Abdelkader, ex-crimineel, mislukt als jongerenwerker

Hans Werdmölder 12-2-22
De Riffijnse held Mohammed Abdelkrim El Khattabi

Hans Werdmölder volgde jonge (Marokkaanse) misdadigers vanaf de jaren tachtig. Eerdere afleveringen van deze serie in Wynia’s Week gingen over Najib, Ilias, Abdel, Rinus, Chico, Bob, Brahim, Driss, Hassan, Joessef en Said.

Abdelkader, geboren in 1960, is een prominent figuur binnen de muren van het clubhuis. Op elfjarige leeftijd is hij samen met zijn moeder, (half)broers en (half)zusjes naar Nederland gekomen. Abdelkader komt uit een klein dorp in Noord-Marokko.

Niet gewend aan het drukke Amsterdamse verkeer wordt hij, al na twee weken verblijf, geschept door een auto. Hij was op weg naar een vriendje dat hij pas had leren kennen. Meer dan een half jaar heeft hij in het ziekenhuis gelegen, een bedlegerige periode waarin hij goed Nederlands heeft geleerd. In het ziekenhuis was een onderwijzeres werkzaam die de zieke kinderen bijscholing gaf.

Aan zijn ongeluk heeft hij op zijn rechterbeen een jaap van een litteken overgehouden. ‘Gebeten door een haai in de golf van Marokko’, laat hij iedereen weten die het maar horen wil. Je moest hem echter geen mankpoot noemen, want dan springt hij uit zijn vel. Inmiddels heeft Abdelkader zich een ras-Amsterdams accent aangeleerd, dat niet valt te onderscheiden van dat van een geboren en getogen Amsterdammer.

‘Leraren hadden bloedhekel aan mij’

Abdelkader is zonder diploma van school, een LTS, gestuurd. Hij zegt erover: ‘De leraren hadden een bloedhekel aan mij. Ze konden mij wel schieten en scholden mij altijd uit. Ik gaf natuurlijk een grote bek terug en ik moest vaker onder de klok staan, want in Nederland is slaan verboden. Kwamen de leraren langs, dan zeiden ze: “Oh, het is El Haddar weer.” Een keer stond ik onder de klok, omdat we buiten ruzie hadden gemaakt. Maar ik had nog geen wraak genomen. Ik ben toen naar buiten gegaan en heb die jongen een bloedneus geslagen. Toen moest ik bij de directeur komen en kreeg ik weer een schorsing.’

Voor Abdelkader vormt de wereld binnen school een verlengstuk van de harde wereld op straat. Dat is ook de reden dat hij herhaaldelijk in conflict komt met leraren en leerlingen Een enkeling begrijpt hem wel en de gymnastiekleraar heeft zelfs begrip voor hem. ‘Die man schreeuwde nooit, die sprak altijd heel rustig. Die man begreep mij een beetje.’

Nadat hij een leraar met een beitel heeft bedreigd, was het wel bekeken en kon hij vertrekken. Hij werd van school gestuurd. Geen andere school wilde hem als leerling hebben. Hij zegt er zelf over: ‘Ná een paar jaar LTS de straat op. Ja, dan gaat het klote met een Marokkaan.’

‘Mijn vader is een toffe peer’

Het vader-zoon conflict speelt bij veel opgroeiende Marokkaanse jongens in Nederland een grote rol. In vrijwel alle boeken, rapporten en reportages is het een steeds terugkerend thema. Dat was ook zo bij Abdelkader. In een interview vertelt hij mij: ‘’s Avonds kwam ik steeds te laat thuis en zat mijn vader op mij te wachten. Had-ie weer wat te zeggen … Meestal begon hij over roken. “Begin je ook dezelfde weg op te gaan als je broe,’, zei hij dan. Ik kon hem dan niet uitleggen dat ik dat niet deed . Ik kom mijzelf niet tegenhouden en gaf hem een grote bek terug (…)

‘Een keer heb ik mijn vader aangevallen. Echt, ik pakte mijn vader, ik wilde hem slaan, maar ik had de kracht niet. Ik heb spijt, jongen. Ik wilde toen zelf weg uit huis, want ik kon het niet meer uithouden. Als ik nu mijn vader tegenkom, kijk ik altijd naar beneden. Hij is aardig hoor. Mijn vader is een toffe kerel: ieder vader wil toch iets goeds met zijn kind. Nu begrijp ik hem wel.’

