren die volgden regelmatig contact met zijn oom, die tussen de Staatsen en Oranjegezinden begon te stoken, terwijl Willem zijn vermeende rechten als legerleider en lid van de Raad van State begon op te eisen. In 1677 trouwde hij met zijn volle nicht Maria II, de dochter van Karels broer, de latere koning Jacobus II, hertog van York.

Karel II bedreef machtspolitiek ondanks zijn financieel belabberde situatie. Hij had grote schulden bij de Oranjes. De  Engelse koning had er dan ook belang bij zijn neef zoveel mogelijk te steunen en zette daarvoor een campagne op. De Hollandse bestuurders hadden nog geen idee van Karels volstrekt immorele politiek, waar de Hollandse naïviteit schril bij afstak.

Om te beginnen had Karel II Nieuw-Amsterdam aan zijn broer Jacobus beloofd. Deze nam de stad in 1664 in en vernoemde hem naar zichzelf: New York. Ook Curaçao werd veroverd. Hollandse schepen werden in beslag genomen. In de Republiek werden de Oranjegezinden openlijk gesteund. Ambassadeur George Downing (inderdaad: die van nummer 10) betaalde regenten voor strategische informatie, bespioneerde het doen en laten van Lord John, zoals Johan de Witt werd genoemd, en zaaide verdeeldheid in het Staatse kamp.

Karel wist precies waar onze regering mee bezig was. Hij sloot een verdrag met de bisschop van Münster om de Republiek in het oosten aan te vallen. Vervolgens verscheen een grote Engelse vloot voor onze kust, die de scheepvaart blokkeerde. De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) kon niet uitblijven. In augustus 1665 werd een voor anker liggende Hollandse koopvaardijvloot in het Vlie met branders vernietigd. Karel werd tenslotte door  de bekende Tocht naar Chatham gedwongen tot een vredesregeling.

Wraak

Maar de Engelse koning wist van geen ophouden. Hij zon op wraak en kon de vernedering niet verkroppen. De HMS Royal Charles lag als oorlogsbuit in de haven van Hellevoetsluis, er was van  de Engelse nederlaag in Chatham een schilderij gemaakt en in Den Haag was op de overwinning getoost. Daarvoor eiste hij excuses en verbood een herdenkingsmunt te slaan. De Witt kwam de protesterende vorst ook nog een eind tegemoet…

In 1670 sloot Karel II een geheim bondgenootschap met Frankrijk. Karel was een neef van Lodewijk XIV en Lodewijks broer was getrouwd met een zus van Karel en Jacobus. Tijdens de geheime ‘familiereünie’ in Dover ging het over de Republiek die voor beide landen een ‘vette kluif’ betekende. Frankrijk en Engeland zouden beide aanvallen en Lodewijk beloofde Karel veel geld in ruil voor de belofte heel Engeland katholiek te maken. Er moest een aanleiding worden gevonden voor een allesvernietigende genadeklap. Dat lukte na weer een uitgelokt vlagincident en in beslagneming van de juist teruggekeerde kostbare Hollandse Smyrnavloot. 

In 1672 beleefde de Republiek zijn Rampjaar. De Ruyter wist een Engels-Franse invasie te voorkomen en de Franse koning Lodewijk XIV verslikte zich uiteindelijk in de  Hollandse Oorlog, rokende puinhopen, dood en verderf achterlatend. De Republiek kroop door het oog van de naald. Johan en Cornelis de Witt moesten het bekopen met hun leven; ze werden door een opgehitste menigte gelyncht. De weg was vrij voor het stadhouderschap van Willem III.

Koning-Stadhouder

In 1688 leken de rollen weer om te draaien. De schoonvader van Willem III, de katholiek geworden Jacobus II, kreeg geheel onverwacht een mannelijke opvolger, die ongetwijfeld katholiek zou worden opgevoed. De protestantse Willem liet zich door vooraanstaande Engelsen overhalen zijn schoonpapa van de troon te stoten. The Glorious Revolution was een feit. Toen Jacobus in 1690 een poging deed zijn koningschap te herstellen, werd hij bij de Boyne in Ierland door het leger van Willem III verslagen. Een gebeurtenis met blijvende  politieke impact.

Het koningschap van ‘William and Mary’ kwam de verhouding tussen beide staten en ook de rust in Europa ten goede, maar het was vooral Engeland dat profiteerde. Willem III wist er als eerste een parlementaire democratie te vestigen en maakte van Londen een financieel centrum, dankzij Amsterdamse know how. Engeland won hierdoor aan politieke en economische slagkracht. Ons land raakte zijn voorsprong op het wereldtoneel voorgoed kwijt.  

