Natuur is waard wat de gek ervoor geeft. Net als bij De Nachtwacht.

WW Jaspers 16 maart 2024
Het Rijksmuseum heeft de grootste Rembrandt-collectie ter wereld. Foto: Wikipedia

De Leidse filosoof Bas Haring stelde in 2019 in een interview dat het helemaal niet zo erg is als een deel van de nu levende dier- en plantensoorten uitsterft. Een vermindering van de biodiversiteit betekent niet per se dat de hele natuur eraan gaat, of dat het voortbestaan van de mensheid in gevaar komt.

Er stak een storm van verontwaardiging op, en daarna is van Haring in het Nederlandse publieke debat weinig meer vernomen. Wel publiceerde hij er in 2020 nog een boek over, maar veiligheidshalve in het Engels (Why Biodiversity Loss Is Not a Disaster), en dat kost bij Amsterdam University Press 100 euro, dus dat gaat geen Nederlander aanschaffen.

Haring had wel gewoon gelijk.

Wat was de schade aan de biodiversiteit die de Chicxulub-meteoriet aanrichtte, die 66 miljoen jaar geleden insloeg in Midden-Amerika en de dinosauriërs en nog veel meer diersoorten uitroeide? Daar is geen zinnig antwoord op te geven, omdat de mens toen nog niet bestond. Hetzelfde geldt voor de vier massale uitstervingsgolven die daarvoor hebben plaatsgevonden, waarbij tot wel 90 procent van alle dier- en plantensoorten uitstierf. Was dat erg? Voor wie dan?

Intrinsieke waarde is een religieus begrip

Sterker nog: zonder die uitstervingsgolven had Homo Sapiens waarschijnlijk nooit de kans gekregen om te evolueren uit een bomenklimmende aapachtige. Mogelijk was er dan een andere intelligente diersoort ontstaan met heel andere waarden, maar nu is de mens de enige die waarde toekent aan alles op aarde.

Dit is gek genoeg een controversieel idee. Het is veel gangbaarder om te denken, dat natuur een waarde heeft die los staat van elk menselijk oordeel, de ‘intrinsieke waarde’. Men heeft veelal niet door, of ontkent, dat dit een religieus begrip is. Waar dit op neerkomt: al zou geen mens doorhebben dat dit jaar de laatste exemplaren van een onbekende keversoort in het oerwoud van Congo het loodje leggen, God ziet alles, en weent om elk stukje van Zijn schepping dat verloren gaat. Het staat iedereen uiteraard vrij om te geloven in zo’n Alwetende met gevoelens over elke mus die van het dak valt.

Hun probleem is, dat je met dat argument in de ecologie niet aan kunt komen, en dus ook niet in de politiek van een seculier land. Als je miljarden uitgeeft aan natuurbescherming, moet je dat wetenschappelijk kunnen onderbouwen, vindt men. Dus voelen economen zich geroepen om het verdienmodel van ongerepte natuur door te rekenen. Het door ecologen aangereikte basisidee is dat natuur, of biodiversiteit, ecosysteemdiensten levert aan de mensheid die een in euro’s becijferbare waarde hebben, net als atoomstroom, mobiele telefoons of een voetbalclub. Favoriet voorbeeld zijn de wilde bijen die sommige oogstgewassen bestuiven, zoals appels.

Geen wilde bijen, geen appels, dus reken maar uit wat dat de appelboeren aan inkomsten scheelt!

Dat bedrag zou je dus rationeel kunnen besteden aan het behoud van biodiversiteit van wilde bijen.

In een eerdere column heb ik al eens besproken op welke discutabele aannames zulke berekeningen zijn gebaseerd en hoe er door milieuorganisaties in het eigen straatje gepraat wordt om de waarde van natuur tot ongeloofwaardige hoogtes op te krikken.

Maar het kan altijd nog een graadje speculatiever. Deze week kwam de universiteit van Tilburg met een persbericht: ‘Verlies van ecosystemen brengt hogere kosten met zich mee dan eerder werd berekend.’ Aanleiding is een publicatie in vakblad Science van onder anderen hun onderzoeker Sjak Smulder, waarin de waarde van biodiversiteit wordt herberekend.

Een discutabele berekeningsmethode

In hun berekeningsmethode wordt de waarde van een specifiek stuk biodiversiteit bepaald door de willingness to pay: de bereidheid van mensen om te betalen voor het behoud van die biodiversiteit. In bovengenoemd voorbeeld zou dat dus het bedrag zijn, dat de appelboeren over hebben voor het in stand houden van natuur in hun omgeving waar de wilde bestuivers vandaan komen.

Maar, zo zeggen de onderzoekers, om die waarde in zijn volle omvang te bepalen, moet je ver vooruit kijken, waarbij ze als willekeurig tijdsvenster honderd jaar kiezen. In die honderd jaar zal de welvaart stijgen – met 2 procent per jaar, is hun aanname – maar de biodiversiteit zal afnemen, dus schaarser worden. Daarvoor extrapoleren ze onder meer de Living Planet Index van het Wereldnatuurfonds.

En naarmate iets schaarser wordt, neemt in het wereldbeeld van economen de prijs per eenheid toe. Beide effecten versterken elkaar: doordat mensen rijker zijn, neemt hun willingness to pay voor hetzelfde stukje biodiversiteit toe, maar omdat biodiversiteit in totaal schaarser wordt, zijn ze bereid voor dat specifieke stukje nog meer te betalen.

Verder nemen ze ook nog aan, in strijd met echte marktgegevens, dat de prijselasticiteit 1 is. Dat wil zeggen: als mensen 10 procent rijker worden, zijn ze bereid 10 procent meer te betalen voor een stuk biodiversiteit, en idem voor de willingness to pay bij toenemende schaarste aan biodiversiteit.

