Bericht uit de samenleving: we evalueren ons kapot

Laatst vroeg ik in een kennismakingsgesprek met twee vlotte twintigers of ze al een baan hadden, en zo ja, wat voor baan. Niet dat ik in het laatste geval per se een enkel woord terug verwachtte of een heldere benaming die je panklaar op een visitekaartje kunt laten printen, maar het kronkelende antwoord dat ik van ze kreeg was weer het andere uiterste. De ene persoon werkte bij de Landelijke Politie waar ze, zoals ze onder meer zei, ‘teams en processen begeleidde’ en haar vriend werkte in de gezondheidszorg en was namens verschillende ziekenhuizen bezig zaken ‘op elkaar af te stemmen’. Iets met efficiency, begreep ik. Want, zo zei hij met enige nadruk, ‘het is zonde om dingen dubbelop te doen’.
Hoewel mijn eigen (hoofd)beroep, ‘journalist’, vergeleken met hun verhaal angstwekkend kaal en duidelijk klonk en ikzelf dus wél in een zin kon vertellen waar ik mijn brood mee verdiende (‘stukjes tikken’), realiseerde ik me dat een helder te omschrijven beroep – accountant, onderwijzer, radioloog, schilder, stukadoor, enzovoort – in het licht van de nabije toekomst niet noodzakelijkerwijs een voordeel is. Integendeel. Als je pech hebt, zullen jouw beroepsmatige handelingen binnen afzienbare tijd op hetzelfde niveau of zelfs verbeterd kunnen worden uitgevoerd door AI, dan wel door AI aangestuurde robots. En word je binnenkort overbodig verklaard.
De Evaluerende Klasse
Omdat ik nauwelijks hoogte kreeg van waar die twintigers precies mee bezig waren en ik doorvroeg over hoe hun werkdag er dan precies uitzag, kwam één bezigheid als onbedreigde hoofdmoot tevoorschijn. Evalueren. Of het nu over de processen bij de politie ging of over de taakverdeling tussen ziekenhuizen: de twee jonge mensen waren aangesteld om er nauwkeurig toezicht op te houden en het vrijwel continu te evalueren. Niet dat ik terstond medelijden kreeg met hardwerkende dokters en boeven vangende agenten, die met hun werk het voer voor evaluaties aanleveren. Maar het idee dat deze twee nog rimpelloze twintigers vanachter hun laptop ervaren dokters en agenten via een negatieve evaluatie potentieel konden corrigeren (‘sorry, dit verloopt niet volgens het proces waar we in zitten’ of ‘efficiency-wise was dit onder de maat’), wekte beurtelings een glimlach en diepe treurnis in me op.
En dat niet alleen. In mijn hoedanigheid van journalist bedacht ik ter plekke een term die me verhelderend toescheen: De Evaluerende Klasse, een klasse die in mijn beleving grotendeels samenvalt met het ambtenarencorps, de politiek, de journalistiek, het onderwijs en de juridische sector.
Hoewel evalueren lange tijd een afgebakend en overzichtelijk fenomeen is geweest dat in speciaal daarvoor belegde vergaderingen of bijeenkomsten plaatsvond, is de stelling dat evalueren – mede aangejaagd door smartphones en de mogelijkheid tot app-verkeer – inmiddels is uitgegroeid tot een vrijwel permanente bezigheid voor iedereen zeer verdedigbaar. Of je nu naar de kroeg gaat, uit eten, naar de film of een concert: in negen van de tien gevallen evalueer je na afloop met de betrokkenen over de app nog even uit wat je ervan vond. En waar je je aan gestoord of juist van genoten hebt. Logeren in een hotel zonder een recensie achter te laten over de bedden, het zwembad of het ontbreken van een handdoekenhaakje voelt anno 2025 bijna als nalatigheid.
Alles is een rating (of moet het wórden), en dient geëvalueerd!
Welke ziekelijke en verstorende vormen dat evalueren kan aannemen zie je in populaire tv-programma’s als First Dates en Lang Leve de Liefde. Soms excuseert een datende man of vrouw zich al na of vijf of tien minuten en loopt van tafel weg om vervolgens in het toilet een naaste te bellen ten einde gezamenlijk de eerste paar minuten van de ontmoeting uit paniek, frustratie of euforie te evalueren. Vragen als ‘mag ik ‘m leuk vinden ondanks dat hij boertjes laat?’, ‘is het erg dat ik over haar neusring val?’ en ‘vind je het gek dat ik de aanvechting heb zijn blauwe haar af te knippen?’ getuigen van een deprimerend conformisme. Alsof je jezelf niet meer in staat acht een van de meest persoonlijke ervaringen denkbaar – met iemand afspreken en ontdekken of je hem of haar leuk vindt – zonder hulp of advies van buitenaf te kunnen ondergaan.
