Kroeshaar dragen is geen mensenrecht

Natuurlijk haar is een mensenrecht’, kopte de Volkskrant op 30 juni boven een artikel over de gewoonte van zwarte vrouwen in de westerse wereld om hun kroeshaar te ‘relaxen’ ofwel chemisch te ontkroezen, een begrip dat ik tot dan toe alleen maar als ‘straighten’ kende. In het artikel zelf staat het net even iets anders: ‘Je haar op een natuurlijke manier dragen is een mensenrecht, alleen zwarte vrouwen wordt dat recht ontnomen.’ Surinaamse vrouwen vertellen erin over de druk die ze ervaren om hun Sub-Saharaans kroezende haardos aan de blanke westerse norm te laten voldoen, desnoods ten koste van hun gezondheid. Om goed tevoorschijn te komen bij een sollicitatie, omdat kroesvlechtjes in de balletwereld niet gepruimd worden, of omdat…
Opnieuw: ik, blank, bevoorrecht en man, zou er niet opgekomen zijn. Ontkroesd haar herinner ik me in eerste instantie van de Supremes en Ike en Tina Turner, en ik vond het, toen in mijn toenmalige tienerhoofd het kwartje eenmaal gevallen was, eerlijk gezegd maar helemaal niks. Maar verder dacht ik er niet over na.
Politieke draai
Nu is het medisch ongezonde aspect van het ontkroezen op zich niet bijzonder. Van botoxbehandeling tot bilimplantaat, van korset tot krulpermanent en van lippenstift tot lotusschoentjes vormt het hele cosmetisch-industriële complex al meer dan vijfduizend jaar lang één grote aanslag op de fysieke gezondheid van voornamelijk vrouwen in alle culturen.
Wat de klacht van de vrouwen hierboven opmerkelijk maakt, is de politieke draai die ze eraan geven. ‘Er worden miljarden verdiend aan producten die zwarte mensen gebruiken om aan een onmogelijke norm te voldoen’, citeert de Volkskrant Milouska Meulens, oud-presentatrice van het Jeugdjournaal. En de Surinaamse activiste Mireille Liong veronderstelt zelfs een verband met doorwerking van de slavernij: ‘De schaamte voor kroeshaar, de drang ons natuurlijke haar te verbergen, het is van generatie op generatie doorgegeven.’
In zo’n vibe kom je dezer dagen inderdaad al gauw bij een geschonden mensenrecht uit. Maar ontevredenheid met en schaamte over je uiterlijk zijn, net als uit alle macht proberen aan onmogelijke normen te voldoen, gevoelens waar alle mensen, tot en met de meest gezegende exemplaren (maar wie zijn dat?), gebukt onder gaan – ook de stoere wie-doet-mij-watters.
Mensen, ook zij die de strijd opgegeven hebben, generen zich stiekem voor hun al dan niet vermeende vetrollen of schriele postuur, voor hun te steile of te gekrulde, te rode of te muizige haar, voor hun overvloedige lichaamsbeharing of juist gebrek daaraan, voor te grote of te kleine tieten, hun onbescheiden leuter dan wel potloodpikkie, voor sproeten, flaporen, klotsknieën, voetbalkuiten, kromme vingers en O-benen, voor dunne of juist dikke lippen, voor neuzen in alle vormen en maten, en ga zo maar door. U ook.
Niets te maken met mensenrechten
De reden van al dat leed over niet zelden denkbeeldige tekortkomingen is dat ons zelfbeeld minder afhangt van het kille, objectieve glas van de spiegel dan van de mensen om ons heen. De ene pijler ervan is reputatie, dat wil zeggen: wat anderen van ons vinden. De andere, nog belangrijker, is gezicht: wat wij denken dat anderen van ons vinden. Voldoen we voor ons gevoel in hun ogen wel voldoende aan de geldende normen? Daarbij zijn minderheden altijd in het nadeel, want de norm is als het om uiterlijk gaat bijna altijd de grootste gemene deler. En die is in de westerse wereld nu eenmaal (nog) blank zonder kroeshaar.
De frustratie van de kroesharige minderheid is dus begrijpelijk, evenals hun gevoel dat er op ze wordt neergekeken en het daaruit voortkomende verlangen om zo goed mogelijk aan de heersende norm te voldoen. Maar ook al zou elke vorm van discriminatie, racisme en superioriteitsdenken per morgenochtend verdwijnen, dan zou dat in dit opzicht niets veranderen. Met mensenrechten heeft het al helemaal niets te maken. Voorgeven dat dat wel zo is, trivialiseert hun belang en ondergraaft het draagvlak ervan.
Dat is ernstig, zelfs gevaarlijk, omdat mensenrechten zoals wij die kennen en koesteren de kern vormen van het verlichte westerse denken waarop onze hele maatschappij berust, maar allerminst vanzelfsprekend zijn. Ze werden voor het eerst expliciet geformuleerd in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 en de Franse Déclaration des droits de l’homme et du citoyen van 1789. In beide verklaringen staan het individu en de vrijheid en gelijkwaardigheid van iedereen centraal, evenals ieders recht op bescherming door de staat en het recht om zich tegen onderdrukking te verzetten. Onze hele democratie is erop gebouwd, net als de rechtsstaat – en daarmee onze complete samenleving.
Mensenrechten in hedendaagse zin behoren tot de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. De wereld had gezien wat een ideologie gebaseerd op het idee van kwalitatieve rassenverschillen had aangericht en besloot: dat nooit meer. Daarmee kreeg het verlichtingsleerstuk van de gelijkwaardigheid van alle mensen de status van onaantastbaar dogma. Het ging vergezeld van een hele reeks mensenrechten, en werd verwoord in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN uit 1948, en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) uit 1950.
Verwater de mensenrechten niet
Het bleek in het Westen en indirect ook daarbuiten een gouden greep. We werden welvarender, vrijer en veiliger dan ooit. Maar het was ook een stuk typische overwinnaarswetgeving, dat buiten de westerse wereld weinig weerklank vond en vindt. Vooral collectivistische culturen zien er niets in, terwijl de naoorlogse Westerse dominantie taant. Dan helpt het niet om het complex van mensenrechten te verwateren met secondaire of onhaalbare zaken als een universeel recht op geluk, een kind (allebei al bepleit) of kroezend kroeshaar.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in 2025? Kijk HIER. Hartelijk dank!