Arbeidsmigratie uit Afrika en het Midden-Oosten is een slecht idee

HansRoodenburg 22-1-22 (1)
Laagopgeleide immigranten leveren gemiddeld een negatieve bijdrage aan de schatkist

Mark Rutte heeft bij de coalitieonderhandelingen alle kernpunten uit het VVD-verkiezingsprogramma over het asielbeleid weggegeven. Een klap in het gezicht van al die kiezers die toch maar weer VVD hebben gestemd in de hoop dat die partij eindelijk eens werk zou maken van beperking van de instroom. En met de benoeming van Eric – ‘hoe meer asielzoekers, hoe beter’ – van der Burg tot staatssecretaris Asiel strooide formateur Rutte nog eens extra zout in de wond.

Minder opvallend, maar niet minder ingrijpend, is wat het kabinet Rutte IV in petto heeft op het gebied van arbeidsmigratie. Het coalitieakkoord is er kort over, maar geeft wel een duidelijke richting aan: 

‘… in de EU is er vrij verkeer van personen. Daarnaast is er ook arbeids- en kennismigratie van buiten de EU. Verschillende bedrijven en sectoren hebben deze mensen hard nodig.’

In deze visie hebben we arbeidsmigranten niet alleen (1) hard nodig, maar (2) ook van buiten de EU. Dit zijn beweringen die een grondige onderbouwing vergen, maar die blijft in het coalitieakkoord achterwege.

In tegenstelling tot wat het ‘hard nodig’ uit het coalitieakkoord suggereert zijn de economische effecten van arbeidsmigratie niet eenduidig positief. Er zijn winnaars, verliezers en onbetaalde rekeningen.

Winnaars en verliezers

Tekorten op de arbeidsmarkt ontstaan als de lonen beneden het evenwichtsniveau liggen. Indien de lonen worden opgetrokken verdwijnen de tekorten. Voor werkgevers vormt arbeidsmigratie een aantrekkelijk alternatief, want zo kunnen de lonen laag blijven.

Verliezers zijn de reeds aanwezige werknemers, want die zien een loonsverhoging aan hun neus voorbijgaan. Winnaars zijn de arbeidsmigranten, want die komen alleen als ze er flink op vooruitgaan. Winnaars zijn ook de werkgevers, want die strijken het zogenaamde ‘immigratiesurplus’ op, zijnde de opbrengst van de extra productie door arbeidsmigratie, verminderd met het loon van de arbeidsmigranten. Een en ander geldt voor de effecten op korte termijn

Nieuw evenwicht

Dat immigratiesurplus is relatief klein en zal bovendien op den duur verdwijnen want het trekt buitenlandse kapitaalverschaffers aan die ook een graantje mee willen pikken. Uiteindelijk ontstaat een nieuw evenwicht met een grotere economie en dito bevolking, waarbij de lonen op het evenwichtsniveau liggen en de reeds aanwezige bevolking in zijn totaliteit er niet of nauwelijks op vooruit is gegaan.  Het inkomensvoordeel voor de arbeidsmigranten blijft ook op lange termijn overeind en neemt zelfs toe doordat de lonen komen te liggen op het evenwichtsniveau, dat hoger ligt dan de lonen in de uitgangssituatie.

Het bovenstaande is natuurlijk een uiterst vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Maar het geeft wel aan welke mechanismen bij arbeidsmigratie een rol spelen. Verfijningen zijn mogelijk, bijvoorbeeld door onderscheid te maken tussen verschillende opleidingsniveaus van werknemers.

Een immigratie-impuls van laagopgeleiden zal, onder de voorwaarde van internationale mobiliteit van zowel kapitaal als hoogopgeleide arbeid, op lange termijn eveneens leiden tot een grotere bevolking met alle nadelen van dien, maar geen noemenswaardige inkomensverbetering voor de reeds aanwezige bevolking als geheel.