Over u en zonder u

In dit opzicht was de Vrede van Utrecht in 1713  een eerste markeringspunt. De Republiek vormde met Groot-Brittannië – sinds 1707 de aanduiding van Engeland, Schotland en Wales – de winnende coalitie in een conflict met Spanje en Frankrijk. Terwijl Utrecht zich maandenlang uitsloofde het de onderhandelaars van de grote mogendheden naar de zin te maken, bleef ons land buiten de onderhandeling en harkten de Britten alle winst binnen. Het voor de gelegenheid door Händel gecomponeerde Utrecht Te Deum and Jubilate werd in het bijzijn van Queen Anne in de Londense St Paul’s uitgevoerd.

Neergang van de Republiek

De Republiek werd door de Britten voortdurend gebruikt om hun positie te versterken. De Engelse koning George II maakte zich persoonlijk sterk voor een huwelijk tussen zijn dochter Anna van Hannover en de prins van Oranje, Willem IV. Er werd maar liefst twaalf jaar over onderhandeld. De luxe trouwpartij moest bij de onrustige Engelse bevolking associatie wekken met de ‘glorious days’ van William and Mary. De goedwillende maar weinig succesvolle stadhouder werd in 1766 opgevolgd door zijn zoon Willem V, die voor de functie totaal ongeschikt bleek en dankzij zijn Pruisische vrouw, Wilhelmina van Pruisen,  overeind bleef. In tijden van crisis – en die waren er volop – werd van twee kanten druk uitgeoefend op de stadhouder dan wel ‘hulp’ geboden: door zijn Engelse en/of haar Pruisische familie.

De bemoeienis van de patriottische factie met het Amerikaanse streven naar onafhankelijkheid – het ging om wapensmokkel, financiële en politieke steun –  hielp ook niet echt. Moederland Groot-Brittannië verklaarde ons in 1780 de oorlog en blokkeerde de aan- en afvoer over zee. In korte tijd werden in het Caraïbisch gebied zo’n 200 schepen opgebracht en de helft van de VOC-vloot viel in Britse handen. De economische schade was enorm en Willem V,  die het vrijheidsideaal van de Patriotten haatte, werd volledig door zijn Engelse familie ingepalmd.

De anti-Britse stemming in het land leidde tot grote verdeeldheid, wat door de Britten werd aangegrepen de Orangistische beweging flink op te stoken. Het land moest uit de invloedsfeer van aartsvijand Frankrijk worden gehouden en zo niet, ’dan kon het maar beter worden vernietigd’, aldus de Britse gezant James Harris. Hij liet Oranjeverenigingen oprichten en kocht regenten om die zich leenden voor opruiende acties.

Ons land als onderdeel van aartsvijand Frankrijk

Veel Patriotten, die zich Bataven noemden, verlieten het land en keerden later met de Franse ‘bevrijders’ terug. Ons land was van 1795-1806 een Franse vazalstaat, van 1806 tot 1810 een Frans gouvernement met de mooie titel ‘Koninkrijk Holland’ en na 1810 volledig bij Frankrijk ingelijfd, bestuurd door een Franse gouverneur-generaal met de wonderlijke titel ‘Stadhouder-prins’. Tijdens deze Franse periode beschouwden de Britten ons land als Frans gebied.

Dus eigenden de Britten zich onze laatste overzeese koloniën toe. Met dank aan stadhouder Willem V, die na zijn vlucht naar Engeland in 1795 op eigen houtje het mandaat over de koloniën aan de Engelse koning George III had overgedragen. Zijn opgezette bevrijdingsactie met een Engels-Russisch landingsleger in Noord-Holland mislukte. De Britse poging in 1809 de Schelde in handen te krijgen, leidde tot de vernietiging van Vlissingen en een smadelijke afgang van de Britten vanwege de Zeeuwse koorts.

De vorming van de Verenigde Nederlanden

De zoon van stadhouder Willem V, Willem Frederik, was in april 1813 naar Engeland afgereisd om zijn plannen voor de toekomst te bepleiten. Deze plannen hadden deels betrekking op zijn zoon, de latere Willem II, voor wie hij een grote militaire carrière voor zich zag en een huwelijk met kroonprinses Charlotte. Maar ook wilde hij zijn visie voorleggen over een toekomstig Europa en zijn eigen rol daarin. In de nadagen van Napoleon speelde hij in op de gedachte dat de grote geallieerde mogendheden Rusland, Pruisen, Oostenrijk en Engeland gebaat waren bij een stevige bufferzone voor de Franse grens. De oude Republiek en met name Holland en Zeeland waren belangrijk voor de veiligheid van Groot-Brittannië. 

