Maryse Condé overstijgt etnische scheidslijnen en geeft zwarte identiteit een menselijk gezicht

AartGBroek 6-4-24
Maryse Condé. Beeld: thecanary.com

Het gelauwerde werk van Maryse Condé (1937-2024) is een scherpe kritiek op voormalige en hedendaagse zwart-identitaire bewegingen. Condé overstijgt moeiteloos etnische scheidslijnen in haar overrompelende oeuvre aan romans.

Door schandalen van grensoverschrijdende aard werd in 2018 de Nobelprijs voor Literatuur niet uitgereikt. Als alternatief werd een respectabele prijs in het leven geroepen: the New Academy Prize for Literature.  Deze prijs werd toegekend aan de Afro-Caribische Maryse Condé. Zij werd geboren op Guadeloupe in 1937 en overleed afgelopen week in Parijs. Haar romans zijn een weldaad voor de Cariben én de rest van de wereld.

Condé ondermijnt de ‘zwarte eenheid’

Condé beantwoordt als geen ander uit de archipel aan de eisen die aan hedendaagse auteurs gesteld kunnen worden: ze schept personages met wie lezers wereldwijd zich kunnen identificeren om hun menselijk handelen, denken en voelen. Die zijn grillig, ontembaar en overschrijden steevast etnische grenzen. Condé rukt zich in haar literatuur los van voorgebakken groepsidentiteit. Zij weet overtuigend de veelzijdigheid van ervaringen en van nieuwe  identificatiemogelijkheden onder woorden te brengen. Het gelauwerde werk van Maryse Condé is zodoende een scherpe kritiek op voormalige en hedendaagse zwarte-identiteitsbewegingen.

Vanaf haar eerste roman Hérémakhonon (1976) heeft Condé systematisch ingehakt op het ongenuanceerd verheerlijken van zwarte etniciteit. In het verlengde ligt het geselen van het evenzo ongenuanceerd aanscherpen van wrok tegen alles wat westers en blank is. Zij ondermijnt krachtig de etnisch gekleurde ‘zwarte eenheid’ die is gebaseerd op een ellendig verleden en op verbittering.

De Afro-Caribische banden met Afrika worden door Condé scherp geproblematiseerd in deze eerste roman en in de roman Une saison à Rihata (1981). ‘Ik heb me vergist, vergist van voorouders. Ik heb mijn heil daar gezocht waar het niet te vinden was’, concludeert de hoofdpersoon in Hérémakhonon: een eenheid op etnische basis is een illusie. Van de ellende in je verleden is het geluk in jouw toekomst niet te maken.

In Moi, Tituba, sorcière (1986) worden aspecten van de westerse, in het bijzonder de joodse, beschaving in een gunstig licht geplaatst, tegenover gerechtvaardigde kritiek op weer andere aspecten. Enerzijds worden mensenrechten door dik en dun verdedigd, anderzijds is er intolerantie en discriminatie.

Een vergissing

Condé’s bestseller, de dubbeldikke roman Ségou (1984/1985), ondergraaft het door literaire en wetenschappelijke stereotyperingen dichtgegroeide beeld van de slavernij. Zij realiseert dit door in detail de invloed van het Arabische expansionisme en van de Afrikaanse collaboratie bij de slavenhandel – plundering, verkrachting, verkoop, terreur, opstanden en wat dies meer zij – te beschrijven. Condé vervreemdt zodoende haar lezers van het vertrouwde en maakt hen vertrouwd met het vreemde.

In Traversée de la mangrove, uit 1989, wordt het Afro-Caribische nationalistische denken en het gebrek aan tolerantie en inlevingsvermogen onder de scherp geslepen loep gelegd en verschroeid. Of, zoals dat in de Nederlandse vertaling Tocht door de mangrove (1991) heet: ‘Net als jullie was ik er heel lang van overtuigd dat je nationalistisch moest eten, nationalistisch moest drinken en nationalistisch moest naaien! Ik verdeelde de wereld in twee kampen: wij en de klootzakken! Nu heb ik ontdekt dat dat een vergissing is. Een vergissing!’ 

Rampzalige processen

De hoofdpersoon Francis Sancher – met een praktisch onontwarbare Europese, Latijns-Amerikaanse en Caribische achtergrond – bezit ‘meer menselijkheid en geestelijke rijkdom dan al onze creoolse praatjesmakers bij elkaar.’

Condé verliest vanzelfsprekend de rampzalige processen in het verleden en heden niet uit het oog: de middle passage, de slavernij, de contractarbeid, de martelingen onder de handen van koloniale overheersers en wat al niet meer. Ze begaat echter niet de fout alle blanken uit het verleden schuldig te verklaren en die van het heden en de toekomst op de koop toe.

Wat van evenredig groot zo niet van groter belang is, zij begaat niet de fout om alle Afro-Caribische mensen uit het verleden tot willoze slachtoffers of zondeloze martelaren van een systeem te maken en daarmee die van het heden en de toekomst op de koop toe. Bij Condé zijn intriges, haat, begrip, liefde, lafheid, vooroordelen, veroordelingen, moed, afgunst en al het andere aan menselijke eigenschappen geen selectief etnisch gebonden grootheden maar aspecten van complexe mensen en hun complexe samenlevingsvormen.    