In mijn laatste boek Vrijheidsvuur (ondertitel: Onbegrensde gesprekken met onafhankelijke geesten) stelt internist, hoogleraar en NWO-voorzitter Marcel Levi in niet mis te verstane bewoordingen vast dat er in Nederland volkomen verkeerde prikkels worden gegeven, ten nadele van mensen die het echte werk doen: ‘We hebben een volslagen debiel loonsysteem. Wanneer je je als verpleegkundige jarenlang het schompes werkt, houd je daar een matig salaris aan over. Wil je vervolgens vooruit in het leven? Dan moet je beleidsmedewerker worden. In ons systeem is dat een promotie: én je krijgt meer geld én je hoeft geen nachtdiensten meer te draaien. Met andere woorden: práten over de zorg levert je aan alle kanten meer winst op ten opzichte van zelf zorg leveren.’ Ofwel, Levi zegt hier in feite dat de zorgsector het evalueren van zorg belangrijker vindt dan het leveren van zorg!
Hoe krom en verontrustend is dat?
Alles richting het gemiddelde
En vergeet niet: de daad van het evalueren is zowat het tegenovergestelde van creativiteit. Wie is er ooit met een wild idee uit een evaluatiesessie gekomen? Nee, evaluaties zijn er om zaken glad te strijken, fouten en blunders te benoemen en afspraken te maken over hoe oneffenheden in de toekomst te voorkomen. In veel gevallen is onzekerheidsvermijding het hoofdmotief om als organisatie te besluiten veel en vaak te evalueren. Neem als voorbeeld het literaire prijzencircus: waarom worden er – afgezien van de eindeloze bulk door te worstelen literatuur – altijd minstens vier of vijf juryleden aangesteld? En wint steeds hetzelfde soort romans, dat steeds dezelfde onderwerpen op eendere wijze behandelt, de grote prijzen? Omdat het boekenaanbod door de juryleden als het ware ‘plat’ wordt geëvalueerd, is er een uiterst geringe kans dat een incorrecte of experimentele roman erdoorheen glipt. Evaluaties hebben de neiging alles richting het gemiddelde, acceptabele, voorspelbare (middelmatige?) te trekken.
Verderop in het gesprek met de twintigers onthulde de vrouw die bij de politie werkt dat ze zich in de aanloop naar haar huidige (voor mij onduidelijke) functie verdiept had in ‘macho-gedreven reflexen in de politiecultuur’, suggererend dat ze met die kennis het politiecorps de komende jaren van binnenuit beetje bij beetje zou gaan vrijwaren van dat type reflexen, tot aan het moment dat het voltallige corps van alle macho’s zou zijn bevrijd. Ter wille van de goede sfeer vroeg ik niet door en liet ik in het midden of het wenselijk was dat de politie straks volledig tot de laatste macho zou zijn gezuiverd, maar stiekem meende ik via haar woorden oog in oog te staan met de postindustriële paradox: terwijl we een peperdure en cultureel steeds verscheidenere verzorgingsstaat draaiende willen houden, mag er alleen nog iets gedaan, gemaakt, geleverd, gebouwd, verhandeld en gearresteerd worden als De Evaluerende Klasse het na afloop ethisch door de beugel vindt kunnen en bereid is er een vinkje achter te plaatsen.
Brandstof voor populisten
Ik zal niet beweren dat Trumps populariteit (en van het populisme in het algemeen) hiermee afdoende verklaard is. Maar dat de groeiende macht van De Evaluerende Klasse eraan meehelpt, lijkt zonneklaar. Net als dat mensen met ‘echte beroepen’ en ‘echte vaardigheden’ in de toekomst, naar het lijkt, nóg meer figuranten dreigen te worden in evaluatierapporten die door anderen worden opgesteld, en daarmee in hun beroepseer worden aangetast, permanente brandstof vormt voor populisten om onvrede aan te blijven wakkeren. Voor veel mensen is het toekomstbeeld dat De Evaluerende Klasse zo’n beetje achter alles zijn vinger gaat krijgen voldoende afschrikwekkend om niet meer te stemmen op linkse partijen of politici – die juist nog meer macht in handen van die klasse willen leggen.
Misschien is de groeiende aantrekkingskracht van een autocratische leider de suggestie dat hij of zij zich niet laat evalueren! En daarom de laatste is die überhaupt nog wat veranderen kan.
Op dezelfde dag dat ik had kennisgemaakt met de beide twintigers vroeg ’s avonds een vriend van me, die ons had zien praten, of ik iets te weten was gekomen over hun banen. ‘Niet veel,’ zei ik. ‘Maar wat ik ervan begrijp is dat ze allebei iets stroomlijnen. En dat doen ze door aan de lopende band te evalueren.’
Wynia’s Week brengt broodnodige, onafhankelijke berichtgeving: drie keer per week, 156 keer per jaar, met artikelen en columns, video’s en podcasts. Onze donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!