In het plan van Willem Frederik zou België, Luxemburg en gebied tussen Maas, Moezel en Rijn moeten worden samengevoegd tot één onafhankelijke Nederlandse staat. Hij vond bij minister van Buitenlandse Zaken Lord Castlereagh een gewillig oor. Een sterke onafhankelijke staat aan de overkant van Het Kanaal paste in diens eigen plan, maar de geallieerde partners hadden ook hun wensen en eisen. De invloedrijke Castlereagh had een eigen agenda waar het de Nederlandse koloniën betrof en zijn bedenkingen bij de geschiktheid van de ‘Prins zonder Land’.

Na de ondergang van het Franse leger bij Leipzig in oktober 1813 werd de restauratie van Europa plotseling heel actueel, nog versterkt door de druk van het Driemanschap onder leiding van Van Hogendorp, die de prins van Oranje zonder moeite wist over te halen om als soeverein vorst naar Nederland te komen. Castlereagh moest snel schakelen; onomkeerbare besluiten kon hij zich in dit stadium niet permitteren en dus nam hij de regie. Willem Frederik werd gedwongen zijn toekomst en dat van zijn toekomstige natie afhankelijk te maken van de Britse diplomatie.

Onder Brits voogdijschap

Willem Frederik landde op Scheveningen onder Brits escorte en in gezelschap van een in de haast benoemde Britse ambassadeur, Richard Le Poer  Trench, second Earl of Clancarty. Deze slimme en dominante diplomaat stond in nauw contact met Castlereagh.

Clancarty wees Amsterdam aan als hoofdstad van de nieuwe staat en als de plaats waar de acclamatie van soeverein en erfelijk vorst van de Verenigde Nederlanden moest plaatsvinden. Castlereagh had geen bezwaar tegen een monarchie, maar het was nog allerminst zeker of daar voldoende draagvlak voor was.

De nieuwe vorst was in het sterk verwaarloosde land niet onomstreden en onrust lag op de loer. Op het Congres van Wenen zou worden beslist over het samenvoegen van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Groot-Brittannië was daar met Castlereagh één van de hoofdrolspelers en Clancarty fungeerde in de Nederlanden feitelijk als ‘onderkoning’ en verlengde arm van Castlereagh. Willem I werd bij tijd en wijle door Clancarty op het matje geroepen en niet andersom! In die positie bemoeide de Brit zich met alle staatszaken, maakte zich onmisbaar en zelden geliefd.

Daarbij was  ook de teruggave van de Nederlandse koloniën een punt, waarbij Castlereagh druk uitoefende op het beëindigen van de slavenhandel. De overdracht werd in 1814 bij verdrag geregeld: Groot-Brittannië behield de Kaapkolonie, Ceylon en de kustgebieden ten westen van Suriname. Willem I ging akkoord met de bepaling dat zou worden afgezien van betrokkenheid bij de handel in slaven; de slavenarbeid werd echter pas in 1863 officieel afgeschaft.

Na de terugkeer van Napoleon in maart 1815 vroeg Willem I toestemming aan Londen om de nog in de lucht hangende koningstitel te mogen aanvaarden. Het zou hem meer gezag opleveren de situatie te bezweren. De toestemming kwam en het Congres van Wenen erkende in haar verklaring van juni 1815 het Koninkrijk der Nederlanden met het Huis van Oranje-Nassau als regerend vorstenhuis.

Erfprins Willem II maakte in de Slag bij Waterloo veel indruk. De Russische tsaar Alexander I, bewonderaar van de jonge held, wiens verloving met de Britse kroonprinses Charlotte door haar was verbroken, bood zijn zuster Anna Paulowna  aan als echtgenoot. Zo’n aanbod kon natuurlijk niet geweigerd worden. Maar vader Willem I vroeg voor de zekerheid toch maar toestemming aan de Britse regering!

In juli 1815 verleende hij Clancarty de erfelijke titel Markies van Heusden,  vanwege zijn verdienste als ambassadeur.

Belgische afscheiding

De Belgische afscheiding bleek ook niet zonder de Britten te kunnen worden opgelost. Toen het zuiden in 1830 de onafhankelijkheid uitriep, was dat voor de grote mogendheden een zeer serieuze kwestie die de Europese vrede in gevaar kon brengen. Het was Engeland dat de knoop doorhakte: Willem I moest zijn verlies nemen.