Abdekader schaamt zich voor zijn gedrag, want dergelijke agressieve gevoelens ten opzichte van hun vader zijn in de Marokkaanse cultuur niet toegestaan.

‘Ze lokken het zelf uit’

Abdelkader is bij de groep-Marnel gekomen via zijn oude klasmaat Abdel. ‘Dat was vroeger ook een schorempje,’ wist Abdelkader mij te melden. Zelf is hij ook beslist geen lieverdje. ‘Ik was toen nog zo’n klein jongetje en liep met een groot mes rond. Ik heb een gat in mijn binnenzak gemaakt, zodat het lemmet door de voering stak. Op een dag wilde een poot iets van mij. Ik zei: “oké, voor twee geeltjes.” Ga maar mee en ik liep naar een wat stiller plekje. We waren achter een bosje, ik pakte mijn mes en zei tegen hem: “nou kom maar op met die twee geeltjes.” Toen begon hij te schreeuwen en ik begon met mijn mes te zwaaien. Het scheelde maar een haar of ik had zijn keel doorgesneden. Dat bedoel ik nou. Ze lokken het zelf uit.’

Abdelkader rookt in die tijd veel cannabis, maar gebruikt geen coke of heroïne. Hij is goed bekend met de gevaren van harddrugs, zowel een oom als zijn broer is verslaafd. ‘Mijn oudere broer zit in de handel,’ laat Abdelkader mij een keer weten. ‘Soms had mijn broer wel 100.000 gulden op zak, nu heeft hij helemaal niets meer. Die jongen is helemaal naar de kloten. Met dat geld had hij zelfs een huis kunnen kopen.’ Dat zal hem niet overkomen, zo heeft hij zich voorgenomen. Ook zijn drankgebruik weet hij te matigen, wat lang niet altijd gemakkelijk is met vrienden die van een behoorlijke slok houden.

Legendarische Rif-persoonlijkheden

Abdelkader is zeer bedreven in het jennen. In de sociale arena van het clubhuis is jennen, op stang jagen of uit de tent lokken een dagelijks tijdverdrijf. Het is een spel waarin de een meer bedreven is dan de ander. Het ontstaat uit verveling, maar heeft in de dagelijkse omgang ook de functie om elkaars gevoeligheden en zwakheden te testen.                                 

Zo zijn jongens die uit het Noorden van Marokko komen zeer gevoelig voor opmerkingen over hun landelijke, Berberse afkomst. Abdelkader, die zelf ook uit Noord-Marokko komt, zet zich met name af tegen de jongens uit Nador en omgeving. Hij vindt hen dom, ergert zich aan hun vernielzucht en ziet neer op die ‘barbaren uit de bergen’. 

Tegelijkertijd kan hij heel enthousiast vertellen over legendarische Rifpersoonlijkheden, zoals Mohammed Abdelkrim El Khattabi of Tarzan Rif. Abdelkrim was een gevierd verzetsleider en kwam in opstand tegen de toenmalige Spaanse en Franse bezetter. In 1921 stichtte hij de zelfstandige Riffijnse staat, de republiek van Riffijnse stammen. In 1927 dolf Abdelkrim het onderspit tegen de koloniale overmacht en werd hij verbannen naar het eiland Réunion. Uiteindelijk sleet hij zijn oude dag in Caïro.

Hans Blomsma, de toenmalige hulpverlener in Marnel, had het in die tijd goed met hem voor. In het door Blomsma opgestelde arbeidsprofiel stond: ‘Abdelkader is een intelligente en stabiele jongen, vrolijk van aard. Wil graag leren om de achterstand (een afgebroken opleiding LTS) weg te werken.’

Samenwonen met een Hollandse vriendin

Eind jaren tachtig lijkt het erop dat Abdelkader zijn leven weer op orde heeft. Hij woont samen met een Hollands meisje. Ze is bedrijfsleidster van een kapsalon. Hij heeft haar leren kennen in een disco en ze wonen al drie jaar samen. ‘Als ik haar niet had gekend, had ik al lang in de goot gelegen,’ zo vertelde hij mij.

