Ongelijkheid mag best, maar ongelijkheid voor de wet niet

PatrickvanSchie 11-6-22
‘Zijn er nog mensen die blij worden bij het zien van gelijkvormige massa’s die marcheren langs de leiders van landen die gelijkheid prediken?’

Alom klinken klachten dat de ongelijkheid groeit. Maar zelfs als dit waar zou zijn, is dat dan altijd erg? Een maatschappij met volstrekt gelijke mensen die allemaal gelijke wensen hebben, dát zou pas een schrikbeeld zijn. Lang niet alle ongelijkheid is verkeerd. Maar ongelijkheid voor de wet moet wel uit den boze zijn, betoogt Patrick van Schie in een eerste artikel tegen de heersende gelijkheidsdrang.

Het gelijkheidsfetisjisme

Op zoek naar een meerderheid ook in de Eerste Kamer voor de bijstelling van haar financiële plannen is de coalitie ook bij de fractievoorzitters van PvdA en GroenLinks langs gegaan. Die stelden als ‘absolute voorwaarde’ aan eventuele steun: ‘Het kabinet moet ongelijkheid fundamenteel bestrijden.’ Inmiddels hebben beide linkse partijen het kabinet laten weten dat het naar hun steun kan fluiten.

Natuurlijk is het niets nieuws dat linkse partijen meer gelijkheid nastreven, en wel in de vorm van (nog) meer nivellering. De roep om meer gelijkheid klinkt echter veel breder in de politiek. Coalitiepartij D66 acht het bijvoorbeeld essentieel om ‘gelijke kansen’ te bevorderen; en wie zou daar nou tegen kunnen zijn?

Het probleem bij D66 is echter dat zodra daar een ongelijkheid qua situatie wordt waargenomen, die partij meteen de conclusie trekt dat er ‘dus’ geen gelijke kansen zijn geweest. Zelfs in sommige niet-linkse partijen klinkt inmiddels geregeld de roep om ongelijkheid coûte que coûte te bestrijden.

Is ongelijk wel onrechtvaardig?

De media zwepen deze sentimenten flink op. De zeer bemiddelde journalisten Sander Schimmelpenninck, Jeroen Pauw en Joris Luyendijk buitelden afgelopen jaar zowat over elkaar heen om hun schuldbesef af te kopen met programma’s of boekjes vol klachten over de vreselijke ongelijkheid die in ons land zou bestaan.

Kim Putters, scheidend directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, mocht onlangs in een aantal tv-programma’s een afscheidsboekje toelichten waarin hij de ‘structurele ongelijkheid’ als een van onze voornaamste problemen aanwees. Sprak hij hier als wetenschapper of eerder als prominent PvdA-lid?

In al deze gevallen wordt ongelijkheid automatisch als een probleem aangewezen. Ongelijkheid is ‘niet acceptabel’, stelde Attje Kuiken direct nadat zij tot PvdA-fractievoorzitter in de Tweede Kamer was gekozen. ‘Ongelijk = onrechtvaardig’, roepen linkse politici en media in koor.

Opmerkelijk genoeg blijft deze bewering meestal onbestreden. Misschien zijn degenen die het niet met de bewering eens zijn beducht voor ‘asociaal’ te worden uitgekreten? Áls er al kanttekeningen bij de alarmerende geluiden over ongelijkheid worden geplaatst, dan is het meestal om aan te geven dat het met de ongelijkheid wel meevalt.

Vaak worden appels met peren vergeleken

Nu is het ook goed om niet alle beweringen over feitelijke ongelijkheid meteen voor waar over te nemen. Wanneer we het bijvoorbeeld hebben over vermogensongelijkheid – hét mikpunt tegenwoordig voor links, in navolging van hun hedendaagse goeroe Piketty – dan is het wel van belang te weten of pensioenaanspraken wel of niet in de cijfers zijn meegenomen.

Dat maakt namelijk nogal verschil. De meeste mensen in loondienst hebben een ‘stille reserve’ in de vorm van hun pensioenaanspraken, die vaak niet als vermogen worden geteld terwijl ze dat wel zijn.

Ook is het bijvoorbeeld van belang te weten of ouderen simpelweg worden vergeleken met jongeren. Die laatsten hebben veelal nog geen vermogen kunnen opbouwen maar gaan dat vaak nog wel doen. Voordat je het weet is er sprake van een vergelijking van appels met peren.

Maar mensen verschillen, en dat is maar goed ook

Dat laatste punt brengt ons meteen bij de kern van de zaak. Mensen verschillen van elkaar, in tal van opzichten. Zij verschillen in karakter, in belangstelling, in ijver, in mate van voorzichtigheid en voorzienendheid, en ga zo maar voort. Gelukkig maar. Ik weet niet of er hier in Nederland (nog) mensen zijn die blij worden bij het zien van gelijkvormige massa’s die marcheren langs de leiders van landen die gelijkheid prediken, zoals in Rood-China en Noord-Korea nog volop gebeurt.

