Hoe Amerika de basis legde voor de vrije Europese binnenmarkt en de Frans-Duitse toenadering en daarmee voor de Europese Unie

ww 14-10 (1)
Bezoek van de Amerikaanse president Eisenhower aan de in 1951 opgerichte Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, die het begin werd van de toenadering tussen Frankrijk en Duitsland. Zittend vlnr Jean Monnet (Frankrijk, voorzitter van de Hoge Autoriteit van de EGKS), president Eisenhower (VS), Frank Etzel (Duitsland, vice-voorzitter). Staand vlnr minister van Buitenlandse Zaken Foster Dulles (VS), Dirk Spierenburg (Nederland, eerst lid, later vicepresident van de EGKS), David E.K. Bruce (VS, vertegenwoordiger bij de EGKS), William Rand (VS, directeur MSA Department). Beeld: vno-ncw.nl.

Door Sybren Singelsma*

‘De Europese Unie is opgericht om de Verenigde Staten te naaien’, zei Donald Trump tijdens de eerste zitting van zijn kabinet in februari 2025. Een opvallende uitspraak, omdat het Europese project zoals dat na de Tweede Wereldoorlog is opgestart een sterke Amerikaanse signatuur heeft. Als dominante geallieerde partij kregen de Verenigde Staten immers de verantwoordelijkheid voor de wederopbouw van in ieder geval het westelijke deel van ons continent. De Amerikanen ontpopten zich daar als de ‘uitvinders’ van Europa.

Waar in de meeste bevrijde landen de oude orde vrij soepel kon worden hersteld, lag dat geheel en al anders voor Duitsland. Bij de conferentie van Potsdam in juli 1945 was door de geallieerden dan ook besloten dat de Duitse samenleving in zijn diepste wezen diende te worden veranderd. Het werd samengevat onder de slogan van de vier D’s: demilitarisering, denazificatie, decentralisatie en democratisering.

Sleutelen aan de Duitse ziel

Generaal Dwight D. Eisenhower had al in april 1945 als commandant van de Amerikaanse troepen de nodige instructies gekregen: ‘Het belangrijkste doel van de geallieerden is om te voorkomen dat Duitsland ooit weer een bedreiging wordt voor de wereldvrede. Essentiële stappen bij het bereiken van dit doel zijn de eliminatie van nazisme en militarisme in al hun vormen, de onmiddellijke aanhouding van oorlogsmisdadigers voor straf, de industriële ontwapening en demilitarisering van Duitsland, met voortdurende controle over het vermogen van Duitsland om oorlog te voeren, en de voorbereiding op een uiteindelijke reconstructie van het Duitse politieke leven op democratische basis.’

De passage over het onderwijs is fundamenteel: ‘Er zal een gecoördineerd systeem van controle over het Duitse onderwijs en een bevestigend heroriëntatieprogramma worden opgezet dat volledig is ontworpen om nazi- en militaristische doctrines te elimineren en de ontwikkeling van democratische ideeën aan te moedigen.’ Het was duidelijk: Eisenhower moest sleutelen aan de Duitse ziel. Er was te veel kapot, zeker in Duitsland, om een spontane wederopbouw mogelijk te maken.

Generaal Lucius D. Clayhad als militair gouverneur voor de Amerikaanse Zone in Duitsland A Report on Germany (1947)laten opstellen door de zakenman Lewis H. Brown. Deze schreef dat er concrete maatregelen voor economische wederopbouw dienden te komen: geen herstelbetalingen, het oprichten van een centrale Duitse regering en een centrale bank, het doorvoeren van een geldzuivering door de introductie van een nieuwe munteenheid. Als dat niet lukte, zouden in Europa de fundamenten worden gelegd voor een nieuwe oorlog.

De weergoden hielpen intussen niet mee. De winter van 1947 was een van de koudste ooit en leidde tot tekorten op alle fronten, maar toch vooral van steenkool. Daarnaast waren alle illusies over de goede bedoelingen van de Sovjet-Unie inmiddels wel verdwenen. George Kennan, de Amerikaanse ambassadeur in Moskou, had in 1946 al gesteld dat Russische heersers van welke politieke kleur dan ook ‘alleen veiligheid (..) zoeken in een geduldige maar dodelijke strijd voor de totale vernietiging van de rivaliserende macht’.Zo werden de Amerikaanse geesten rijp gemaakt om opnieuw verantwoordelijkheid te nemen voor Europa.

Die verantwoordelijkheid uitte zich in twee dingen. Op politiek niveau vaardigde de nieuwe president Harry S. Truman de zogenoemde Truman-doctrine uit waarmee hij hulp beloofde aan alle landen die zich door de communistische expansie bedreigd voelden. Ook werd het European Recovery Program, beter bekend als het Marshall Plan, gelanceerd. Het voorzag in een zeer ruime financiering van de Europese wederopbouw op voorwaarde dat de hulp efficiënt werd besteed.

Blauwdruk voor Europese instelingen

De VS drongen erop aan dat marktbelemmeringen in Europa werden weggenomen, opdat het economisch herstel zo goed mogelijk zou verlopen. Ook het betalingsverkeer werd Europees georganiseerd. De organisatie van de hulp werd toevertrouwd aan een nieuwe Organisation for European Economic Cooperation (OEEC), waarmee een blauwdruk werd neergelegd voor de latere Europese instellingen. In de oprichtingsakte stonden de voorwaarden en in artikel 4 de essentie van wat later de interne Europese Economische Gemeenschap (EEG) zou worden:

‘De overeenkomst sluitende partijen zullen in onderlinge samenwerking een zo groot mogelijke uitwisseling van goederen en diensten tot stand brengen. Te dien einde zullen zij de reeds begonnen pogingen voortzetten om zo spoedig mogelijk een multilateraal stelsel van onderlinge betalingen tot stand te brengen, en zullen zij samenwerken om de beperkingen op de onderlinge handel en het betalingsverkeer te versoepelen, met het doel zo spoedig mogelijk de beperkingen op te heffen die deze handel en betalingen momenteel belemmeren.’