Onbetaalde rekeningen

In het voorgaande is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van immigratie voor de overheidsfinanciën, respectievelijk de verzorgingsstaat. Het recente rapport Grenzeloze Verzorgingsstaat geeft de cijfers. Hoogopgeleide immigranten leveren gemiddeld genomen een positieve, en laagopgeleide immigranten een negatieve bijdrage aan de schatkist. In relatie tot arbeidsmigratie is vooral de volgende constatering uit dat rapport van betekenis:

‘Ook groepen met een relatief hoge participatiegraad en een relatief laag gebruik van uitkeringen kunnen een negatieve nettobijdrage leveren. Dit geldt vooral voor groepen met een laag opleidingsniveau en dito inkomen […die] daarom relatief veel inkomensafhankelijke toeslagen ontvangen en relatief weinig belastingen en premies afdragen.’

Deze rekening wordt niet betaald door de werkgever van de laagopgeleide arbeidsmigranten, maar wordt neergelegd bij de collectieve sector, met lastenverzwaringen en inkrimping van voorzieningen voor de hele bevolking tot gevolg.

Een andere onbetaalde rekening, die zowel van toepassing is op laag- als hoogopgeleide arbeidsmigranten, wordt gevormd door de effecten op de bevolkingsomvang, respectievelijk bevolkingsdichtheid: woningnood, verkeerscongestie en verlies aan open ruimte en landschappelijke waarden zijn voorbeelden hiervan.

Het gaat bij bovengenoemde effecten niet alleen om de arbeidsmigranten zelf, maar veelal ook om mee- of nareizende gezinsleden. Bovendien genereert de initiële arbeidsmigratie weer nieuwe arbeidsvraag in andere sectoren. Denk hierbij aan medisch en onderwijzend personeel, bouwvakkers en ambtenaren in uitvoerende diensten. De hierdoor ontstane tekorten zullen direct of indirect de roep om nog meer arbeidsmigranten tot gevolg hebben.

Arbeidsmigratie verzwakt prikkels tot het activeren van bijstandontvangers

Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat arbeidsmigratie niet vanzelfsprekend leidt tot meer welvaart voor de reeds aanwezige bevolking en door de herverdelende werking van de verzorgingsstaat zelfs negatief kan uitpakken. Arbeidsmigratie leidt wel tot meer bevolkingsgroei, iets waar we in Nederland, het dichtstbevolkte land van Europa met alle problemen van dien, niet op zitten te wachten.  Een en ander roept de vraag op waarom je hier economische activiteiten zou moeten ontplooien waarvoor je de mensen niet hebt. Dit geldt te meer voor laagopgeleiden, vanwege de negatieve gevolgen voor de overheidsfinanciën.

Voordat we over de grens gaan zoeken, zou eerst eens gekeken moeten worden naar het potentiële arbeidsaanbod dat in eigen land geactiveerd zou kunnen worden. Waarom moesten er Polen komen om in het Westland tomaten te plukken, terwijl bij de sociale diensten te Rotterdam en Den Haag tienduizenden inactieve bijstandontvangers stonden geregistreerd?

Arbeidsmigratie verzwakt de prikkels tot het activeren van de ontvangers van bijstand en andere uitkeringen. En dat is niet alleen sociaal gezien ongewenst, maar bovendien slecht voor de overheidsfinanciën. Hier speelt ook het geringe verschil tussen loon en uitkering een rol. Zijn de mogelijkheden om dit verschil te vergroten inmiddels werkelijk uitgeput? Naast het activeren van ontvangers van een uitkering zou ook nog eens goed gekeken moeten worden naar belemmeringen voor herintredende vrouwen en werkwilligen met AOW.

Arbeidsmigratie belemmert innovatie

Flexibele lonen die de schaarsteverhoudingen weerspiegelen zijn bevorderlijk voor evenwicht op de arbeidsmarkt. Dit niet alleen op macroniveau, maar ook gedifferentieerd naar beroepen, omdat daarvan een signaalwerking uitgaat op de studie- en beroepskeuze.

Ook het overstappen op arbeidsbesparende productietechnieken draagt bij aan het wegwerken van tekorten. Het binnenhalen van arbeidsmigranten ontmoedigt deze ontwikkeling en belemmert zo de innovatie van productietechnieken.

