Geen wonder dat de cultuursector een slechte naam heeft

museum
Allard Piersonmuseum te Amsterdam. Beeld: getyourguide.com

‘Uw reserveringsnummer?’

‘Eh…’ Verbluft kijk ik de caissière aan.

‘Heeft u gereserveerd?’

‘Eh, nee, hoezo?’

‘Dan kunnen wij u vandaag niet toelaten, tijdens de tentoonstelling Oog in oog werken wij alleen met online reserveringen.’

Ik kijk verbluft om mij heen in de vrijwel verlaten ingang van het Amsterdamse Allard Piersonmuseum. Het is zondagmiddag half vier, anderhalf uur voor sluiting. Vóór ons waren slechts twee toeristen, die toen mijn vriendin en ik vol verwachting aan kwamen stappen al omstandig en vooral langdurig voorgelicht werden over hun aanstaande verblijf in Piersons heilige hallen, waarna we ook nog ruim vijf minuten moesten wachten op het overdragen van de kassa aan een ander meisje dat ons ‘zal helpen’ maar ons vooral vijandig aanstaart.

Toegankelijker

In al die tijd zijn er achter ons slechts twee oudere heren komen staan, die ook hun lot bezegeld zien en mopperend afdruipen. Net als wij. In tien minuten tijd zijn er twee mensen binnengelaten en vier de deur gewezen. Dat zijn vier boze en teleurgestelde klanten.

Cultuur – en daartoe mogen we musea toch hopelijk rekenen – moet voor iedereen toegankelijker worden. Dat staat in het 233 pagina’s tellende advies aan de regering Toegang tot cultuur; op weg naar een nieuw bestel in 2029, dat de Raad voor Cultuur op 26 januari publiceerde. Ze wil ‘de overheidsfinanciering zo veel mogelijk laten bijdragen aan een rijk cultureel leven voor iedereen in Nederland’.

Maar blijkbaar horen mensen die spontaan een museum willen binnenstappen, al dan niet gewapend met een vooruitbetaalde museumjaarkaart, daar niet bij. Want onze ergerlijke ervaring hierboven staat niet op zichzelf. In het coronatijdperk heeft de museumwereld het profijtelijke genoegen ontdekt van het tijdslot: meteen bij reservering moet namelijk bij het Allard Pierson en andere, zij het niet alle, musea de volle mep worden betaald. Komt er iets tussen, dan ben je je geld kwijt.

Dat soort praktijken wordt nergens anders in onze samenleving geaccepteerd, de norm is altijd betaling bij levering. Boter bij de vis! Hooguit vragen sommige al te populaire restaurants om een aanbetaling bij reservering, maar zulke tenten lopen als mensen niet komen opdagen nog een reëel risico. Daar is bij musea geen sprake van, voor hen betekenen no-shows gratis geld.

Gebrek aan hoffelijkheid

Kijk, ik begrijp best dat je in een pandemie met tijdsloten werkt. Ik snap ook dat je het tijdslot als middel inzet als er een stormloop is of dreigt, zoals bij de Vermeertentoonstelling vorig jaar (waar het nauwelijks hielp, je kon er nog over de hoofden lopen). Maar 38 mummieportretten? Dan trek je als Allard Pierson toch wel een potsierlijk grote broek aan. Dan behandel je je klanten toch op zijn zachtst gezegd onhoffelijk.

Als je even verder kijkt, ontdek je dat gebrek aan hoffelijkheid in de museumwereld al geruime tijd de rigueur is. Zie bijvoorbeeld de merkwaardige woke koers die het Amsterdamse Stedelijk Museum tot veler ongenoegen vaart. ‘Het zou de directeur toch in de eerste plaats moeten gaan om de kwaliteit van de kunstwerken en het blijvende belang ervan voor toekomstige generaties? De kleur van de maker en of die wel of niet met een piemel is uitgerust is van ondergeschikt belang’, verwoordde kunstverzamelaar Jan Christiaan Braun die onvrede treffend.