Het was echter nog geen gemeenschappelijke markt met een marktmeester die respect voor de regels kon afdwingen. De Amerikanen pushten wel voor meer Europese politieke, economische en monetaire eenheid met een eigen munt, maar de Europeanen maakten geen haast, teruggevallen als ze waren in vooroorlogse nationalistische dromen. Groot-Brittannië, Frankrijk, Spanje, Portugal en ook Nederland hadden nog koloniën en waanden zich op grond daarvan wereldmachten. Zij zagen zich zichzelf niet als puur Europese landen.

Die koloniën pasten niet in de nieuwe wereldorde die de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt voor ogen stond. Dekolonisatie was een harde eis, zoals ook Nederland mocht ondervinden. Na het ‘verlies’ van de koloniën moesten veel Europese landen zich heruitvinden als Europees land. Dit bleek een pijnlijk proces en een rem op de samenwerking. De Amerikanen bleven dan ook het initiatief nemen.

Een actieve financier was het American Committee for a United Europe (ACUE), een particuliere organisatie, maar instrument van de Amerikaanse regering en met name de inlichtingengemeenschap, die steun verleende aan organisaties die de Europese eenheid bevorderden. Een van de begunstigden was de Internationale Europese Beweging, die in 1948 op een groot congres in Den Haag opriep tot politieke eenheid in de vorm van een Raad van Europa. Groot-Brittannië speelde een leidende rol en de Raad, opgericht in 1949, werd dan ook gemodelleerd naar Britse wensen: een intergouvernementeel model zonder overdracht van bevoegdheden. Dit Raad slaagde er echter niet in daadwerkelijk politiek het verschil te maken.

Wat wel lukte, mét overdracht van soevereiniteit, was een heel bescheiden gemeenschappelijke markt voor kolen en staal. Deze industriële sector werd ervan verdacht in Duitsland de opkomst van Adolf Hitler te hebben gefaciliteerd. Jean Monnet, de Franse hoge ambtenaar die het plan had uitgewerkt, was dan ook bang dat als de prijzen van kolen en staal uiteen gingen lopen in de Franse en Duitse markten, dit weer tot politieke instabiliteit zou leiden. Jack McCloy, de Hoge Commissaris en vertegenwoordiger van de Amerikaanse macht in het bezette West-Duitsland, steunde Monnets ideeën. 

Stap voor stap

Het idee om specifieke bevoegdheden van de staat aan een functioneel orgaan over te dragen, had Monnet al in 1947 opgedaan bij diezelfde McCloy, die hem bekend maakte met de Tennessee Valley Authority (TVA): een op initiatief van president Roosevelt opgericht ontwikkelingsagentschap in een gebied dat zeven Amerikaanse staten bestreek. Hoewel niet strikt supranationaal, was de TVA wel bovenstatelijk en vergelijkbaar met de complexiteit van de samenwerking tussen Europese landen.

Monnet en McCloy kregen gelijk: de samenwerking van de twee landen op het gebied van kolen en staal zou het begin worden van een toenadering tussen Frankrijk en Duitsland. Deze toenadering ontstond niet uit liefde voor elkaar, maar bleek in beider belang – de Koude Oorlog en Amerikaanse druk hielpen een handje. Stap voor stap zouden andere economische sectoren aan deze gemeenschappelijke markt worden toegevoegd.

Vanwege het supranationale karakter – waarbij de Hoge Autoriteit, want zo heette de uitvoerende supranationale organisatie van Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), niet onder controle van nationale parlementen stond en door geen enkele nationale rechter kon worden gecontroleerd – kwam er ook een eigen ministerraad die de besluiten nam, een Assemblee met nationale vertegenwoordigers voor de democratische controle en een eigen rechtbank voor het beslechten van geschillen.

Puur eigenbelang

In essentie is dit nog steeds de structuur van de Europese Unie. Het model van de kleine stapjes – volgens de methode van Monnet binnen de door de EGKS opgezette structuur – heeft uiteindelijk geleid tot een ‘politiek Europa’.  

Zo legden de Amerikanen de basis voor de vrije Europese binnenmarkt en voor de Frans-Duitse toenadering die later de politieke kern van de Europese samenwerking zou  worden en het vaste kader voor de Duitse wederopbouw. De Verenigde Staten deden dit allemaal niet alleen uit liefde voor Europa, maar vooral uit puur eigenbelang en om te voorkomen dat Jozef Stalin zijn karwei zou afmaken en de Sovjet-Unie de belangrijkste wereldmacht zou worden.

*Sybren Singelsma studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen met een speciale belangstelling voor het proces van Europese samenwerking en eenwording. Hij heeft verschillende functies op Europees niveau bekleed, laatstelijk als ambtenaar van het Europees Comité van de Regio’s. Singelsma is auteur van het onlangs bij uitgeverij Aspekt verschenen boek ‘De Wrede Vrede. Europa tussen 1945 en 1953. Van etnisch conflict naar Europese samenwerking’ .