Over de vorming van een zelfstandige Belgische staat werd in Londen onderhandeld, waarbij onze erfprins Willem II nog enige tijd kandidaat was voor het Belgische koningschap. De erkenning van België werd uiteindelijk bij verdrag in 1839 vastgelegd en Leopold van Saksen Coburg, die de Britse nationaliteit had vanwege zijn eerdere huwelijk met prinses Charlotte, werd de eerste koning. Koning Willem I gaf zijn verzet tegen de afscheiding op. Nederland was ‘voor eeuwig’ veroordeeld tot een bescheiden rol op het wereldtoneel.

De Boerenoorlog

Na de Napoleontische tijd profiteerde Groot-Brittannië van een ongekende technische en economische vooruitgang. Het wilde het grootste en machtigste rijk van de wereld worden en bouwde aan vooruitgang en expansie. Het Britse Rijk beleefde in de tweede helft van de negentiende eeuw tot het tweede decennium van de twintigste eeuw zijn economisch  hoogtepunt.

De teloorgang van dit machtige rijk werd ingezet door de toenemende behoefte aan zelfbestuur in de koloniale gebieden, die zelf de vruchten van de industriële vooruitgang plukten. Politiek gezien begon de afbraak van de Britse macht na de Tweede Boerenoorlog in 1902.

In 1814 had de formele overdracht van de Nederlandse Kaapkolonie aan de Britten plaatsgevonden. De oorspronkelijke Nederlandse bewoners, de Afrikaners, werden aan hun lot overgelaten. Het intimiderende Britse regime dwong de Boeren, zoals ze werden genoemd, eigen republieken te vestigen buiten de Britse Kaapkolonie. Desondanks werden ze niet met rust gelaten vanwege het diamant en goud dat er werd gevonden.

Pas toen de situatie in het laatste kwart van de negentiende eeuw begon te escaleren, trok Nederland zich het lot van de Boeren aan. Het gevoel van verbondenheid werd door de Britten en hun propagandamachine zelf in de hand gewerkt: de Boeren waren de ultieme slechteriken en werden door de Britten als Nederlanders beschouwd, die hun voormalige Nederlandse kolonie voor zich wilden behouden.

De Eerste Boerenoorlog was voor de Britten een verloren zaak. De ‘rooinekken’  waren  voor de bewegelijke Boeren een gemakkelijker doelwit.  De Tweede Boerenoorlog wonnen de Britten dankzij een overkill aan militaire inzet, interneringskampen en tactiek van de verschroeide aarde.  Nederland was weer  ‘te netjes’ om stevig stelling te nemen. President ‘Oom Paul’ Krüger werd aan het einde door koningin Wilhelmina, na verkregen toestemming van de Britse regering(!), naar Nederland gehaald. Daar bleef het bij.

Churchill

Winston Churchill was tijdens de Boerenoorlog een succesvol correspondent. Deze oorlogservaring was bepalend voor zijn latere politieke carrière. Hij wilde niet dezelfde fouten maken. Churchill was bepaald niet bang rigoureuze maatregelen te nemen, maakte zich populair door zijn taalgebruik waarbij hij de overdrijving niet schuwde. Hij liet zich meermalen laatdunkend uit over Nederlanders en maakte zijn eigen rol en die van het VK graag groter dan die was. Zo zou Engeland ons hebben gered van de Spaanse terreur, van Lodewijk XIV en van Napoleon. De werkelijkheid is anders of op z’n minst genuanceerder.

Het was ook Churchill die ons de neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog verweet. Die ‘laffe houding’ zou de geallieerde zaak hebben geschaad. Vanuit ‘Den Haag’ werd daar anders tegenaan gekeken. Door de Engelse zeeblokkade kelderde onze economie achteruit. Nederlandse schepen werden geconfisqueerd om tegen de vijand te worden ingezet, wat door Wilhelmina en een aantal van haar ministers als een oorlogsdaad werd beschouwd.

Londen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef koningin Wilhelmina met haar vier oorlogskabinetten in Londen. Churchill had van deze ministersploeg geen hoge pet op. De enige ‘kerel’ in dat kabinet was volgens hem Wilhelmina, voor wie de Britse oorlogsleider respect kon opbrengen.

Het eerste Londense kabinet was in mei 1940 met de vorstin naar Engeland overgebracht en diende onder voorzitterschap van De Geer. De Nederlandse vorstin verving hem in september door Gerbrandy. De Geer had zich bij voortduring afgevraagd of het niet beter was de Duitse invloedsfeer in Europa maar te accepteren. Wilhelmina kon geen defaitisten gebruiken.

De hardwerkende Gerbrandy leidde vervolgens drie kabinetten, waarvan het laatste na vier maanden – zuidelijk Nederland was toen al bevrijd – plaats maakte voor het kabinet Schermerhorn-Drees. Het land moest onder een andere ploeg worden opgebouwd.