Vergrijzingsargument snijdt geen hout

Een en ander impliceert dat het geen automatisme moet zijn om bij tekorten op de arbeidsmarkt meteen naar het middel arbeidsmigratie te grijpen. Laat staan om uit vrees voor toekomstige tekorten de regels terzake verder te versoepelen.

Dit alles betekent niet dat arbeidsmigratie categorisch moet worden ontraden. Maar ook het tegenovergestelde, namelijk dat we ‘deze mensen hard nodig hebben’ (zie het coalitieakkoord), is in zijn algemeenheid niet hard te maken. Het vergrijzingsargument dat vaak ten tonele wordt gevoerd, blijkt bij nadere beschouwing in ieder geval geen hout te snijden.

Het gaat er veeleer om, steeds een afweging te maken waarbij alle effecten in beschouwing worden genomen. Dus niet alleen afgaan op het (korte-termijn)belang van werkgevers, maar ook de onbetaalde rekeningen, die veelal op lange termijn doorwerken, erbij betrekken.

En ja, er kunnen bij zo’n afweging ook positieve effecten een rol spelen. Denk hierbij aan de positieve bijdrage van hoogopgeleiden aan de schatkist en aan de positieve uitstraling van bèta-wetenschappers en ingenieurs op het innovatieklimaat. Een ander voorbeeld betreft tekorten aan verpleegkundigen. Hoewel het de voorkeur heeft het beroep aantrekkelijker te maken, zou arbeidsmigratie hier een tijdelijke oplossing kunnen bieden als de nood hoog is omdat een substantieel verlies aan gezonde levensjaren van patiënten in het geding is.

Alles bijeengenomen lijkt de uitspraak in het coalitieakkoord als zouden arbeidsmigranten ‘hard nodig’ zijn nogal overtrokken.

Moeten we arbeidsmigranten van buiten de EU verwelkomen?

Het arbeidsmigratiebeleid in Nederland moet worden bezien tegen de achtergrond van het vrije verkeer van arbeid in de Europese Unie. Dat biedt al mogelijkheden te over om buitenlandse werknemers hier aan de slag te laten gaan zonder dat de overheid eraan te pas komt. Als we het hebben over arbeidsmigratiebeleid dan gaat het dus feitelijk alleen over werknemers van buiten de EU.

Voor kennismigranten van buiten de EU bestaat al een ruimhartige regeling. Wie het aanbod voor een baan heeft en voldoet aan een niet bijzonder hoog inkomenscriterium kan hier aan de slag. Voor laagbetaald werk is het beleid veel terughoudender. Vergunningen aan arbeidsmigranten van buiten de EU worden slechts mondjesmaat verleend. Alles bij elkaar een verstandig beleid dat goed aansluit bij de relevante financieel-economische inzichten.

Voortzetting van dit beleid staat echter op de tocht. In internationale organisaties als de VN en de EU wordt al langere tijd gelobbyd voor en gewerkt aan het slechten van de toch al gammele barrières voor immigratie naar de westerse wereld. Veelal wordt hierbij de vergrijzingskaart getrokken. Zeker in de Nederlandse situatie is dit, zoals hierboven opgemerkt, geen overtuigend argument.

Behoedzaam arbeidsmigratiebeleid

De VN kwam in het jaar 2000 met het rapport Replacement Migration, waarvan de titel voor zichzelf spreekt. Rond dezelfde tijd kwam de Europese Commissie met een memorandum dat tot strekking had de arbeidsmigratie van buiten de EU te verruimen. Het kabinet Kok II besloot niet mee te gaan in die gedachte. Het zag meer in productiviteitsverhoging en bevordering van de arbeidsparticipatie, onder meer door het onstuimige gebruik van de arbeidsongeschiktheidsregeling (WAO) in te dammen. Staatssecretaris Dick Benschop van Europese Zaken kwam dit standpunt in de televisierubriek NOVA toelichten.

In 2003 verscheen het rapport Immigration and the Dutch Economy van het Centraal Planbureau (CPB). Dit verschafte een stevige onderbouwing van het behoedzame arbeidsmigratiebeleid dat destijds de norm was in Den Haag. Minister Aart Jan de Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kabinet Balkenende II reageerde in datzelfde jaar in de Europese ministerraad, zwaaiend met dat CPB-rapport, afwijzend op voorstellen van de Europese Commissie tot verruiming van de immigratie naar de EU en vond daarbij ook andere lidstaten aan zijn zijde.