Als je dat allemaal in een simpel modelletje stopt, komt er uiteraard een in de tijd exponentieel groeiende waarde van de biodiversiteit uit, ondanks dat er steeds minder biodiversiteit overblijft. Volgens de onderzoekers moet de huidige waarde van bedreigde biodiversiteit, anticiperend op de toekomst, daarom naar 180 procent worden bijgesteld.

Je weet als nuchter mens bijna niet waar je moet beginnen om hier weer vaste grond onder de voeten te krijgen. Ten eerste wordt wat betreft die willingness to pay de hele wereld op één hoop gegooid. Rijke stadsbewoners zeggen dat ze zeer bezorgd zijn over het omhakken van stukken regenwoud in de Amazone, en laten we heel welwillend aannemen dat dit resulteert in een forse willingness to pay, bijvoorbeeld voor ecologisch verantwoorde vakanties in dat tot natuurreservaat omgevormde stuk Amazone-woud (willingness to pay kan geen liefdadigheid of belastingheffing zijn; het moet een economisch verdienmodel gebaseerd op een ecosysteemdienst zijn).

Wat zijn de kosten van verlies van biodiversiteit?

Tegelijkertijd is die willingness to pay voor een straatarme boer aan de rand van dat Amazonewoud nul komma nul. Of zoals een van die boeren in een documentaire zei: ‘Ik vind het ook erg, al die bomen omhakken, maar ik vind honger erger.’ Het idee, dat de doorsnee wereldburger vrijelijk kan kiezen tussen geld uitgeven aan voedsel, Netflix of een ecologische deugvakantie, is nonsens.    

Verder wordt verlies van biodiversiteit gelijk gesteld aan economische ‘kosten’, wat vaak ook een fictie is. Stel, een XR-activist overgiet volgende week De Nachtwacht met zwavelzuur. Het schilderij is volkomen vernield en niet meer te restaureren. Wat zijn de directe kosten van dat verlies? Die zijn vrijwel nihil: het honorarium van een restaurateur die het doek total loss verklaart, en dan het afvoeren van het afval.

Wellicht staat De Nachtwacht voor honderd miljoen euro op de balans van het Rijksmuseum, maar aangezien het schilderij nooit verkocht zou worden, is dat financieel niet meer dan een fictief verlies. Er is geen sprake van, dat het verlies van De Nachtwacht honderd miljoen euro kosten met zich mee zou brengen, in de zin van euro’s die uit de zak van de belastingbetaler moeten komen. Het werkelijke verlies is puur immaterieel.

Dat is vergelijkbaar met, bijvoorbeeld, het dreigende verdwijnen van de bonobo in het wild. Er zijn er al zo weinig meer, dat hun ecologische invloed op het tropisch oerwoud verwaarloosbaar is. Het gebied waar ze nog voorkomen is zo moeilijk bereikbaar, dat er nauwelijks toeristen komen – wat maar goed is ook, maar je kunt dus niet stellen dat bonobo-toerisme een belangrijke ecosysteemdienst is die verloren dreigt te gaan.

De willingness to pay, en de stijging daarvan met het toenemen van de welvaart, geldt vast wel voor die prachtige Netflix-documentaire die over ze gemaakt is, maar daar verandert niks aan als de bonobo in het wild uitsterft, eerder integendeel. Volgens het ecosysteemservice redeneren is de waarde van de bonobo in het wild nu ongeveer nul, en is het economisch onterecht dat we veel moeite doen om ze te beschermen tegen stropers, ziektes en andere bedreigingen. Toch kan iedereen bedenken waarom we dat blijven doen.

Het hele idee, dat iets meer waard wordt naarmate er minder van overblijft, is weerzinwekkend als het over biodiversiteit of andere immateriële waarden gaat. Elke individuele Van Gogh wordt vast meer waard als we XR-activisten uitnodigen om driekwart van alle Van Goghs in de musea te vernielen, maar moeten we daarop onze huidige waardeschatting van een Van Gogh baseren?

Een kansloze onderneming

Het meest tegenstrijdige aspect van dit model is nog wel, dat een voortdurende stijging van de welvaart samengaat met een voortdurende afname van de biodiversiteit. We worden toch geacht te geloven dat behoud van biodiversiteit voor ons van levensbelang is? Zonder voldoende natuur staat het voortbestaan van de mensheid toch op het spel? Hoe kan de economie de komende eeuw met twee procent per jaar groeien – en dus zeven keer zo groot worden – terwijl de biodiversiteit wordt gedecimeerd?

In dit model zit dus ingebakken dat biodiversiteit geen echte economische functie heeft, maar slechts waard is wat de gek er voor geeft, net als De Nachtwacht of een door Lionel Messi gedragen Barcelona-shirt.

Dat betekent niet, dat biodiversiteit onbelangrijk is, integendeel. Immateriële waarden zijn enorm belangrijk voor mensen, en terecht. Het betekent wel, dat het bedrijfseconomisch waarderen van de ecosysteemdiensten die de natuur ons oplevert, een kansloze onderneming is. 

Wetenschapsjournalist Arnout Jaspers schreef de bestseller De Stikstoffuik. Komende zomer verschijnt zijn nieuwe boek, over energietransitie in Nederland. Informatie voor media en boekhandel: info@blauwburgwal.nl

Wynia’s Week viert het vijfjarig bestaan. Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de vrijwillig betaalde abonnementen van de lezers, kijkers en luisteraars. Doet u al mee – ook in 2024?