De complexiteit van het menselijk handelen heeft Condé evenzo meeslepend in beeld gebracht in La vie scélérate (1987), waarvan onder de titel Het valse leven (1993) een Nederlandse vertaling is uitgekomen. Deze roman is een koestering van de Cariben en zijn mensen door de acceptatie van alle mogelijke eigenaardigheden, extremiteiten en groteske aangelegenheden – als vanzelfsprekend opnieuw ongeacht de etnische achtergrond. Het valse leven heeft een indrukwekkende reikwijdte en diepgang door de tekening van vier generaties, hun sociale mobiliteit, hun geografische spreiding, hun zeer uiteenlopende en veelvuldig tegenstrijdige aspiraties, hun onderlinge relaties en hun banden met derden, en een schier eindeloze reeks aan dikwijls zeer weerbarstige menselijke kenmerken.

Meeslepende reis

We krijgen het Caribische samenleven voorgeschoteld in een speurtocht van Coco naar de geschiedenis van haar familie. Coco, geboren in 1960, behoort tot de jongste generatie van deze familie. Die speurtocht gaat met meer of minder bereidwillige hulp van familieleden terug tot aan haar in 1948 overleden overgrootvader Albert Louis.

Albert zwoer ooit als jongen van twaalf, dat hij niet zou leven en sterven op de suikerrietplantages zoals zijn vader. Het oudste, tastbare levensteken dat Coco van Albert aantreft, is een door hem ondertekend contract van ‘dinsdag 14 maart 1904’ om twee jaar mee te werken aan het graven van het Panamakanaal. Met Alberts ontberingen, overlevingsstrategieën, idealen, teleurstellingen en succesvolle ondernemingen wordt de roman op de rails gezet en begint een meeslepende tocht door de twintigste eeuw en naar uiteenlopende delen van de Cariben, elders in de Nieuwe Wereld en in Europa.

Mangroven

Vooral door haar grootvader Jacob, een van Alberts zonen, met een niet minder intrigerende levensloop dan zijn vader besluit Coco uiteindelijk dat verleden op schrift te stellen, wat feitelijk de roman is. ‘Het zou het verhaal worden van heel gewone mensen, die een heel gewoon leven leidden, maar ondertussen wel bloed aan hun handen hadden. (…) Dat verhaal moest ik vertellen, het zou mijn eigen monument voor onze doden worden. Een heel ander boek dan de ambitieuze boeken waarvan mijn moeder had gedroomd, Zwarte revolutionaire bewegingen en meer van dat soort dingen. Een boek zonder grote beulen of roemrijke martelaars. Maar dat toch zijn gewicht aan mensenlevens in de schaal zou leggen. Het verhaal van mijn familie.’ Het verhaal van families zoals er talloos vele zijn, wereldwijd.

Met het te boek stellen van de geschiedenis van haar familie wordt door Coco geen enkele poging ondernomen om het heden tot Afrikaanse ‘roots’ te herleiden. De geschiedenis van de Caribische mensen heeft meer overeenkomsten met het onontwarbare wortelstelsel van mangroven. Coco leert dit te accepteren, inclusief de grillige en soms uitgesproken weerzinwekkende vertakkingen in het modderige verleden.

Het moet dan ook niemand meer verbazen dat de rol van zowel Afro-Caribische mensen als blanken in Het valse leven door Maryse Condé aanzienlijk genuanceerder wordt getekend dan we in teksten tegenkomen die door zwart identitair gedachtegoed zijn gevoed, zoals de historische Négritude, de Black Power-beweging en het Rastafarianisme of zoals de hedendaagse roep om safe spaces, om het vertrek van de zwarte Zwarte Piet en het felle dekoloniseringsdebat.

Met de roman geeft Condé aan Coco, haar familie en zodoende eenieder in de Cariben én daarbuiten een stem die onverbloemd en zonder afkeuren verwoordt wat dat verleden behelst aan  identificatiepunten. Die zijn zowel in als buiten de eigen regio te vinden, binnen en buiten de eigen etnische groep. Voor een benauwd nationalisme met uitgesproken etnische contouren – van welke ‘kleur’ dan ook – heeft Condé geen enkele plaats ingeruimd. Ze zou erop blijven hameren, steeds weer verrassend uitdagend verpakt. Dit maakt haar werk tot wereldliteratuur en een zegenrijk geschenk voor ieder.

Een toekomst zonder etnische enclaves

Met haar oeuvre heeft Condé een overweldigende bijdrage geleverd aan het doorgronden van wie wij als mens zijn. Ze deed dit met overtuigende kracht, met gepaste pretenties en toonde zich vertrouwd  met onvermijdelijke beperkingen. ‘Er ligt nog zoveel terrein braak’, zoals Jacob opmerkt, ‘Vol brandnetels, guinea gra en manzels marie die naar je kuiten klauwen.’

Het verleden laat zich ook niet voor eens en altijd vastleggen en eenduidig interpreteren. Dat hoeft ook niet en moet ook niet gewild worden. Dit voorkomt het slaafse buigen voor versteende voorstellingen van het verleden en laat meer ruimte voor een creatieve invulling van de toekomst – een toekomst zonder etnische enclaves. 

Een tiental van Condé’s romans werd vertaald naar het Nederlands en gepubliceerd door uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem. Dit is ook de uitgever van een verzameling essays van Aart G. Broek onder de titel Het zilt van de passaten; Caribische literatuur in de twintigste eeuw. Het meest recente werk van Condé verschijnt bij uitgeverij Orlando in Amsterdam.

Dr. Aart G. Broek is (historisch) socioloog en letterkundige. 

Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!