Zijn Nederlandse vriendin heeft onmiskenbaar een grote invloed gehad op zijn gedrag. In 1988 is hun zoon geboren. In een interview vertelt hij: ‘Je zult toch niet willen dat je kind opgroeit en mij helemaal niet kent. Of dat-ie weet dat ik een junk ben of zo. Echt niet.’ In dit soort zinnetjes beluisterde ik de stem van zijn vriendin. Hij is ook niet meer zo gemakkelijk te verleiden tot een diefstal of kraak. Zo hebben twee Surinaamse jongens hem een keer benaderd om een overval te plegen op een sigarenzaak. Hij is niet op de uitnodiging ingegaan. Het was een te groot risico. Niettemin wordt hij door agenten, met een getrokken pistool, aangehouden. Ze gingen ervan uit dat hij vuurgevaarlijk was. Bij het verhoor bleek dat de Surinaamse jongens zijn naam hebben genoemd. Hij heeft zelfs hiervoor enkele dagen in een politiecel gezeten.’                           

Assistent-jongerenwerker

Abdelkader heeft de ambitie om jongerenwerker te worden. Het is niet ongebruikelijk dat ex-criminelen aan de slag willen als jongerenwerker of counsellor. Ze zouden beter in staat zijn om ontspoorde jongeren te helpen, gezien hun eigen ervaringen. En ze kennen ook beter de gevaren van drugs die op de loer liggen. Zo heeft Abdelkader een tijdje gewerkt als assistent-jongerenwerker in het clubhuis Marnel. Daar fungeerde hij als rechterhand van Frans,  de jongerenwerker.

De relatie met zijn vader is, nu hij werk heeft, ook stukken beter geworden. Abdelkader: ‘Nu ik werk heb, zelfstandig ben geworden, samenwoon en een eigen kindje heb, begrijpt hij dat ik mijn eigen weg heb gevonden. “Als het goed gaat met jou, gaat het ook goed met mij”, denkt mijn vader. Misschien dat hij diep in zijn hart denkt: “Ik zou het liever hebben dat mijn zoon met een Marokkaans meisje trouwt. Maar als hij zo gelukkig is, laat hem dan maar.” Mijn vader is een persoon die je laat gaan als man.’      

Abdelkader komt nog wel gemiddeld twee keer per week thuis, niet alleen om zijn ouders en andere familieleden te zien, maar ook omdat hij het Marokkaanse eten erg mist.

Terugval 

Toch zou nog een terugval plaatsvinden. Thuis gaat het niet goed. Met de komst van de baby, verandert hun relatie. Zijn vriendin en hij hebben vaker ruzie over de opvoeding van hun zoon. Ook het gebruik van hasj is een bron van conflicten, want zijn vriendin verbiedt het blowen thuis. ‘Je wordt er ook sloom van,’ laat hij mij weten. 

Ook op zijn werk zijn er oplopende spanningen. Abdelkader vindt het moeilijk zijn gezag als jongerenwerker te laten gelden. Dat gezag wordt vaak niet geaccepteerd, omdat de vaste kern hem nog ziet als één van hen. Om toch respect af te dwingen geeft hij, als hij achter de bar staat, gratis rondjes weg.  Zelf drinkt hij niet. De cannabis, bestemd voor de verkoop, rookt hij zelf op.

Volgens Najib, die ook werkzaam is in het clubhuis, denkt Abdelkader niet aan de dag van morgen. ‘Als hij vandaag zin heeft in hasj, dan maakt hij het dezelfde dag nog op. En als iemand er een opmerking over maakt, zegt hij: “Morgen verdienen we wel weer geld, dan kunnen we ook drank kopen.”’

Bemoeizucht

De bezoekers van Marnel irriteren zich ook steeds meer aan zijn opgefokte gedrag. In vrijwel elke zin die uit zijn mond komt, valt het woord ‘imbeciel’ of ‘kankerlijer’. Heeft iemand een joint in zijn mond, dan neemt hij die zomaar af. Zit een jongen aan de bar met een meisje te praten, dan begint hij zich ermee te bemoeien. Die bemoeizucht maakt hem niet populair in het clubhuis.