Beleren is onontkoombaar

De Volkskrant vond dat bij monde van kunstredactrice Anna van Leeuwen evenwel maar flauwekul. Beleren is nu eenmaal onontkoombaar in de mode bij de dames en heren kunstkenners en -historici, net als groepen aanspreken die niet of nauwelijks naar het museum komen, onder de aegis van diversiteit, inclusie en het gelijktrekken van ongelijke kansen.

Vooral vanwege dat laatste hamert de Raad in haar advies op regionale spreiding. Wat kort door de bocht: je moet het volk buiten de grachtengordel flink wat echte kunst onder de neus duwen, dan slikken ze wel. Als mensen zich maar kunnen ‘herkennen in’ en ‘identificeren met’ het door ‘makers’ van diverse pluimage gebodene.

Passief consumptiegericht

De gedachte dat dat volk de musea misschien wel niet platloopt omdat het er gewoon geen bal aan vindt, aan al dat aanbod, komt niet op. Toch is ook dat hun goed recht, honni soit qui mal y pense. Evenmin bedenken kunsthoofden ooit dat plattelanders misschien wel veel meer geholpen zouden zijn met fijnmazig, betrouwbaar en frequent openbaar vervoer om naar musea, voorstellingen en andere culturele evenementen te gaan, en ook weer thuis te komen, dan met een eigen museumpje of theatertje om de hoek.

En waarom is het toch allemaal zo passief consumptiegericht? Zo ‘voor u, over u, zonder u’? Waar was de cultuursector bijvoorbeeld toen het na de Tweede Wereldoorlog opgebouwde landelijk netwerk van openbare, gesubsidieerde  muziekscholen, dat juist velen tot actieve cultuurdeelname bracht, werd geprivatiseerd en opgedoekt?

Behalve onhoffelijk, paternalistisch en belerend is de cultuursector ook verwend. Geen sector die het vergund is om op vergelijkbare schaal te bedelen via radio en tv. Geen andere sector kan zich zo vaak hele commerciële bijlagen in alle kranten permitteren. Daar levert in elk geval de museale tak slecht afgewerkte producten voor terug.

Want zeg nou eerlijk, als museumbezoekers onder elkaar: heeft u ooit iets zinnigs opgestoken van al die toelichtingen aan de museumwand? ‘Zittend naakt’, ‘portret van een man’, ‘compositie in rood en blauw’, tja, dat zien we zelf ook wel. Verder moeten we het doen met banale, tegenwoordig ook nog streng politiekcorrecte praatjes, gelardeerd met wat jaartallen, eventueel de naam van de afgebeelde persoon en wat nietszeggende biografische prietpraat die hooguit aardig is voor collega-kunsthistorici. En altijd weer datzelfde hondje dat altijd weer op hitsigheid duidt.

Man-met-haring

Laat ik één voorbeeld noemen. Een jaar of vier geleden was er in Haarlem een fantastische expositie van schuttersstukken, en op één daarvan trof me iets bijzonders. Rechts tussen de heren stond een man in chic zwart lakens pak die onopvallend met duim en wijsvinger een verse haring bij de staart hield, of hij hem zo de kop zou afhappen. Al verder wandelend bleek zo’n man-met-haring op nog drie andere, soortgelijke stukken voor te komen. Maar wat deden die haringen daar? Over die intrigerende kwestie was geen woord te vinden, geen letter. Zoek zoiets nou eens uit, zeg desnoods dat het een raadsel is. Maar nee hoor, in de ruim tweehonderd jaar van zijn bestaan lijkt de museumsector geen stap opgeschoten: je hangt de muur vol en klaar.

Lui, verwend, belerend en onhoffelijk tegen zijn beste klanten: geen wonder dat de cultuursector bij velen een slechte naam heeft.

Rik Smits is taalkundige en freelance wetenschapsjournalist.

Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de lezers, kijkers en luisteraars. Bent u al donateur? Hartelijk dank!