Een andere wind

Maar de laatste jaren waait een andere wind in Den Haag en wordt welwillend gereageerd op de druk vanuit internationale gouvernementele en non-gouvernementele organisaties om de grenzen van de EU verder open te stellen.

Een drijvende kracht achter deze ontwikkeling was de verzamelaar van internationale topfuncties, waaronder Eurocommissaris en UN Special Representative for International Migration,Peter Sutherland. In die laatste hoedanigheid gaf hij de richting aan die we op moeten met het immigratiebeleid:

‘The EU should do its best to undermine the homogeneity of its member states.’

Deze aansporing bleek niet aan dovemansoren gericht. De VN ging aan de slag met het Pact van Marrakesh en de EU is inmiddels druk bezig met initiatieven zoals ‘migratiepartnerschappen’ met derde landen, ‘circulaire’ migratie en ‘legale migratieroutes’. Kortom: meer mogelijkheden voor legale migratie. En dat betekent vanzelfsprekend ook: meer migratie.

Meer arbeidsmigratie van buiten de EU

Tekenend voor de nieuwe wind die in Den Haag waait is het in 2019 verschenen rapport Legale kanalen voor arbeidsmigranten van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ). Dit gezelschap bestaat overwegend uit juristen en sociale wetenschappers, en als het al beschikt over economische expertise weet men dat goed verborgen te houden. Het rapport concludeert:

‘Als het Nederlands economisch belang en/of de bescherming en een verbetering van de rechten van vluchtelingen en migranten als uitgangspunten voor beleid worden genomen is er aanleiding om het arbeidsmigratiebeleid te heroverwegen. Als het uitgangspunt van het beleid is dat migratie zoveel mogelijk moet worden beperkt bestaat daarvoor geen aanleiding.’

Zoals we hebben kunnen lezen in het coalitieakkoord is deze beleidsaanbeveling bij Rutte IV in goede aarde gevallen.

Meer arbeidsmigranten van buiten de EU dus. Dat zullen geen kennismigranten zijn want hiervoor bestaan thans al nauwelijks belemmeringen. Maar laag- en ongeschoolden, en in de praktijk vooral afkomstig uit Afrika en het Midden-Oosten. De ervaringen die we inmiddels hebben opgedaan met immigranten uit deze regio’s stemmen bepaald niet optimistisch, vooral vanwege de hoge uitkeringsafhankelijkheid. Voor details zie het eerder genoemde rapport Grenzeloze Verzorgingsstaat.

Ter illustratie tenslotte een paar cijfers over de verhouding tussen het aantal uitkeringsontvangers en het aantal werkenden uitgedrukt in procenten, betreffende arbeidsmigranten die tussen hun 20e en 40e levensjaar naar Nederland kwamen (peiljaar 2016. Zie Tabel 6.2, blz. 100 van laatstgenoemd rapport).

Voor arbeidsmigranten afkomstig uit Afrika (exclusief Marokko en Zuid-Afrika) bedroeg dit kengetal (ook wel aangeduid als i/a-ratio) na 10 jaar verblijf 52%, en voor hun collega’s uit de landengroep Afghanistan, Irak, Iran, Syrië en Pakistan 69%. Voor de hele Nederlandse bevolking (inclusief personen met een migratieachtergrond) kwam het CPB (ongeacht verblijfsduur en voor de vergelijkbaarheid exclusief AOW) een stuk lager uit, namelijk 26%.

Alles bij elkaar niet echt een indicatie dat Rutte IV met zijn streven naar meer arbeidsmigratie van buiten de EU op het goede spoor zit.

Hans Roodenburg is econoom en werkte bij het Centraal Planbureau. Voor Wynia’s Week schrijft hij analyses van het Nederlandse immigratiebeleid. Steunt u deze broodnodige berichtgeving? Doneren voor Wynia’s Week kan HIER. Hartelijk dank!