De regering in ballingschap had het niet gemakkelijk. Het is onder andere af te lezen aan de vele wisselingen van ministersportefeuilles, veelal het gevolg van meningsverschillen. Men moest besluiten nemen zonder parlement, was aangewezen op beperkte informatie en in alles afhankelijk van het Britse gastheerschap.

Van enige Nederlandse invloed op de geallieerde voorbereidingen en  operaties is achteraf niets gebleken. Koningin en ministers waren gepreoccupeerd met hun ideeën over het toekomstige Nederland, hadden daar verschillende zo niet tegengestelde verwachtingen van en waren bang voor de ‘afrekening’ die zeker zou komen.

Het Verenigd Koninkrijk in Europa

Het moet gezegd: van alle Europese landen heeft het VK zich consequent en met ‘bloed, zweet en tranen’ ingezet voor de bevrijding van de landen die slachtoffer waren geworden van het nazisme en fascisme. In deze zin hebben wij veel aan de Britten te danken.

Na twee wereldoorlogen was het VK er militair en economisch zeer slecht aan toe.

Churchill moest de ontstane wereldorde en het verlies aan politieke invloed als nieuwe realiteit erkennen. Als Lagerhuislid pleitte hij kort na de oorlog voor een Verenigd Europa, maar zag het VK niet als onderdeel daarvan, maar als eigenstandige grootmacht, naast de VS en Rusland. Het Britse Empire moest worden hersteld. De vrijwel lege staatskas stond deze overspannen ambitie echter niet toe en de Britse economie belandde van de ene crisis in de andere. Het VK werd afhankelijk van buitenlandse financiering en handelsbetrekkingen met het Europese continent. Het zag zich ingehaald door het Duitse Wirtschaftswunder.

Deze situatie leidde in 1961 tot een aanvraag lid te worden van de EEG, in feite uit nood geboren, want het moeten delen van de macht bleef en blijft een gevoelig punt. Maar Frankrijk, zelf uit op een  machtsstatus naast de VS en de Sovjet-Unie, ging ervoor liggen. Oude sentimenten tussen beide landen gingen een rol spelen en bovendien vertrouwde Frankrijk de VS niet. Pas na vertrek van president De Gaulle in 1969 kon over een Britse toetreding worden onderhandeld.

Luns

Nederland was als een van de oprichters de EGKS en EEG al vaker gebotst met het Franse ego. Frankrijk claimde een hoofdrol in de Europese samenwerking met behoud van eigen bevoegdheden (intergouvernementeel), los van de bestaande gemeenschappen. Volgens Nederland was het doel van samenwerking nu juist om een supranationaal evenwicht tussen soevereine staten te bewerkstelligen. Er moest voor alles een nieuwe oorlog worden voorkomen en worden afgerekend met oude sentimenten.

Nederland zocht in een Britse toetreding de gewenste tegenmacht. Nederland en het VK hadden dezelfde belangen als het om vrijhandel en vrij vervoer van goederen ging; Frankrijk en Duitsland betekenden een potentiële belemmering  voor de Rotterdamse haven. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns verzette zich met succes tegen de Franse plannen. Hij was bovendien groot voorstander van trans-Atlantische samenwerking. De pas opgerichte NAVO was nog kwetsbaar en het communistisch gevaar lag op de loer. Het VK trad in 1973 toe tot de EEG – mede dankzij de inspanningen van Luns.

Tot slot

In de eeuwenoude relatie met het VK draaide het altijd om de Britse eer, ook al waren Nederlanders beter. De Britten zijn bang voor externe dominantie, waren tegen de Duitse eenwording en voorstander van de forse EU-uitbreiding na 1989 in de verwachting dat de Brusselse bemoeizucht wel zou worden geneutraliseerd door zoveel lidstaten die het toch nooit eens worden. Daar stond dan weer het groeiend aandeel in de Europese begroting en de toestroom van Oost-Europeanen tegenover. Net als in Nederland zijn dat effecten die in de beeldvorming vooral als negatief worden gezien.

Na alles wat er gebeurd is willen de Britten hun trots terug. Hun gereserveerde houding, hun taal en cultuur blijven voor ons een gesloten boek, ook al denken we ze te doorgronden. De samenwerking na de BREXIT zal ongetwijfeld goed verlopen, maar het zijn de Britten die uiteindelijk in de onderlinge relatie de dienst uitmaken.

Otto F.C. van der Leer is auteur van: Vrijheid, rode draad in de Nederlandse geschiedenis (2021).