Meer mensen zullen in ons land waarschijnlijk – en hopelijk – toch de mening huldigen dat mensen zich moeten kunnen ontplooien naar hun eigen aard en aanleg, een opleiding moeten kunnen volgen die hun werkelijke belangstelling heeft en hun leven zoveel mogelijk naar eigen voorkeuren en inspanningen vorm moeten kunnen geven.

Wie diversiteit wil moet mensen vrij laten

Als zij dat (kunnen) doen, wanneer burgers dus de vrijheid wordt gelaten zoveel mogelijk zichzelf te zijn en hun eigen dingen te doen, dan bloeit… het verschil. Wie echte diversiteit wil moet deze niet van bovenaf opleggen maar doet er goed aan mensen zoveel mogelijk vrij te laten. Ja, de een zal dan meer verdienen dan de ander, omdat zijn of haar beroep schaarser is of omdat de een meer uren werkt dan de ander.

Het kan ook zo zijn dat mensen heel graag bij een tv-programma een bepaalde presentator zien; ja zelfs dat zij daarbij de voorkeur geven aan Sander Schimmelpenninck. Mijn keuze hoeft immers niet die van anderen te zijn. Wie als presentator meer gewild is, wie ‘beter in de markt’ ligt, kan een hogere vergoeding bedingen. De eerder genoemde journalisten hebben er zelf nooit blijk van gegeven daar vies van te zijn.

Er is meer dan geld alleen

Vreemd genoeg wordt juist in kringen waar men (publiekelijk) te keer gaat tegen ‘geldzucht’ en ‘economisme’ (Jesse Klavers lelijke bijdrage aan de Nederlandse taal) nauwelijks erkend dat er meer is in het leven dan het financiële aspect. Dat wie lange dagen (en avonden) maakt aan de Zuidas misschien wel meer krijgt bijgeschreven op zijn bankrekening maar niet per se gelukkiger is dan iemand die een minder jachtig bestaan in een plattelandsdorp verkiest. En dat het allebei prima is zolang het eigen keuzes zijn.

Dat een vrouw die zich richt op de opvoeding van haar eigen kinderen en met haar echtgenoot afspreekt dat hij (het merendeel van) het huishoudinkomen inbrengt, niet ongeëmancipeerd is maar gewoon haar zelfgekozen levensinvulling volgt. En dat iemand met een eigen onderneming of zelfstandig beroep misschien niet altijd het meeste verdient maar zijn of haar beloning ontvangt in de vorm van het kunnen volgen van een eigen passie. Dat we dat moeten respecteren, ja waarderen.       

Gelijk belonen kan hoogst oneerlijk zijn

De meeste Nederlanders vinden dat werken mag lonen. Wie meer uren maakt mag (natuurlijk) meer verdienen dan wie zich met dezelfde werkzaamheden minder uren bezig houdt. Wie per uur twee keer zoveel tomaten plukt als een ander mag ook evenredig meer verdienen. Zo niet in de socialistische logica.

Maar wat is er eerlijk aan dat iemand die de kantjes ervan afloopt evenveel vangt als iemand die zich echt inspant? Of wat is er eerlijk aan dat iemand die slechts het hoognodige doet evenveel verdient als iemand die de verantwoordelijkheid voelt dat het bedrijf zo goed mogelijk loopt, en die daarnaar handelt?

Filosoof Jurriën Hamer springt hier de nivelleerders bij. Hij valt in zijn publicaties het begrip ‘verdienste’ aan. Dat de een harder werkt dan de ander zou niet zijn of haar verdienste zijn. De luie of onwillige [mijn aanduidingen] collega kan er ook niets aan doen dat hij of zij minder werkt.

Dat een klaploper net zo beloond zou moeten worden als de harde werker, zal er bij heel veel mensen niet in gaan. Gelijke beloning bij ongelijke prestatie wordt over het algemeen juist als hoogst onrechtvaardig ervaren.

Het ís ook onrechtvaardig naar degene die zich meer inspant. Die inspanningen worden dan immers niet gewaardeerd. Gelijke beloning ongeacht de mate waarin iemand zich inzet werkt ontmoedigend. Gelijk loon naar ongelijke inzet is bovendien schadelijk voor het bedrijf, ja voor de economie als geheel.

Welke verschillen wil links zoal compenseren?

Dit brengt ons terug bij het gegeven dat mensen ongelijk zijn. Zij zijn unieke wezens. Zelfs een eeneiige tweeling is niet geheel identiek. En naarmate mensen ouder worden en meer eigen keuzes in het leven hebben kunnen maken, groeit de – spontane! – diversiteit. Dat mensen van elkaar verschillen, en mogen verschillen, is allereerst goed voor henzelf. Een keurslijf doet niemand goed, behalve wellicht een volstrekt ziel- en kleurloos wezen. Een keurslijf doet ook niemand recht.

