Het blijft tobben met de Duits-Nederlandse betrekkingen

Toen Nederland in februari 1953 werd getroffen door de Watersnoodramp ontving het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken in Bonn een grote lading brieven van Duitsers die aanboden in Zeeland en Zuid-Holland mee te helpen. Sommigen schreven dat ze daarvoor heel geschikt waren omdat ze ons land goed kenden uit de jaren 1940-1945.
In Bonn waren ze wijs genoeg om niet op deze aanbiedingen in te gaan. Niettemin was Duitsland na de Verenigde Staten de meest royale verstrekker van financiële hulp.
Nederland toonde zich evenwel nauwelijks dankbaar voor deze solidariteit van de oosterburen. Teleurgesteld meldde de Duitse ambassadeur aan Bonn: ‘Er zijn nog altijd veel Nederlanders die zich niet graag door ons laten helpen. Of ze nu journalisten, ambtenaren of kooplui zijn, uiteindelijk blijven de Nederlanders boeren: traag in hun reacties en terughoudend in hun emoties. Ze vergeten net zo langzaam als ze denken.’
Onvermijdelijke toenadering
Dat heel Nederland nog decennia na de oorlog anti-Duits bleef, is te sterk uitgedrukt, schrijft historicus Friso Wielenga in de bundel Nederlandse historici over Duitsland. Zeker in de grensgebieden werden de banden tussen Nederlanders en Duitsers vrij snel weer aangehaald. Zowel in politiek opzicht – samen tegen de Russische dreiging – als uit economische noodzaak was toenadering onvermijdelijk. Wielenga wijst erop dat herrijzend Nederland in de naoorlogse jaren liever vooruitkeek dan achterom.
Dat veranderde in de jaren zestig met het geruchtmakende Eichmann-proces in Jeruzalem (1961) en de televisieserie De Bezetting van Loe de Jong, die in de jaren 1960-1965 werd uitgezonden. De Duitse ambassadeur in Den Haag berichtte Bonn: ‘Het opnieuw beleven van de oorlogsherinneringen is voor ons niet zonder gevaren.’ Hij vreesde ‘een nieuwe bevriezing van de toch al nauwelijks ontdooide houding van de Nederlanders ten opzichte van de Bondsrepubliek en de Duitsers.’
De reputatie van ‘moeilijk buurland’ in Duitse ogen werd na de val van de Berlijnse Muur in 1989 nog eens door premier Ruud Lubbers bevestigd door zijn verzet tegen de hereniging.
Ook vandaag de dag is distantie troef bij de Nederlanders. Ewout van der Knaap typeert de positie van het Duits in Nederland met de bekende uitroep ‘Erbarme dich’ uit de Matthäus Passion. Hij geeft een uitputtend overzicht van de marginale positie van Duits in het voortgezet en hoger onderwijs. Doordat Duits geen verplicht eindexamenvak meer is, zijn er weinig studenten Duits – wat weer leidt tot een tekort aan leraren. Een vicieuze cirkel die overigens in mindere mate ook voor Frans geldt. Het resultaat is dat Nederland door een gebrek aan kennis van het Duits zichzelf economisch en maatschappelijk in de voet schiet.
Ook deze situatie illustreert weer eens dat er een einde moet komen aan de vrijblijvende onderwijspolitiek die Nederland steeds dommer maakt. Naast verplicht Engels zou een tweede vreemde taal, Duits of Frans, voor alle eindexamens verplicht moeten worden. Ook is er werk aan de winkel voor het Nederlands in Duitsland: het aantal studenten Nederlands aan vijf grote afdelingen van Duitse universiteiten is in tien jaar gedaald van 1220 tot 743.
Moralistisch perspectief
Naast interessante opstellen over de afstandelijke relatie tussen Nederland en Duitsland is de actuele geschiedschrijving over Duitsland zelf het tweede thema in de bundel Nederlandse historici over Duitsland. De inzet is hier om het Duitse verleden niet langer te beschouwen vanuit de slagschaduw van de nazitijd. In de naoorlogse historiografie was bijna de hele Duitse geschiedenis een soort voorspel voor de wereldoorlogen en de Shoah. Dat moralistische perspectief raakt nu eindelijk op de achtergrond voor een benadering van Duitsland als ‘normaal’ land in Europa.
In deze bundel levert dat lezenswaardige beschouwingen op over het vredelievende en progressieve Duitsland van de negentiende eeuw, een herwaardering van de Weimarrepubliek, het karakter van naoorlogs Duitsland als ‘kanseliersdemocratie’, de moeizame, ‘asymmetrische’ hereniging van Oost en West en de vraag of met de inval van Rusland in Oekraïne gesproken kan worden over een cesuur (Zeitenwende) in de rol van Duitsland in Europa.
Schuld en boete
Meer filosofisch getint is de slotbeschouwing van Jeroen Koch over de vraag of geschiedschrijving moeten dienen om ‘rekenschap af te leggen over een verkeerd verleden’. Koch wijst erop dat ‘in de Duitse geschiedenis niets gemakkelijk is’, maar dat voor andere landen min of meer hetzelfde geldt. Zo worstelt Nederland in zijn geschiedenis met slavernij en koloniale ontsporingen.
Koch waarschuwt terecht: ‘De krachtige wens in delen van de samenleving om rekenschap af te leggen over het verkeerde verleden door het bekennen van schuld en boete vraagt om een morele helderheid die onverenigbaar is met een geschiedwetenschappelijk streven historische ontwikkelingen in al hun complexiteit te willen begrijpen of verklaren. Dit laatste vraagt om nuance, om inleving, om uitleg en om context, en daarmee ook om een uitstellen of zelfs een afzien van een moreel oordeel.’
Frans Willem Lantink en Jeroen Koch (red.): Nederlandse historici over Duitsland. Actualiteit en (dis)continuïteit , Amsterdam University Press, 348 pagina’s, € 32,50.
Wynia’s Week brengt broodnodige, onafhankelijke berichtgeving: drie keer per week, 156 keer per jaar, met artikelen en columns, video’s en podcasts. Onze donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!