Abdelkader mist de dagelijkse leiding van Frans, die inmiddels van werkkring is veranderd. Met het verdwijnen van Frans is de sfeer van vroeger ook weg. Er komen steeds minder bezoekers in het clubhuis en Abdelkader meldt zich ziek. Na een periode in de ziektewet, is hij weer zonder werk.        

Als ik eind 1989 weer contact met Abdelkader opneem,  blijkt hij niet meer bij zijn vriendin te wonen.

‘Hallo Hans, herken je mij nog?’

Abdelkader is een wandelaar. Hij heeft nooit rust in zijn kont. Halverwege de jaren negentig kom ik hem bij toeval tegen. ‘Hallo Hans, herken je mij nog?’ Het is een normale werkdag, ’s ochtends om half tien, dat ik hem op een Amsterdamse gracht tegen het lijf loop. Ik herken hem niet meteen. Hij ziet er mager en onverzorgd uit. Hij heeft een handeltje in de verkoop van nepdrugs aan toeristen en we raken aan de praat. Zijn hoofd is kaalgeschoren en hij draagt een pet. ‘Zo zien ze direct dat ik in de drughandel zit,’ zegt Abdelkader. Ja, nu herken ik hem weer.                                                         

Abdelkader heeft na zijn ziekteverlof een poosje in de WAO gezeten. Hij leeft nu van een uitkering en verdient wat bij met de drugshandel op straat. Zijn specialisatie is het oplichten van drugskoeriers en toeristen. Laatst heeft hij nog een Rus getild voor meer dan zesduizend euro.

Hij vertelt mij ook dat hij getrouwd is geweest met een Marokkaanse vrouw. Uit deze relatie zijn drie kinderen geboren. Daarna heeft Abdelkader nog een relatie gehad met een Antilliaans-Surinaamse vriendin, met wie hij een kind heeft. Ook deze relatie is stuk gegaan. Hij ziet zijn kinderen maar weinig. 

Het leven van een straathoekman

In 2010 ben ik weer op zoek naar Abdelkader. Op mijn ansichtkaart, die ik persoonlijk in zijn brievenbus heb gedeponeerd, reageert hij niet. Ik weet inmiddels dat hij in Osdorp woont.    

Als ik Abdelkader weer ontmoet zit hij op een stoel in het zonnetje, tegenover de coffeeshop in de Pijp – zijn vaste hang-out. Hij kijkt een beetje verveeld. ‘Ben jij het, Abdelkader?’ vraag ik hem op de man af. De straat is opgebroken, rijdend verkeer is onmogelijk. Abdelkader herkent mij. ‘Hé Hans, wat doe jij hier?’ Ik houd het spontaan en antwoord: ‘Ik moet verderop zijn. Mijn jongste zoon woont in deze buurt.’ Abdelkader draagt een donkerblauwe pet, hij is gekleed in een effen blauw shirt en spijkerbroek.

Ik loop naar hem toe en geef hem een hand. ‘Je bent kaal geworden,’ merkt Abdelkader op. Ik lach erom en zet de tegenaanval in. ‘Zal ik even kijken hoe het bij jou erbij staat.’ Ik til zijn pet op en ik zie een kaalgeschoren hoofd, met kort, grijs krullend haar. Op zijn kin staat een baard van een paar dagen. ‘Maar je hebt geen buik,’ reageert Abdelkader. Ik beschouw het als een goedmakertje.  Abdelkader is nog steeds zonder werk. Na drie langdurige relaties met twee Nederlandse partners en een Marokkaanse vrouw is hij weer alleenstaand. Zijn oudste zoon is inmiddels 22 jaar. Abdelkader wil zich niet meer binden, zeker niet aan een Marokkaanse vrouw.

Uit zichzelf vertelt hij dat hij tien jaar geleden een jaar in de gevangenis heeft gezeten, vanwege een poging tot doodslag. Daar wil hij verder niet op ingaan. Hij heeft zijn vrijheid lief en wil beslist niet meer achter de tralies. De drang naar vrijheid en zijn ongebondenheid herken ik van vroeger. Hij leidt nu het leven van een straathoekman, met een vaste stek in de coffeeshop van een vriend.