Dit neemt niet weg dat er ‘onverdiende’ verschillen zijn die soms voordelen opleveren welke lang niet iedereen kan genieten. Zo is wetenschappelijk vaak vastgesteld dat lange mensen – in ieder geval lange mannen – meer aanzien genieten dan hun kleinere medemensen. Of zij dat extra aanzien ook verdienen is vers twee.

Evenzo wordt niet ieders uiterlijk gelijk gewaardeerd. Er zijn mensen die mooier worden gevonden dan andere. Daar hebben zij niets voor hoeven doen, maar zij vinden eenvoudiger een partner, worden (al dan niet terecht) eerder geloofd, en zo meer. Of zij overigens gelukkiger zijn, is maar de vraag.

En wat zouden we aan verschil in lengte of (vermeende) schoonheid moeten doen? Moet er voorrangsbeleid komen voor kleine of voor als ‘lelijk’ beschouwde mensen? Is het niet beter de schouders op te halen dan jaloers te worden? En om de eigen kwaliteiten en zegeningen te tellen?

Tegen toekenning door links van privileges aan ‘zielige’ groepen

Dit wil allemaal niet zeggen dat álle ongelijkheid maar aanvaard moet worden. Als liberaal ga ik uit van individuen die uniek, en dus ongelijk zijn. En ik verlang dat deze individuen hun leven zoveel mogelijk naar eigen voorkeur kunnen inrichten. Daarop hebben zij allemaal een gelijk recht. De ene burger mag niet meer vrijheid verlangen dan welke medeburger ook.

De grens aan ieders vrijheid is waar de vrijheid van een ander in het gedrang komt. Ongeacht wie die ander is wiens vrijheid in de knel komt. Ieder heeft een gelijk recht op vrijheid en de grenzen die daaraan moeten worden gesteld dienen voor iedereen gelijk te zijn. Kortom: elke burger dient gelijk te zijn voor de wet. Privileges zijn uit den boze. Rechtsgelijkheid moet gewaarborgd zijn.

Moeten vrouwen later AOW krijgen dan mannen?

Natuurlijk zijn er bijzondere omstandigheden waarin het maken van onderscheid door een overheid wel geoorloofd moet zijn. Zo is het redelijk dat het recht op door de staat bekostigd initieel onderwijs slechts tot aan een zekere leeftijd wordt gegeven; binnen die leeftijdscategorie mag echter geen onderscheid worden gemaakt. Wel naar type onderwijs, wat aansluit bij het kind in kwestie, maar niet of er een recht op onderwijs als zodanig is.

Ditzelfde geldt voor een ouderdomsvoorziening. Gegeven het stelsel dat een burger op grond van gevorderde leeftijd aanspraak kan maken op AOW, doet het geen afbreuk aan de rechtsgelijkheid daar een leeftijdsgrens aan te stellen. In beginsel zal iedere burger ongeacht andere kenmerken daar namelijk ooit aanspraak op kunnen maken. Al weten we dat dit in zoverre een fictie is dat sommige burgers daar genetisch gezien meer kans op maken en er langer van zullen kunnen genieten dan andere.

Wie de ongelijkheid in daadwerkelijk genoten AOW-gerechtigde jaren wil wegnemen, zou de AOW moeten afschaffen. Of zou, als hij zich zo graag op statistieken beroept, ten minste de leeftijd waarop vrouwen AOW krijgen hoger moeten leggen dan die voor mannen. Vrouwen worden namelijk gemiddeld genomen nog altijd een paar jaar ouder en genieten nu dus langer AOW.

Links strooit met nieuwe privileges

Ik hoor de verontwaardiging al uit linkse hoek. En voor alle duidelijkheid: het is niet míjn pleidooi een verschil aan te brengen in de AOW-gerechtigde leeftijd; het is een verschil dat logischerwijs juist zou moeten worden gemaakt door al diegenen die statistische ongelijkheden in uitkomsten onaanvaardbaar vinden.

Of maken zij soms verschil tussen wie er wordt achtergesteld? Is achterstelling van zogenaamd ‘witte’ heteroseksuele mannen voor links ineens geen probleem? Geldt een discriminatieverbod bij linkse mensen alleen voor wie tot de door hun uitverkoren groepen behoren? Links strooit zo met nieuwe privileges. Die schending van de rechtsgelijkheid moet door liberalen, en door iedereen die wérkelijk om de rechtsstaat geeft, ten principale worden bestreden.

Patrick van Schie is directeur van de TeldersStichting, het wetenschappelijk bureau ten behoeve van het liberalisme gelieerd aan de VVD. Hij schrijft op uitnodiging van Wynia’s Week regelmatig over liberalisme in de 21ste eeuw. Eerdere afleveringen vindt u HIER.